voegd te zfj'1 aan te toonen hoeveel waars en hoeveel onwaars in dat he- rigt voorkomt. Het berigl vermeldt evenwel slechts e'e'n feit van betcekenis, dat namelijk het bewuste stuk door den Kerkeraad ter zijde is gelegd. Dit nu moet, dunkt mij, óf waar zijn, óf onwaar. Het is mij een raadsel, hoe dit m. i. ondeelbare feil deels waar deels onwaar kan zijn. De heer S. zegtdat hel beneden den kerkeraad is zich tegenover kwade praktijken te verdedigen. Mij dunkt, dit zijn slechts groote woorden. De kerkeraad j moge verdediging beneden zich rekenen hij mag niet beneden zich achten te zorgen dat het publiek op de hoogte gehouden worde, ten minste niet door verkeerde berigten misleid worde. Het geldt eene publieke zaak, eene quaestie die de kerkelijke gemeente raakt en die velen met droefheid hebben zien oprijzen en, helaas, op een hatelijk terrein zien brengen door ver dachtmaking van de vroegere administratie der oude Gemeente-Commissie; een terrein misschien alleen gekozen om van de hoofdvraag af te leiden. Want die vraag is en blijft deze, krachtens welke bepaling de kerkeraad het reglement, waaruit de nieuwe Gemeente-Commissie ontsproot, ontwierp en invoerde, en die bepaling heb ik tot heden nergens genoemd gevonden. Is de heer S. het bij nadere overweging met my eens dat gelijk ook de redactie der Leydsche Courant schynt gemeend te hebben de publieke zaak publiek behandeld moet wordendat openbaarheid die vertrouwen wekt, den band tusschen kerkeraad en Gemeente moet versterken, en dat dus eene opheldering voor het publiek nuttig en noodig is, dan zou ik hem in overweging willen geven hiertoe eene motie in de kerkeraadsverga- dering te doen. Eene officiële mededceling zou dan welligt doen zienhoe het vermelde feit tegeljjk waar en onwaar is. Ik neem tegelijk deze gele genheid waar, den heer S. uit te noodigen in het publiek belang zijn in vloed te bezigen opdat het proces van de nieuwe tegen de oude Gemeente- Commissie zoo spoedig mogelyk behandeld worde, nu eenmaal door het op treden eener nieuwe Commissie alle mogelijkheid tot schikking afgesneden schijnt. Immers welke der beide Commissien zou thans ook slechts met eenigen schijn van gevoegelijkheid kunnen terugtreden en zich hare admi nistratie overgevende tegenover hare committenten verantwoord kunnen rekenen? N. Tot wegneming van schadelijk misverstand veroorloof ik my de authen tieke mededeelingdat de Algemecne Kerkeraad der Nedcrd. Iierv. gemeente alhier, in zijne vergadering van 2 Dec. jl. ontvangen hebbende eenige mis sives betreffende het geschil tusschen de heeren tl. Zaalberg en J. Scheltema over de administratie der Gemeente-Commissie in vroeger' jaren, «eenparig" besloten heeft, deze stukken (afkomstig niet slechts van de heeren C. W. H. van Kaathoven en anderen, maar ook, daartegenover, van den heer II. Zaal berg zeiven) enkel voor notificatie aan te nemen, en wel uil aanmerking, «dat zij eene zaak betreffen, die buiten den Kerkeraad ligt en ook in geene «betrekking slaat tot het tusschen de beide Gemeeute-Commissien hangende «geschil." Niels is duidelijker dan dat de Kerkeraad niet verlangt in dien twist, waaraan hij te cenemale vreemd is, op eenigerlei wijze betrokken te wor den en nog veel minder zich geroepen gevoeltom daarin partij te kiezen of daarover uitspraak te doen. Aan bovengenoemd besluit is hij althans tot dusverre getrouw gebleven. Q. T. Leiden, 30 Mei 1865. J. J. PK INS, Ouderling. Iels over het vierde stukje der Toelichting van den Heer J. Schel tema en den brief, dd. 4 Mei 1865, van Dr. C. W. H. van Kaathoven en vijf andere Heeren aan den Kerkeraad. IV. (Slot). Ik was in n°. Ill begonnen eenige proeven by te brengen om aan te toonen hoe roekeloos en loszinnig liet oordeel der zes heeren was, en van welke oneerlijke wapenen de heer Scheltema zich legen mij bedient. Ik ga hier mede voort. In eene noot bl. 24 doet hij het voorkomen, dat ik drie nog al veel van elkander afwijkende cijfers (de