voornemenom na liet eindigen met de uitbetaling der toelage daarin op
andere wijze (e voorzien; maar zij begrepen, dal bij de beslaande verwikke- i
lingen bet voor het welslagen beter was, dat dc te nemen maatregelen niet
werden ten uitvoer gebragt door hun collegie, doch door eenigen hunner
als gemeente-ledenin vereeniging met anderen. Met de uilvoering kon dus j
niet begonnen worden, dan nadat het besluit der gemeente-commissie betref
fende de toelage was genomen en aan de predikanten bekend gemaakt, ter
wijl kieschheid verbood hunne bemoeijing aan h. h. predikanten aan te bie
den maar daarentegen vorderde, dat die buiten hen om werd aangewend.
Hel is dus niet te loochenen, dat de poging tot verbetering der predikanls-
traclementen van de leden der (oude) gemeente commissie is uitgegaan, en
dat de commissie die zij later met anderen vormdenzijnde de zoogenaamde
commissie van de 11 lieercn, op voor haar grievende wijze in haar voorne
men is verijdeld.
Ware dit niet geschied, maar hunne maatregelen met kracht doorgezel
en goed gevolg bekroonden daardoor het lot der predikanten verbeterd zoude
er dan nog misnoegen in de gemeente zijn ontstaan?
En nu kom ik tot de beantwoording der tweede vraag. Wie is, nadat
eenmaal de regterlijke beslissing onvermijdelijk was geworden, oorzaak van
de thans bestaande spanning en beroering in de gemeente?
De kerkeraad verbood in den aanvang van dit jaar de collecte ten behoeve
van het beheer der kerkelijke goederen en inkomsten of wel tot instandhou
ding van de openbare eeredienst, en die maatregel verwekte niet alleen mis-
noege maar ook spanning, beroering eri verdeeldheid in de gemeente, ver
stoorde de rust eu den vrede; die maatregel van den kerkeraad was zijns
onwaardig, ongepast en onnoodig.
Dat de (oude) gemeente commissie hare collecte ouder de godsdienstoefe
ningen niet doorzette maar staakte, de gemeente weel waarom zij zoo
handelde; niet omdat zij den kerkeraad lot zijne handelwijze bevoegd achtte
maar omdat zij van haren kant alle stoornis en wanorde onder de godsdienst
oefening wilde voorkomen.
De kerkeraad verdedigt dezen zijnen maatregel dan ook zeer zwak; hij
loont zijne bevoegdheid daartoe niet aan, dit zou hem trouwens ook zeer
moeijelijk zijn gevallen. Hij zegt alleen dal »de collecte, uit naam van een
collegie, door de gemeente ontslagen, niet langer in de godsdienstoefeningen
als onder zijne goedkeuring mogt plaats hebben" en wel door «dezulken,
die in zijn oog alleen privaatpersonen in de gemeente zijn." De kerkeraad
kon intusschen wel gedoogen, dat die in zijn oog privaatpersonen, in
al de kosten der godsdienstoefeningen voorzien, de tractementen aan kos
ters, organisten, voorzangers enz. voor zoo ver noodig, op een bewijs des
kerkeraads, betalen, in e'e'n woord, dat tot alles wat voor de instandhouding
van de openbare eeredienst vereischt wordt, door die privaatpersonen wordt
gezorgd. De kerkeraad wist echter zeer goed, dat de collectanten der Ned.
Ilerv. gemeente niet als privaatpersonen collecteren; maar dat het temjielga-
veri zijn, die zij inzamelen.
Indien de kerkeraad dit niet mogt toelaten en aan de (oude) gemeente
commissie een deel van haar beheer moest ontnemenwaarom ontnam hij
dan niet hel gelieele beheer? De kerkeraad wist echter wel, dat hij dit
niet doen kon, want de regter staal hem in den weg. Maar mogt hij dal
niet, mogt hij zich niet van het geheel meester maken, dan mogt hij even
min een gedeelte nemen. Dit te doen de maatregeldien de kerkeraad nam
was op 't zachtst uitgedrukt, onwaardig. Ilij gevoelde zich onmagtig, de
gemeente-commissie uil hel beheer te dringen; maar waar hij, gedekt door
den eerbied voor de godsdienstoefeningen en het prestige, dat eene afkondi
ging van den kansel in de gemeente heeftiels kon bemagtigen en bet be
heer bemoeijelijkendaar ontzag hij geene middelen, hoe ondoordacht ook,
wat er ook door op 't spel mogt gezet worden. Al ware de kerkeraad
nog zoo gebeten op de (oude) gemeente-commissie, uit belangstelling in liet
beheer der kerkelijke goederen en inkomsten, uit eerbied voor de gemeente,
had hij zich van een nevenmaatregel moeten onthouden, die zijns onwaar
dig is.
