verkiezing niet in aanmerking te komen. Door de keuze van den lieer »f
Wolfson zou gebeurd zijn wat in den regel, bij verkiezingen gelijk bij
benoemingen, niet gebeurt, namelijk dat men den regten uian op de regte
plaats stelt. Zonder iemands verdiensten te 11a Ie sprekenmeencn wij te
mogen zeggen, dat een man als de heer Wolfson aan den Leydschen raad
ontbreekt, en dat men de behoefte aan zoodanige leden zeer dikwijls
gevoelig bespeurt.
Ons leedwezen kan echter thans aan «Je zaak niets veranderen. Nu de
heer Wolfson ons ontvalt, is de vraag deze: wie is de geschikte kandidaat
voor hen, die zich niet kunnen vereenigen met de kandidaturen der heercn
Holtz en Snellen van Vollenhoven? De redenen waarom wij de keuze van
den heer S. v. V. niet kunnen billijken, gaven wij in een vorig nommer op
Ook de keuze van den heer tlollz kunnen wij niet in het belang der ge
meente vindenhoe hoog wij het overigens zouden waardereniemand
in den raad te verkrijgen, die »geen figurant noch idemist" zou zijn. De
redenen waarop de keuze van den heer 11. aanbevolen wordt, zijn ons te
speciëel. Men moet den heer H. stemmen, ómdat hij »een burgerman" is.
Wij zouden kunnen vragen, of in ons burgerlijk hand, waar men zelden
hooger dan een paar geslachten behoeft op te klimmen om een voorvader
te vinden die een handwerk uitoefende of eene nering deed, eigenlijk niet
ieder (de adellijken daargelaten) een «burgerman" is? De bedoeling van
den burgermans-titel hier is echter waarschijnlijk geweest te zeggen, dat
de heer H. zelf een handwerk heeft uitgeoefend. Wanneer men hiervan
voor een bekwaam man eene reden van uitsluiting wilde maken, zouden wij
begrijpendat men met verontwaardiging tegen znlk eene kleingeestigheid
opkwam, maar, omgekeerd, moeten wij vragen, of men in goeden ernst
kan volhouden, dat iemand daarom moet gekozen worden ómdat hij een
handwerk heeft uitgeoefenden dat hij daarom een geschikt lid van den
raad is, omdat hij een goed timmerman was?
De heer Holtz moet gekozen worden, «omdat hij eene specialiteit is."
Dit ontkennen wij. Over het algemeen doen leden, die uitsluitend als spe
cialiteiten in een collegie opgenomen worden, meer kwaad dan goed. Voor
negen tienden der zaken die behandeld worden, die niet tol hun vak, tol
hunne specialiteitbehoorenzijn zij nuttelooze leden, blinden die geroe
pen worden te oordeelen over de kleuren. In de onderwerpen die zrjn vak
raken is de specialiteit uit den aard der zaak een uitsluitend manhij
maakt aanspraak dat men onvoorwaardelijk zijne inzigten en oordeelvellin
gen zal volgen, omdat hij de éénige praktische man in den raad is, de
éénige man die deze dingen verslaat. De inzigten en oordeeltellingen ech
ter van eene specialiteit zijn bijna alloos eenzijdig. En deze eenzijdigheid
van den éénigen man «die deze dingen verstaat," duchten wij op den
duur meer, dan de betrekkelijke onkunde der niet-specialiteitendie hunne
inlichtingen van verscheidene kanten verzamelen.
Na aldus aangewezen te hebben, wie, onzes inziens, niet moeten geko
zen worden en waarom niet, ligt hel in de reden, dat wij ook aanwijzen,
wie de man is dien wij zouden wenschen thans verkozen te zien. Dit valt
ons niet moeijelijk. Het is de mandie reeds voor eenige dagen in het
Leidsch Dagblad is aangewezen: de heer J. I. van Wensen. Wat voor
den heer Snellen van Vollenhoven, wat voor den heer Hollz te zeggen is,
is, zekerlijk in gelijke male, te zeggen voor de heer van Wensen. De
heer v. W. is, gelijk de heeren S. v. V. en H., een geacht ingezeten, ge
acht als burger en als mensch. Doch hetgeen de heer van Wensen, onzes
inziens, voorheeft is, dat hij, door de betrekkingen waarin hij werkzaam
is, gebleken is juist deze soort van praktische bekwaamheden te bezitten
die in den gemeenteraad vooral te pas komen en welke men den heer
S. v. V. althans slechts bij wijze van onderstelling kan toeschrijven. Wan
neer men aan het hoofd der grooisle industriële onderneming van Leyden
staat, van eene onderneming die, zoo veel de tijdsomstandigheden hel toe
laten, steeds in bloei toeneemt en zich eenen algemeenen roep heeft weten
te verwerven dan mag men gerust zeggende man die dit heeft welen tot
stand te brengen is ontwijfelbaar, een bekwaam, een praktisch man, in
de goede en eigenlijke beteekenis van het woord.
