BIJVOEGSEL, behoorende tot de Leydsche Courant
van JVoensdag yfpril 3363W°. 39.
IKGEZOKHEIV.
's Gravenhage26 Maart 1863.
Mijnheer de Redacteur
De kerkeraad der Nederduitschc hervormde gemeente te Leiden heeft op
10 Maart II. een open brief gerigi aan de leden dier gemeenle, strekkende
om «eenige inlichtingen te geven over de zaak die tegenwoordig zooveel
onrust in de gemeenle verwekt."
Ik lees daarbij op bladz. 10: »Toen eenmaal de procedure begonnen was,
eischte het belang der gemeente, hetwelk toch door beide partijen alleen
beoogd uiogt worden, dat zij zoo eenvoudig en kort mogelijk zou worden
gevoerd. Dat bleef ook altijd tot de wenscheri der nieuwe gemeente-com
missie behoorenmaar nu onlangs is lol ons leedwezen door de tegenpartij
aan liet geding eene wending gegeven, die onvermijdelijk lei) gevolge moet
hebben dat de zaak in lang niet kan worden uilgewezen. Wij kunnen
niet anders dan daarin berusten, maar betreuren bet diep."
Ik veronderstel dat met de «wending," die aan het geding zou gegeven
zijn bedoeld wordt een verzoek door de zoogenoemde oude commissie aan
de regtbank gedaan om zich iu het proces Ie mogen voegen. Daarom voel
Ik had gedacht dat de heer de Moen door heigeen ik in eene noot (L.C.
11°. 37) schreef zon overttlied zijn geworden, dat enkele zijner opgaven, in
de Leydsche Courant n°. 36 voorkomende, onnaauwkeuria waren. Ik hel)
mij daarin bedrogen. Om seluke reden, als ik die noot schreef, beantwoord
ik nn hel door den lieer de M. in n®. 38 daartegen'aangevoerde.
1°- De lieer de. 81. had in n°. 36 gezegd dal bet besluit om den Heer B. N.
n'i.et voor te stellen (in Dec. 1853) genomen was mei geringe meerderheid.
Om aan te loonen dal die niet gering was, voerde ik aan dat de vergade
ring op vij.f leden na voltallig was, en dat behalve de aciil leden, die aan-
teekening verzochten dal zij met dal besluit niet hadden ingestemd, allen,
op zeer kleine uitzondering na, voor slemden. Iloevele leden onder die
uitzondering vielen zeide ik niet. omdat ik mij wel met gewisheid ineen te
herinneren dat verder niemand tegenstemde dan de ouderling, Ier regterzijde
naast mij gezeten, ook niet weet te gissen wie zulks buitendien zou kunnen
gedaan hebbenmaar daarvan echter geeue aameekening gehouden heb.
""Het verwondert mij dat de heer de 81. meent dal ik zulks uit de notulen
had kunnen opgeven. Maar weel de lieer de li., die vele jaren lid des ker-
keraads was, dan niet dat hel getal van ben die voor of legen gestemd heb
ben daarin nooit wordt vermeld? Laat het nu zijn dat niet slechts 9
maai' 10 of, wil hij. 11 tegengestemd hebben, dan was de meerderheid
echter niet gering. De kerkeraad bestond toch destijds uit 38 leden, en
geeue kerkeraadsacleii behoeven doorzocht te worden om dit aan le wijzen
het adresboekje van 1854 kan dit leeren. De heer de M., meenende dat i
hel getal leden 33 bedroeg, vergist zich. Daar 5 leden afwezig waren,
en ds. R v. d. LoefT niet medestemde, namen 32 leden aan de stemming
deel. Indien nu ook zelfs 11 mogten tegengestemd hebben, was de ver
houding nog 21 tegen 11. Voor hem, die zich het gebeurde nog goed her
innert, is uit latere stemmingen met voldoende zekerheid hel gevolg af le
leideii dal, indien de 5 afwezigeu waren tegenwoordig geweest, die verhou
ding dezelfde zou zijn geweest.