kerkgebouwen, begraafplaatsen en orgels betreffende) voor dezelfde zes jaren opgegeven heb. Na het geen ik omtrent het verschil der twee eerste cijfers (het eerste over het tijdvak van 18401845, het tweede over dal van 1838—1843 loopeude) in IV, bl. 17 had aangemerkt, is hel zeer zacht gesproken als ik zeg, dal hy zich aan grove onwaarheid schuldig maakt. Hel derde cijfer toch (ook over 1840—1845 loopeude) was niet hel mijne, maar dat van den lieer Scheltema zeiven. Zag hij dan niet, dal ik hier geene berekening maakte van hetgeen besteed was, en dat ik hier niets anders deed dan zijne cijfers te zamen voegen? Ik schreef (IV, bl. 3): «Is hel waar dal de Oosterkcrk inderdaad niet «meer gekost heeft dan hij (de heer Scheltema) zegt, dan kan een deel der «gelden die volgens de zoo e»en genoemde Ijjst (de sommen op de borderellen «voor de Oosterkerk voorkomende) voor de Oosterkerk heeten betaald te «zijn, daarvoor niet zijn besteed." Dit was duidelijk. Maar wat zegt de lieer Scheltema daaromtrent (bl. 26)? «Meent de heer Zaalberg dat daarin «geknoeid is, dan is dit eene nieuwe en onware beschuldiging, die echter «niet raakt de leden der Gemeente-Commissie, wier beheer ik heb toegelicht, «maar de lih. lioppestcinvan Boetzelaer, Cunaeus, enz. en vooral den heer «Tred. Booy (niet de lieer F. Booyde mede-ontwerper van een nieuw «reglement, dat het reglsgeding ten gevolge had, en die nu daarin als pro- «curenr legen de Gemeenie Commissie dient, maar diens vader). Deze toch «was hel die toen het boek hield, waaruit de borderellen werden opgemaakt, «en die de kas onder zijn toezigl had." Aan «knoeijerjj" heb ik zelfs niet gedacht. Dat hij zonder noodzakelijkheid den sedert vele jaren overleden heer Booy hier noemt, is geheel den man waardig, die meermalen op eene wijs, die bijzonder in het oog moest vallen, eene lijst gaf van leden der Gemeente-Commissie reeds overleden, op wier personen ik een blaam zou geworpen hebben. Van geljjken aard is de beschuldiging bl. 30, dal ik de Gemeente-Com missie zou hebben beticht effecten te hebben verduisterd. Ik zeide van zekere effecten «zij komen, als ik wel gezien heb, niet als verkocht iu ontvangst voor." Ik zou, geeft de heer Scheltema te kennen, geweien hebben waar toe die effecten zijn aangekocht en dal zjj weder als verkocht in ontvangst gebragt zijn, indien ik had «onderzocht". Maar hoe kon ik dat? De heer Scheltema heeft toch op mijne «'enken geen acht willen slaan, en niet, zoo als aan anderen, ook aan mij de inzage der rekening aangeboden. Ik durf zeggen het is niet uit misverstand dat hy mij valsch beschuldigt. Hij wist wel beter. Hij wist zeer goed, dat ik aan de administratie wel zor geloosheid had te laste gelegd, maar de eerlijkheid der beheerders niet had verdacht, noch die bij anderen in verdenking had willen brengen (verg. mijne brochure II, bl. 4, 2de al. en bl. 8, reg. 8 en 9 v. b). De heer Scheltema schrijft in eene noot op bl. 22: «Erger dan eene ver- «gissing is wat de lieer Zaalberg zegtdat de Gemeente-Commissie in haren «brief van 4 Maart 1860 aan de Latirillards-Commissie opgaf dat voor de vertimmer in g met aangrensend bijwerk henoodigd was eene som van ƒ18,846." Ik heb mij hier niet vergist en nergens, ook hier niet, heb ik onwaarheid willen schrijven. Wel gaf de Gemcenle-Cominissie bij de door mij genoemde som nog eene som van ƒ3100 opnamelijk wegens gemis van een jaar opbrengst der zitplaatsen ƒ2000, wegens gemis der halve opbrengst van de collecte gedurende denzclfden tijd ƒ400, wegens schadeloosstelling aan kos- terin, onderkosters en verdere kerkelijke bedienden 700. Doch in eene zamenkomst der Laurillards-Commissie met de Gemeente-Commissie, op den 7dtn Maart 1860, werd door de eerste aangewezen dat èn de andere posten niet behoorden in rekening gebragt te worden èn de huurders van plaatsen op andere wyze vergoeding konden erlangen. De Gemeente-Commissie heeft ten gevolge daarvan die som van ƒ3100, als wegens de