I.eyden heeft het voorregt in twee opzigten eene stad van aanzien te
zijn; het is aanzienlijk als stad van wetenschap, en aanzienlijk als stad van
bedrijvigheid. Hel is niet enkel redelijk en nuttig, maar noodig, dat in de
vertegenwoordiging der gemeente ook het wetenschappelijk element zijne
plaats bekleede. Doch, op het oogenblik, is die plaats genoeg bezet om
geene aanvulling te behoeven. Daarentegen schijnt ons versterking van het
bedrijvig element eene behoefte. Aan geleerden en juristen ontbreekt het
den raad niet; maar het aantal der «mannen van zaken" is gering. Toch
zijn een aantal der onderwerpen, die in den raad moeten behandeld wor
den, onderwerpen die raken aan of gelijksoortig zijn met de zaken, die
de groote industrie te behandelen heeft. Men kan, het is waar, een goed
industrieel en een slecht regeringsman zijn e<enwel zijn in eene plaats van
nijverheid de industriële en de gemeentelijke belangen naanw verknocht; de
toepassing der regels die bloeijende fabrieken makenmaken ook bloeijende
gemeenten. Men denke slechts aan finantiewezen en belastingstelsel.
Er is nog één motief om den heer van Wensen bij voorkeur boven den
heer Snellen van Vollenhoven te kiezen, waaraan wij wel geene overwe
gende kracht toekennenmaar dat toch zijn gewigt in de schaal moet leg
gen. De heer van Wensen is, wat men, in de strikte beteekenis van het
woord, noemt, een Leydenaar. Wij wenschen niets minder dan van het
Leydsch inboorlingschap een privilegie, een aangeboren regt, te maken, om
zitting in den raad te verkrijgen. Maar, van kindsbeen af in eene ge
meente opgegroeid en later in diezelfde gemeente van alle toestanden en
inrigtingen, van velerlei klassen van ingezetenen kennis opgedaan te hebben,
is, wanneer het met bekwaamheid en eerlijkheid van karakter zamentreft,
eene aanspraak, welker wigt de kiezers niet zullen ontkennen. Ook op dit
- punt meenen wij met regt te mogen beweren, dat de werkkring van den
^^SeKSnellen van Vollenhoven hem uitsloot juist van deze kennis; welke
in dett werkkring van den heer van Wensen viel, en welke bij de behan
deling der gemeente-aangelegenheden telkens in praktijk moet gebragt worden.
In het stuk, geplaatst in het vorig nommer der courant, staat, bladz. 3
kolom 2, regel 13 van boven: «Wij hadden gehoopt, dat men zich dit
maal eindelijk eens van de voogdij der kiezersvereenigingen emanciperen en
uit oogen zien zou." Lees: «uit eigene oogen."
Leyden 23 Nov. 1864.
Wel-Ed. Heer!
Hij hel lezen van het jaarlijksch verslag, door Uil. Commissarissen der
Maatschappij voor Toonkunst in de Leydsche Courant van heden medege
deeld, bemerk ik dal die commissie eene «omissie" heeft begaan. Immers
bij het vermelden van het op haar verzoek aan mej. Le Lièvre verleend
ontslag, ontwikkelen de commissarissen zoo duidelijk de daarvoor opgegeven
reden, dal ik, die ook eenige redenen meen gehad te hebben om op mijn
ontslag aan te dringen, gehoopt ja verwacht had, dat genoemde commissie,
althans met een enkel woordje, ook van die oorzaak zoude gerept hebben.
Nu die heeren daartoe de lust ontbroken heeft, ben ik wel genoodzaakt de
redenen, die mij genoopt hebben dat ontslag aan te vragen, ook langs de
zen weg kenbaar le maken.
Met de plaatsing dus van dit en de beide hier volgende missives in uw
geacht blad, zult UEd. zeer verpliglen hem die zich met verschuldigde ach
ting noemt Uw Dw. Dienaar,
FRANQ. HAGEMAN.
Leyden22 Jan. 1864.
Aan Heeren Commissarissen der Maatsch. v. Toonk.