2°, kwam ik op legen hetgeen de heer de M. schreef, dat het reglement
»op den 19dco Januari] met ée'ne slem vastgesteld" was. Door vaststelling
van hel reglement kon ik niet anders verstaan dan de aanneming van hel
geheele reglement. Neen, zegt de heer de SI., dat meende ik niet: »ik
heb slechts gewezen op het eindbesluit van vaststelling door uitvoering van
het reglement van 19 januarij 1855 Daar ik weet dai iu die vergadering
van 19 Jan. aan de commissie van revisie werd opgedragen den kerkeraad
te adviseren over de wijze, waarop hel concept-reglement aan de gemeente
zou aangeboden en hare goedkeuring gevraagd worden, kan ik gissen w l
de heer de 81. meent: ik twijfel echter of de lezers dit van zelf in de door
OPEN KHIEF aan <le Schrijvers X cn S.
in de Leydsche Courant van 18 Maart 1863.
II.
Gij betitelt de mededeeling van den kerkeraad als eene «brochure." Ik
heb baar, even als die van de oude commissie, aangemerkt als vervat ineen
brief, die onderteekend is en van een adres voorzien. Ik zou dit gaarne
willen daarlaten, uit aanmerking van al de goede eigenschappen die gij aan
dal schrijven van den kerkeraad wel hebt willen toekennen, en van het
«smaakvol en onberispelijk gebouw met gave en goede materialen" dat zich
daarin aan uw oog voordoet, als ik mij slechts van uwe hetische d i. niet
alleen bescheidene maar ook opregte wijze van oordcelen tnogt verzekerd
houden. Want hoe kont gij een gebouw «onberispelijk" noemen, hetgeen
naar uwe meening niet op maar naast het fundament staal? Evenwel ik
geloof dal er le dien aanzien bij u eene gezigts-begocheling plaats heeft.
Als ik uwe redenering wel begrijp (want bij het lezen van een en ander
was liet mij somtijds of ik in der oude kerkmeesterën kamer zat) dan stelt
gij: «de kerkeraad zelf erkent hel regt der gemeente om te spreken" (dat
zijn de fundamentennietwaar?) «maar bij laat de gemeente niet spreken"
(hetgeen daartoe aangewend werd is hel gebouw niet waar?) en «hoe kon
de gemeenle spreken, want deze was niet op de hoogte van de zaak." Ik
zou u gaarne op dit een en ander bescheiden, opregt en volledig antwoor
den; maar nu de nieuwe commissie genoodzaakt is gewordon een proces
aan te vangen, daar de oude volstrekt van geen schikken of minnelijken
weg wilde weten, zelfs niet op aandringen van zoo vele achtingwaardige
mannen uit de gemeenle (ik heb in de dagblad-artikelen nog niet bespeurd
dat dit bijzonder in het oog gevallen is, ofschoon het toch vroeger bekend
was, en in des kerkeraads brief duidelijk te lezen is), betaamt het ons lee-
ken om al wat lot de ontwikkeling en beslissing van hel hoofdpunt betrek
king heeft aan de wakkere praclizijns eu den onpprlijdigen regter over te
laten. Wij mogen feiten vermelden en materialen, mits goede, gave, aan
brengen, maar dan toch op heusche wijze, zonder verbloeming of oogslui-
ting. En de beoordeeling der feilen, hel iu een voegen, schikken, fatsoene
ren laten wij over aan wien hel behoort. Ons past nu: hooren, zien en
zwijgen.
Ik kan en mag u dus weinig omtrent uwe beschouwing mededee-
lCn 'lis slechts eene teregt wijzing en ik moet mij beperken lot de min-
of meerdere wetenschap die de gemeente van de zaak had en kon hebben,
en wal daartoe aangewend is. Ik wilde tl verzoeken en aanraden nog eens
bedaard, naatiwkeurig en onbevooroordeeld te lezen, wat er geschreven is
in het Versing van de verrigtingen der commissie benoemd door de Ned.
