het wetsontwerp houdende regeling van het middelbaar onderwijs is aange
vangen. De hh. van Goltstein, Storm van 's Gravesandevan Heemstra,
van Lynden en Groen van Prinslerer hebben zich op verschillende gronden
tegen de voordragt verklaard. De hh. van Voorlhuyzen Guljé en van Logchem
waren voor het ontwerp. De hh. van der Veen en de Meester hadden be
zwaren, van wier opheffing hunne stem afhankelijk zou zijn. Morgen zal
de minister van binnenl. zaken hel woord voeren.
WE1ÏNEN, 2 Maart. De Nordd. Zig. zegt, dat de onrustbarende berig-
ten van de dagbladen betredende de stemming in het buitenland, bijzonder
over de voornemens der Fransche regering in de Poolsche quaestie, op grond
van authentieke verzekeringen als nietig moeten beschouwd worden en dat
volgens mededeelingen van Pruissische en andere vertegenwoordigers bij dc
Europesche hoven, alle aanleiding tot botsingen uil den weg is geruimd.
In een artikel der Corr. Génér. wordt gezegd, dat nu dc Pruissisch-
llussische conventie eene Europesche quaestie is geworden, de andere mo
gendheden langs diplomaiieken weg ten gunste van Polen zullen interveniëren.
MARSEILLE, 2 Maari. Brieven uit Rome melden dat ten gevolge van
de gevangenneming van zekeren heer Pausli, de Fransche gezant ophelde
ringen had gevraagd bij kardinaal Antonellidie zeidc dat hij over de zaak
niet was geraadpleegd De genoemde kardinaal had zijn ontslag gevraagd
dal waarschijnlijk zou geweigerd worden. De ltaliaansclie partij stak
liet hoofd weder op.
PARIJS, 3 Maart. De Monileur geefl verslag van de audiëntie, gisteren
door den keizer aan den heer Isturitz verleenddie zijne geloofsbrieven
als Spaansch gezant overhandigde.
lAGEZOAUEM.
Aan de Redactie der Leydsche Courant.
Vergun mij. Mijnheer dc Redacteur, dat ik, naar aanleiding van de regels,
welke gij in uw nommer van Maandag II. aan mijne tegenspraak wijdt, thans
nog eens terngkome op liet gevoelen door mij ontwikkeld in uwe courant
van Vrijdag 27 Februarij.
Het hoofddoel van mijn schrijven vvas, bewijs te vragen van de stelling
door de Leydsche Courant gesteld, dat door de Regering eene «uitsluitende
bepaling" gemaakt was, zoodat, tot 1898 toe, «voor Haarlem, Leyden
's (lage, Delft en andere plaatsen langs den Hollandschen spoorweg elke
naauwerekortere en goedkoopere verbinding met het Europesche spoor
wegnet, dan over Rotterdam (of eventueel Amsterdam), voorgoed afgesloten is."
Hiertegen ben ik opgekomen. Ik heb gevraagd: waar is, in de bewuste
artikelen, eenige uitsluiting tc vinden? Ik heb pogen aan te loonen, dat,
als men die artikelen oplettend en in hunnen zamenliang en verband leest,
men daarin niet alleen geene uitsluitingmaar, juist omgekeerd, eene dui
delijke en uitdrukkelijke verzekering der vrije mededinging vinden zal.
Deze was de hoofdstrekking mijner redenering. De redenering, dat er
thans meer waarschijnlijkheid dan ooit te voren bestaal, dal de beide maat
schappijen, nu zij bondgeiiooten geworden zijn, gezamenlijk de lijn leggen en
exploiteren zullen, welke niet lot stand kon komen, zoolang zij met elkan
der oneenig waren, was voor mij slechts een accessoir punt.
In uw laatste nommer maakt gij daarvan uw hoofdpunt. Dal bondge
nootschap tussclien de Hollandsche- en de Rijnspoorweg maatschappij is
«juist de grond" van uwe vrees, «omdat," zegt gij, nu wel eens liet ge
meenschappelijk belang van het bondgenootschap in strijd kon komen met
het publiek belang. Zij kunnen nu eene naauwere aansluiting maken. Maar
zullen zij liet nu ook willen? Dat is de vraag."
Vergeef snij, wanneer ik beweer, dat dit de vraag niet is. De vraag was
juist, of het aanleggen der Ijjn Leyden-Woerden door «eene uitsluitende
bepaling" onmogelijk gemaakt was? of de maatschappijen niet konden af"
wilden zij? of, wanneer de maatschappijen niet wilden of niet konden, de
weg voor elke andere maaiscliappij voor den staat, voor particuliere onder
nemers gesloten was, om die lijn. welke de maatschappijen abandonneerden,
voor hunne risico te leggen? Dit, dunkt mij, was de vraag, en ik meen,
dal de bewuste artikelen zeer ondubbelzinnig in voor de maatschappijen,
en voor den slaat èn voor particuliere ondernemers den weg openstellen om,
zoo zij de lijn Leyden Woerden noodig en voordeelig rekenen, die lijn aan
te leggen.