De maatregel des kerkeraads was ongepast. Waarom plaatste de ker
keraad hier zich zelveu op den voorgrond? Nu eenmaal de procedure was
aangevangen tusschen de twee collegies (de oude en nieuwe G. C.). had hij
zich van alle inmenging moeten onthouden. De kerkeraad kon onzijdig zijn;
hij toch was niet reglstreeks in de procedure betrokken. Hjj had voor den
regter geene tegenpartij. Indien de kerkeraad, hangende de procedure, iels
doen wilde, dan was het in de gegeven omstandigheden juist dubbel noodig
te waken voor de belangen der gemeente, te zorgen dat de rust en vrede
in iiaar boezem niet verstoord werden. Vooral was het van belang, dat het
beheer barer goederen onbelemmerd werd gevoerd en geene schade leed. De
kerkeraad heeft nooit geloondde eerlijkheid en de zuinigheid der tegen
woordige administrateurs te wantrouwen, en indien hij al eenige aanmer
king had, dan was hel eer dat zij te zuinig waren; althans naar het
oordeel des kerkeraads bestond er geen gevaar, dat het beheer in niet
goed vertrouwde handen was. Wat dwong dus den kerkeraad om door
een nevenmaatregel, geheel onnoodig, zich tusschen de twee in geschil zijnde
partijen te stellen, den regter vooruit te loopen en de twist ook in den
boezem der gemeente te brengen, juist dat te doen, wat hij had moeten en
ook kunnen voorkomen? Dc kerkeraad zegt zelf in zijn brief aan de
gemeente, dat de nieuwe gemeente-commissie het in hare magt had «zich
dadelijk in het bezit te stellen van een deel der kerkelijke inkomsten."
«De nieuwe gemeente-commissie deed het niet om geen -onrust in de ge
meente te brengen. Eerbied voor de rust in de gemeente weerhield haar."
Zij ontving «daarop van den kerkeraad de betuiging zijner goedkeuring."
En nu deed de kerkeraad zelf wal geheel builen zijne bevoegdheid en
zijnen werkkring lag. Hij schorste de gewone collecte in de kerken, en
stelde per missive de collectanten buiten functie. Hij schroomde niet, onrust
in de gemeente te brengen. Eerbied voor de rust in de gemeente weerhield
hem niet.
Onnoodig was de maatregel des kerkeraads om de nieuwe collecte in te
stellen. Waarvoor toch wordt gecollecteerd? De nieuwe gemeente-commissie
heeft immers nog niets te betalen.
Besluit later de regter legen de (oude) gemeente-commissie, welnu zij zal
alles afgeven, en in hoe beter staal zij liet beheer kan overdoen, des te
beter voor hare opvolgers en voor de gemeente.
Ten slotte veroorloof ik mij nog eene enkele opmerking naar aanleiding
van de vraag des kerkeraads, in zijn brief aan de gemeente: «wat is dan
o|> dit oogenblik te wenschen?"
Rust en vrede moeten weder keeren inde gemeente. De kerkeraad trekke
hel besluit in tegen de sedert meer dan eene halve eeuw bestaan hebbende
collecte, voor de instandhouding van de openbare eeredienst; voortaan zij
daarvoor in de kerk weder slechts ééne collecte. De twee collecten toch,
beiden zoogenaamd voor de kerk, wijzen er steeds op dat er twee partijen
tegen over elkander slaan, dat er twist is in de gemeente. De kerkeraad
kan daaraan dadelijk (ennu nog uit vrijen wileen einde maken. De
gemeente wensclit dit gewis ook, dan zijn er weer eenheid en vrede mogelijk
en de strijd moge dan nog eenigen lijd blijven tusschen de twee collegiën
voor den regter, zij verdwijnt uil de gemeente.