Uerv gemeente enz., alsmede iu den brief des kerkeraads, en mij dunkt
dan zult gij en anderen nn al tamelijk op de hoogte zijn. Was men daar
naar vroeger ook begeerig? Ik twijfel er aan. En tol groot genoegen is
het mij le bespeuren, dat men zich althans niet op de hoogte gebragl heeft
gezien door de eenzijdige berigten en beschouwingen van tijd lot lijd in
zeker dagblad voorgedragen. Maar zoo veel zult gij en anderen uil de lezing
der beide bovengemelde stukken kunnen en moeien ervaren: dat de kerke
raad de gemeente wilde doen voorlichten door mannen van hare eigene
keuze; dal die mannen helder licht verspreid hebben; en dat de gemeente
van dat licht en den gegeven raad gebruik heeft gemaakten dat alles ten
gevolge, dat de kerkeraad de beoordeeling der zaak aan de gemeente zelve
ik mij gedrongen om tegen het oordeeldal de kerkeraad over die handeling
velt, op te komen, alzoo mede te werken lol weguemiiig van ontijdige on
gerustheid en voor als nog onnoodig leedwezen.
De zaak is deze: op grond dat de oude commissie dood zou zijn hebben
de heeren der zoogenoemde nieuwe commissie eene vordering doen instellen
.bij de regtbank, waarbij individueel van de heeren die de dood gewaande
commis-ie hadden uitgemaakt, rekening en verantwoording wordt gevraagd,
benevens overgave van alles wat onder het beheer is dier commissie Als
tusschen twee partijen wordt getwist over de nalatenschap van iemand die
nog in levenden Iflve is, dan is het niet onnatuurlijk dat hij er bij wil wezen
en ook een woord meê wil spreken. Geen lid van den kerkeraad geen lid
van de zoogenoemde nieuwe commissie, niemand zou anders handelen, en
zich goedschiks als een dood ineusch laten behandelen Alzoo heeft nu de
levende commissie, die men goedvindt de oude te noemen, tot de regtbank
hel verzoek gerigt zich in hel hangende'geding te mogen voegen, om gelijk
tijdig met de andere partijen in liet belang van hel kerkgenootschap gehoord
le worden. Dal kan zeker tot niets anders strekken dan tot het brengen
van meer licht over de zaak.
Het oordeel van den kerkeraad over die handeling is in mijn oog ten
eenenmale onjuist. Dat is zeer verklaarbaar, want hij is in het proces niet
betrokken en bovendien ligt het beoordeeleu van procedures ook geheel bui
ten den gewonen werkkring van eenen kerkeraad.
Dat door die «wending" een nevenproces zal kunnen ontstaan mag ik
niet ontkennenevenmin wil ik verbergen dat dit van langen duur zou
kunnen zijn en alzoo daardoor de beslissing van de hoofdzaak zou kunnen
worden vertraagd 81aar ik bestrijd bepaaldelijk de zoo stellig gedane uil-
spraak dat van die «wending" bet onvermijdelijk gevolg moet ztjll, dal de
zaak in lang hieï kan worden uitgewezen. Hoe onjuist dit is blijkt reeds
uit deze omstandigheid dal hel geheel en al van de gedingvoerende partijen
en wel met name van die der nieuwe commissie zelve, zal afhangen of er
wel eenigc noemenswaardige Bevenproeedure zal worden gevoerd.
Daar dit nog onbeslist is, beboert vooreerst de lange duur der «wending"
nog niet tot treurigheid te stemmen; maar bovendien schijnt beducht
heid voor langen duur niet vrij van voorbarigheid le zijn, doordien in den
open brief verzekerd wordt dat liet steeds tot de weuschen der nieuwe
commissie heeft behoord om de procedures «zoo eenvoudig en kort mogelijk"
te doen zijn.
Ik neem de vrijheid, mijnheer de Redacteur, deze inlichtingen in het be
lang eener juiste beoordeeling der zaak eu ter voorkoming van alsnog
onnoodige ongerustheid, in uw blad te willen opnemen.
G. 81. van der LINDEN.
hem gebezigde woorden zullen gevonden hebbenen kan Letjnzien hoe
zulk eene opdragt «vaststelling van het reglement" kan hebten. Dal die
opdragt den 19de» Jan. plaats had behoeft de heer de 81. nietVil bet,adres
van 26 Jan. 1855 te bewijzen; want in de noot, waarop htWepliceerf,
geide ik juist dat het adres daarop sloeg.