Of de maatschappijen die lijn zullen willen leggen, is eene andere vraag.
Gij meenl neen, ik meen dal er geen groote onwaarschijnlijkheid beslaat,
dat zij de lijn wèl zullen willen leggen, omdat voor beide maatschappijen
de oorzaak is weggenomen, om welke de eene de lijn niet leggen, de andere
haar tegenwerken wilde. De Hollandsche maatschappij heeftblijkens hare
aanvraag en handelingen, die lijn noodig en voordeelig geacht. Waarom
kwam zij niet tot uitvoering? Omdat de IIoilmaatschappij mijns bedun
kens zeer te onregte de mededinging der lijn 's Hage-Gouda vreisde,
welke gezegd werd door de Rhijnspoorweg-inaatscliappij gesteund (zoo niet
gelegd) te worden. Die reden houdt uil op. De toestand wordt geheel an
ders. Voor de tegenwerking der twee maatschappijen Ireedt medewerking,
gemeen belang, in de plaats. Zij kunnen alie verbindingen maken, doch
dan alleen voor gemeenschappelijk risico, gemeenschappelijke kosten, ge
meenschappelijke winsten. En nu vraag ik slechts dit. Is er niet veel
waarschijnlijkheid, dat wanneer de Hollandsche maatschappij de lijn Leydcn-
Woerden nuttig en voordeelig genoeg rekende, om die voor hare rekening
alleen te nemen, dat wanneer de Rijnspoorwegmaatschappij uil tegenwerking
eene mededingende lijn steunde, dal dan nu, terwijl de twee maatschap
pijen voor halve kosten eene zijlijn leggen kunnen, zij, in haar eigen be
lang, die lijn kiezen zullen, welke ontegenzeggelijk de welvarendste en liet
meeste vertier belovende streek doorloopt? Is het waarschijnlijk, dat de
Hollandsche maatschappij die reeds zoo vele kosten gemaakt heeft en zooveel
kapitaal in deze onderneming stak, nu, daar zij tegen verdere tegenwerking
der Rijnspoorwegmaatschappij gewaarborgd is, al dat kapitaal in den grond
zal laten steken
Ik geef u toe, dat het onzeker is, of de maatschappijen de lijn Leyden-
Woerden zullen willen aanleggen. Maar, als zij dit niet doen, welke is
dan uil hun grond? Deze, dat zij de lijn niet noodig, niet nuttig, niet
voordeelig rekenen. Eene reden die in etfect blijft bestaan, al werden de
overeenkomst en de concessie door de kamers i:iel bekrachligd. Want dan
blijven wij in slaiu-quo; de twee maatschappijen worden weder rivaliserende
maatschappijen, en de lijn Leyden-Woerden blijft steeds de niylhe van den
nooit gemaakten wegwelke zij lot nu toe geweest is. In het ergsie ge
valin het geval uwer onderstelling, verergeren wij dus niets bij dc over
eenkomst en wij winnen nieis door hel status-quo ie bestendigen.
Doch nu komt er dit bij. Wanneer hel eens zeker is, dat de maatschap
pijen de lijn Leyden-Woerden niet willen, dan is hel oogenblik daar, te
beproeven wat andere particuliere krachten vermogen. Laten dan zijdie het
groot belang en nut dezer lijn inzien, laien Leyden en de gemeenten der
Rijnstreek, welke er bij profiteren, de handen in een slaan cu zelve die lijn
leggen De overeenkomst en de concessie sluiten, gelijk ik reeds in mijn
vorig beloog aantoonde, dergelijke onderneming ntet alleen niet uit, maar
maken er een voorbehoud voor en verzekeren haar legen den onwil en de
tegenwerking der maatschappijen. Wij hangen dus noch af van den onwii,
noch van verkeerd inzigt der maatschappijen. De weg der onderneming en
mededinging ligt voor elk die wil en kan open.
Hiermede kan ik, geloof ikhet debat sluiten. Het is mij niet te doen
om het laatste woord; het is mij te doen, dat Leyden niet door eene mis
vatting zijn eigen belang in den weg sta. Is uwe opvatting de juiste, dan
is verzet noodig en billijk. Maar is mijn uitleg waar en ik meen dal hij
is in overeenstemming met geest en letter der ontwerpen zoo kan men
Leyden niet meer schaden, dan door deze voordragten tegen te werken.
Want dan blijven wij steeds in dit ongelukkig status-quo, dan hei leeft we
der dc rivaliteit en de wederkeerige tegenwerking legen elkanders lijnen en
wij hebben eene feitelijke uitsluiting. Wal baat bet ons, dat de lijn Ley
den-Woerden kan komen, wanneer slechts de Hollandsche en de Rijnspoor
wegmaatschappij elkander niet wilden tegenwerken, terwijl die lijn nooit
komt, ómdat de twee maatschappijen elkander wèl tegenwerken?
Leyden zie dus wel toe, dat het niet, door op eene verkeerde interpreta
tie door te gaan en in verzet te komen, zich juist dit op den hats hale,
wat liet, tot eiken prijs, weiischte te voorkomen, namelijk, dat de lijn
Leyden-Woerden sieeds eene mythe blijft.