Mijne Heeren!
Zooveel mogelijk heb ik getracht mij te vereenigen met den inhoud uwer
missive van 23 Dec. II., strekkende ter beantwoording van mijn schrijven
dato 14 Dec. Er blijven echter te veel punten van verschil bestaan, om
van mijne zijde in een toestemmend stilzwijgen le kunnen berusten.
Nog moet ik hierbij mijne meermalen mondelings gedane
klagl over den slechten en vervallen toestand der piano's herhalen; ook ten
dezen opzigte dring ik ernstig op zoo hoogst noodige verbetering ja vernieu
wing aan. Zoo toch als ze nu zijn, is alle denkbeeld van gelijke technische
oefeningen eene hersenschim. Ik stel te veel belang in mijn onderwijs, ik
zie te gaarne dat het goede vruchten drage, om ook dit reeds te iang be
slaan hebbend gebrek langer te kunnen of mogen dulden. Zien heeren
commiss. bezwaren in deze zoo regtmatige en billijke voorstellen, dan zie
ik mij met leedwezen genoodzaakt, eene betrekking neder te leggen, die
reeds bij mijne komst le Leyden zoo vele schaduwzijden heeft gehad. Wat
toen lafhartigheid zonde geweest zijn, zoude nu pligt kunnen worden.
Ook op dit schrijven zij hel mij vergund het antwoord schriftelijk te
ontvangen.
Met de meeste achting noem ik mij
Mijne Heeren Commissarissen,
De Directeur der Muziekschool
(w. g.) FRANg. HAGEMAN.
Het schriftelijk antwoord, in dato 29 Januarijhierop ontvangen, was
eene uitnoodiging «tot bijwoning hunner buitengewone vergadering
op Dingsdag 2 Februarij." In die vergadering werd mij al aanstonds bij
monde van den heer comm.-pres. uit naam van allen medegedeeld: «dal het
comm. leed zou doen indien ik ge»olg gaf aan het in mijne missive van
22 Jan. te kennen gegeven voornemen", waarbij toen tevens de belofte werd
gevoegd dat mijne kiagten en eischen verhoord en ingewilligd zouden worden.
In hoeverre nu die beloften zijn nagekomen, in hoeverre er aan mijne
regtmatige kiagten en billijke eischen gevolg is gegevenhierop moge vol
gend schrijven tot antwoord strekken.
Leyden, 3 November 1864.
Mijne Heeren
Toen ik in uwe vergadering van Zaturdag II. mijn ontslag als directeur
en onderwijzer der muziekschool verzocht, en dit ontslag, kon het zijn,
gaarne 1 November verlangde, gaf ik levens te kennen, dat ik mijn geno
men besluit later meer gemotiveerd zou toelichten. Dit schrijven strekt dus
om daaraan te beantwoorden.
Aanvankelijk was het mijn voornemen geweest, om met 1 Mei a. s. mijne
betrekking neder te leggen, en u, Mijne Heeren, daarvan vóór het einde van
dit jaar officieel kennis te geven. Een driemaal achtereenvolgend schrijven
van één uwer heeft mijn besluit slechts verhaast; ik wenschte althans voor
het vervolg voor dit geschrijf gevrijwaard te zijn.
Ik beschouw het geheel overbodig nogmaals de redenen te meldenwaarom
ik mijn ontslag wenschte; ze kunnen ook trouwens voor niemand uwer een
geheim zijn.
Ik had echter gehoopt, dat mijn schrijven van Januarij II. uwe belang
stelling meer had opgewekt; uwe beloften gaven mij immers daartoe genoeg
zaam aanleiding? Mijne verwachtingen zijn echter zeer le leur gesteld,
zoodat de innige overtuiging dal de ware belangen der muziekschool door
li, Mijne Heeren, niet genoegzaam behartigd worden ik kies de zachtste
uitdrukking mij (ditmaal onherroepelijk) heeft doen besluiten een' werk
kring te verlatenwaar ik door uwe handelingen zoo weinig nuttig voor
de belangen d. i. de vorderingen der leerlingen kan zijn.
Ik heb de eer te zijn met de meeste onderscheiding,
Mijne Heeren,
Uw Dw. Dienaar,
(w. g.) FRANg. HAGEMAN.
Aan Heeren Commissarissen der Maatsch. v. Toonk.
De drie of vier pag. die hier wegblijven als zijnde voor dit doel minder noodzake
lijk, zien mogelijk later, met meer stukken, langs een' anderen weg het licht.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DHABBE.