vertimmering niet benoodigdlaten varen en heeft dan ook geene restitutie van plaatsgelden gedaan. De heer Scheltema zegt desniettemin dat ik de «onovertroffen on beschaamdheid" heb, om, terwijl ik den brief zeiven had, een verkeerd cijfer op te geven. Ik gaf geen verkeerd cyfer; maar hij heeft de onbe schaamdheid, om, ten einde mij van opzettelijke onwaarheid te kunnen beschuldigen, te verzwijgen wat liy weet, dat die ƒ3100 was berekend voor posten, noch voor de betimmering zelve noch ter oorsake daarvan benoo digd en daarvoor dan ook niet besteed. ik heb in eenige proeven doen zien hoe waarheidlievend de heer Schel tema en hoe eerlijk een strijder hij is. Hebben de heeren die niet schroom den in het openbaar te verklaren dat de waarheid «in alle opziglen" aan zijne zijde was, niets van de onwaarheden ontdekt, waaraan hij zich heeft schuldig gemaakt? Maar hetzij ze die ontdekt hebben of niet, zij zeiven hebben zich aan grove onwaarheid schuldig gemaakt. En welke waarde kan dan nu de lof hebben, dien zij aan het beheer der Gemeente-Commissie toezwaaijen: wat beteckcnt hunne verzekering, dat hel by uitnemendheid deugdelijk was? H. ZAALBERG In ons vorig nommer staat onder de door de I!oil. maatschappij der we tenschappen te Haarlem nieuw benoemde leden vermeld R. Leckarl te Gies- sen, dit moet zijn: It. Leuckart te Giessen. isurgcrlijfrc £btaub. ONDERTROUWD: G. Flentrop, jm. 25 j. en L. B. Verdoornjd. 25j. A. Smitjm. 25 j. en S. M. van den Bergjd. 27 j. J. Kooreman jm. 24 j. en S. Gerard, jd 24 j. M. Lakerveltjm. 34 j. en C. Boom jd 25j. G. A. Brandtjm. 28 j. en C. de Fcyjd 25 j J G. Biesotjm. 26 j. en J. M. van Dieren jd. 36 j. A. Schouten jm. 27 j. en C. Dreef, jd. 23 j. J. Zandvliet jm. 32 j. en H. Montague, jd. 33 j. H. A. Kershof, jm. 24 j. en C. Spierenburg, jd. 25 j. D. F. van Ileystjm. 30 j. en G. J. Boonackerjd. 24 j. J. P. Per- rein jm. 24 j en B. IJkema, jd. 22jJ. C. Kistjm. 34 jen M. R. Creyghton Bccquer, jd. 23 j. E J. Evers jm. 26 j en J. van der Mareijd. 23 j. J. J.C. van Rijk jm. 35 j en A. R. B. Haanappeljd. 30 j. E. Sleeuwaegen jm. 30 j en G. van Bongeljd 27 j. 1 1 v i ji AKADEMIE.N1ECW». Pit O ill O TI It IV AAN DE LEYDSCHE HOOGESCUOOL. Den 30s,en Mei de heer A. J. J. van Sasse van Ysselt, van Boxmeer, iu de reglcn, met stellingen. 25ï,lt Staats-Lotcrij. Trekking der Tweede Klasse. lsle Trekking. N°. 6559 een prijs van ƒ5000. N°. 11510 een prijs van 1000. 2de N°. 9934 een prys van ƒ2000. Nos 56 en 10489 ieder een prijs van ƒ1500. Nos. 6570, 9096 en 10427 ieder een prijs van 1000. ADVEKTENTIEN, Getrouwd: J. T. IIESSELS en Leyden, 29 Mei 1865. E. T. M. E. MOLKENBOER. Getrouwd: L. C. QUANT, van Leiden Bergen op Zoom, 29 Mei 1865. en Eenige kennisgeving. E. J. P. DE BRUÏN. Voorspoedig bevallen van een Zoon M G. 1PPIUS FOCKF.NS - DE MARE. Heejise, 27 Mei 1865. Te Groningen overleed op den 25s,en Mei jl.in den ouderdom van 25 jaren, onze geliefde Dochter ANNA BERENDINA, Echtgenoote van den Wel-Ed. Heer E. B. ter Horst, aldaar. W. GERHARDS. Leiden, 27 Mei 1865. G. GERHARDS, van Calcar. Zaturdag den 27ste™ dezer is te 's Hertogenboschill den ouderdom van 45 jaren, overleden onze geliefde Behuwd zuster Vrouwe W1LIIELMINA JOHANNA BOSCH, geboren Vermeulen. F. H. G. van ITER SON. Leiden, 30 Mei 1865. A. van ITERSON, Bosch. W. II. BOSCH. D. J. BOSCH, wlllemstevn. Voor de vele bewijzen van belangstelling, bij ons Huwelijk ondervonden, betuigen wij bij deze onzen oprechten dank. Dr. II. II. P. KORTMANN. Leyden 29 Mei 1865. J. C. KORTMANN, geb. Speet. Is VERHUISD van de Haarlemmerstraat naar den Ouden Singel over de St. JanvossenbrugWijk V. N°. 351. Voor de vele en hartelijke blijken van deelneming, zoo alhier als van elders betoond, in liet treurig afsterven van onzen geliefden oudsten Zoon, betuigen wy, langs dezen weg, onzen innigen dank. .1. TROM ER. Voorschoten, 29 Mei 1865. A. C TROM ER, vjn Eyk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1865 | | pagina 3