Uit des schrijvers aanhaling beiieflende de vergadering van 17 Nov. 1854,"
zegt verder de heer de M., «bemerkt men buitendien dat vele leden tegen
het reglement gestemd waren; men wist wat in behandeling kwam, en toch
9 leden onthielden zich door weg te blijven van medewerking, en 4 slemden
legen" Indien men uit de afwezigheid van leden (een der bij de stem
ming den 17dcn Nov 1854 afwezigen was ziek) zoo maar eenvoudig mag
afleiden, dat zij tegen gestemd zijn, met welke groole meerderheid moet
dan niet, volgens den heer de 81., hel wetsontwerp lot hel verleenen eener
subsidie aan de iiollandsche spoorwegmaatschappij gerekend worden gevallen
I tb zijn. Niet minder toch dan 17 leden, die allen wisten waarover gestemd
z'ou u-orden bleven weg: worden dezen geteld bij de 35 legeustemtiienden
ittin krijgt men de onlzagverwekkeude meerderheid van 52, die tegen de
w'et gestemd waren, tegen 20). Verder zij hier nog bijgevoegd dal van
de 9 afwezigen 6 steeds gestemd hadden met de commissie van revisie, één
zelfs was lid daarvan.
Nog een enkel woord met het oog op den slotzin der repliek. De heer
de 81. had op bl. 21 mijner brochure over de herziening, reeds in 1861 uit
gegeven, kunnen lezen «dal aanleiding daartoe gaf het verschil, dat tus
schen den kerkeraad en de gemeente-commissie bleek te bestaan, omtrent
den zin van art. 5 van het reglement." Aanleiding wederom tot dit verschil
gaf de geweigerde voorstelling van den heer B. N. lil zoo ver is in de be
noeming van dien heer door de gemeente-commissie en de daarop gevolgde
weigering des kerkeraads de oorsprong te vinden van de poging om het
reglement te herzien. Ik vernam eerst door den heer de 81 dat weini
gen van de tegenwoordige kerkeraadsleden dit willen toestemmen: tot nog
toe was mij dat onbekend gebleven. Hij eindigt met te zeggen: «dat wij
elkander niet meer zullen tegenspreken over den aanvang en voortgang der
zaak gedurende de eerste twee jaren, vooral als ook ik hem mijne bronnen
ten dienste stel." Ik voor mij hoop dat onze discussie over die historie
hiermede een einde neme. 81ogt echter de heer de 81. oordeelen mij nog-
ma Is te moeten tegensprekenzoo kou het ligt gebeuren dal ik hel ant
woord schuldig bleef. In onderzoek omtrent het gebeurde in 1854 (in n°. 36
dezer courant) begaf ik mij slechts om eene onregtmatige beschuldiging van
den loenmaligen kerkeraad af te weren verder stel ik daarin thans weinig
belang, vooral omdat liet zonder invloed is op het oordeel over de wettig
heid of onwettigheid van het reglement van 1861.
Wat de uitnoodiging van den heer de 81. aangaat, hem mijne bronnen
ten dienste te stellen, die waren (behalve enkele door mij gemaakte aantce-
keniiigen) geene andere dan het kerkeraads-archief. Ik heb daarvan niet
alben, sedert ik weder lid des kerkeraads geworden ben, kunnen gebruik
maken, maar ook vroeger, bepaaldelijk in 1861. Ik durf den heer de 81.
verzekeren dat, als hij zich wendt tot den archivaris des kerkeraads, deze
hem, naar zijne ook den lieer de 81 bekende welwillendheid, toegang zal
verschaffen lol hetgeen hij mogl verlangen in te zien.
J. II. STUFFK.EN.
t) Ik voeg hierbij wat niet in de nolnlen vermeld staatmaar door mij aangeteekend
is, dat één lid, ds. Brnwnvóór de eindstemming over het geheele reglement de vergade
ring had verlaten.