Dat de kerkeraad ook meer eerbiedige het regt en de aanspraken der gemeente,
meer eerbiedige de overtuiging van andersdenkenden, zulks zal zeker lot
heil verstrekken der gemeente, die aan zijne hoede is toevertrouwd, liet is
helaas te betreuren, dat hij dc onverdraagzaamheid op godsdienstig terrein,
de verdeeldheid onder dc leden van hetzelfde kerkgenootschap, de vcroor-
deeling en uitsluiting van anderen, wegens verschil van denkwijze, niet meer
heeft weten tegen te gaan. Waaraan is dat anders te wijten dan aan ge
brek aan eerbiediging van de overtuiging van andersdenkenden? Men ziet
toch dat het in andere gemeenten niet zoo ongelukkig gesteld is, b. v. te
Rotterdam en zelfs te Groningen worden door een en denzelfden kerkeraad
predikanten van verschillende rigting beroepen, die immers ook tot een en
hetzelfde kerkgenootschap beboeren. Waarom bestaat dat wezenlijk liberale
beginsel ook niet bij den Leydscheu kerkeraad? Waarom weert hij met zoo
veel kracht een leeraar in den geest van Dueling, Schacht, van Kampen,
Berkhout, Brown of anderen, die door zoo velen in de gemeente wordt
verlangd, en waarom de kerkeraad zoo dringend is verzocht?
De kerkeraad zegt in zijn brief te strijden voor de handhaving van het
regt der gemeente;" maar is hij niet de eerste, die dat regt miskent door
niet te voldoen aan eene zoo algemeen erkende behoefte? Komt ook niet
aan de gemeente het regt toe hare kcrkeraadsleden te benoemen volgens
art. 23') van het Algemeen Reglement? Waarom strijdt de kerkeraad
niet voor dal regt der gemeente?
Was dat zelfde gemis aan eerbiediging van de overtuiging van andersden
kenden, was een geest van uitsluiting niet van overwegenden invloed op
het besluit des kerkeraads lol wering van den heer Bodel Nijenhuis? De
gemeente-commissie zag, toen zij hem benoemde tot haar mede-lid, in hem
een goed medebeheerder der kerkelijke goederen. De kerkeraad echter, zon
der zijne geschiktheid te betwijfelen, weigerde hem voor te stellen aan de
gemeente en wel voornamelijk op grond zijner (naar liet oordeel des ker
keraads) exclusieve rigting in het godsdienstige. En toch men zoude te regt
kunnen beweren, dat de godsdienstige gevoelens van dien heer niets gemeen
hadden met zijne geschiktheid oui de goederen der kerk te administreren.
De kerkeraad zelf, bekend met de algemeene achtingwelke die lieer in Leyden
geniet, voegde er dan ook bij wijze van verontschuldiging bij, dal hij hem hoog
achtte; maar verklaarde levens bij zijne weigering, dat hij vreesde dat door
de benoeming van den heer B. N. de goede verstandhouding tusschen den
kerkeraad en de gemeente-commissie in de waagschaal zou worden gesteld.
De kirkeraad heeft zijne tncening doorgedreven, en toch deze was
op losse gronden gevestigd, het was slechts eene veronderstelling; doch al
was er voor dc vrees des kerkeraads, boe ver gezocht ook, eenigen grond
te vinden, het vvas gewaagd om zijne denkwijze zoo onverzettelijk vol ts
houden, en, helaas! dc uitkomst heeft geloond dat juist datgene, wat de
kerkeraad vreesde, indien de heer B. N. in de gemeente-commissie kwam;
en wat hij wilde voorkomennu al te zeer is gebeurd.
Zoude daarentegen indien dc kerkeraad den heer Bodel Nijenhuis aan de
gemeente had voorgesteld en die heer zitting had genomen in de gemeente
commissie, wel zoo veel strijd en beroering in de gemeente zijn ontstaan?
J. SCHELTEMA.
Art. 23 van bet Algemeen Reglement voor dc Hervormde Kerk: Het regt tot benoe
ming van ouderlingen en diakenen, en tot beroeping van predikanten, berust bij de ge
meente."
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.
i