Leyden, 2 Maart 1863.
LEEKE-KAAD.
Aan mijne mede-leden van hel Nederd. herv. kerkgenootschap alhier.
Toen mij voor weinige dagen door een onzer predikanten de vraag werd
gedaan, wat in den tegenwoordigen toestand wel liet beste middel zou zijn
om de netelige kwestie lot een geweiisclit einde tc brengen, moest ik,
hoezeer in gemoede overtuigd dal het ongelijk in deze geheel aan de zijde
des kerkeraads is, een afdoend antwoord schuldig blijven. Onze oude
en wetiige gemeente-commissie heeft door de rondzeuding barer circulaire
van heden mij en zeker velen uit die verlegenheid geholpen. Daargela
ten de waardige en duidelijke wijze waarop zij de zaak aan het oordeel
der onpartijdige gemeenteleden onderwerpt, geeft zij ons een middel aan
de hand dat, hoezeer de zaak nu wel niet dadelijk beeindigendeechter de
weg is die orde en pligt, om niet van Christelijkheid te spreken, ieder
weldenkende voorschrijven.
De zaak is nu eenmaal, jammer genoeg, aan het oordeel van den regter
onderworpen; welnu laten wij in deze loonen bezadigder en verstandiger
dan de kerkeraad te zijn. Laten wij die beslissing niet vooruitloopen
maar kalm en bedaard onze oude gemeente-commissie, die lot lieden onze
achting en vertrouwen genoot, in hare funcliëu blijven erkennen tot de
regter het tegendeel heeft beslist. En wanneer dan, naar het gerucht loopt,
de nieuwe zich noemende gemeente-commissie morgen in de godsdienst
oefeningen u uwe gaven vragen zal, laat u dan toch in 's hemels naam
niet door mensclienvrees verleiden om maar weêr aan die onbillijke hande
ling, zoo als het dikwijls heet: om des lieven vredes wil" toe te geven.
Toont door eene kalme en bedaarde weigering dal wij het clericale juk al
sedert lang moede zijn toont dat ook wij al willen zij die onze voorgan
gers moesten zijn ons blinddoeken, mondig en rijp genoeg zijn om uit
eigen oogen te zien. 't Is hier weêr zooals altijd: Ie premier pas qui coute.
Ziet de nieuwe zich noemende gemeente-commissie dat zij schipbrenk lijdt
op den vasten wil der gemeente, dan zal zij wel van zelf genoodzaakt zijn
baar, om hel zachtste woord te gebruiken, dwaas werk te staken, en even
als wij de beslissing des regters af te wachten.
komt gemeente-leden! hoe ook overigens onze gevoelens mogen uiteen Ioo-
penlaten we toonen dat we ten minste in het gevoel van hetgeen regt en
billjjk is, e'én zijn. Laat u door geen vrees weêrhonden dat deze of gene
er u scheel om aan zal zien of u misschien zijne begunstiging in uwe zaken
zal onthouden. Een lid van den gemeenteraad heeft onlangs iu een
geestig advies gewaagd van «laatste stuiptrekkingen"; welnu als wij ons
als een eer.ig man. aaneensluitenzullen de gebeurtenissen van de laatste da
gen misschien de laatste stuiptrekkingen van den Leydschen kerkeraad wezen,
en och! als ge er over denkt zooals ik, zult ge zeker geen enkelen traan
bij zijn dood laten, uiaar hem in tegendeel met vreugde zien sterven om
voor een nieuwen en beteren plaats te maken.
Leyden 28 Februarij 1863 Een leek.
Naschrift.
Toen ik mij 11. Zaturdag, weinig lijds na de ontvangst der circulaire van
de gemeente-commissie, hij den geachte» redacteur van dit blad aanmeldde,
was hel reeds ie bezet om bovenstaande regelen eene plaats tc kunnen geven.
lk had dan ook van mijn voornemen tot openbaarmaking reeds afgezien, toen
ik van verschillende zijden werd aangespoord om. beter laat dan nooit, toch
nog aan mijn primitief plan gevolg ie seven. Ik voldoe dan daaraan bij
deze. Mijn doel is geenszins iemand te grieven of ie beleedigen; alleen
wenschtc ik door deze weinige regelen het bewijs te geven dal, moge de
kerkeraad, door steeds meesterlijk van liet regt van den sterkste gebruik
te maken, meenen dal zij daardoor de vreesachiigen tot zwijgen brengt en
de uiting der publieke opinie smoort, er toch óók nog gevonden worden
die niet schromen rond en open voor hun gevoelen uit tc, komen, opdat
«niemand" meene dat de handelingen des Kerkeraads die sympathie bij de ge
meente ontmoeten, wat «men" de menigte zoo gaarne zou willen diets maken.
Hel is bij de publieke spanning, die er thans tussclien den kerkeraad en
de ontslagene gemeente-commissie plaats heeft, zeker niet overbodig om
een kort en zakelijk verslag te geven van de oorzaak der kwestie en
van bare gevolgen lol lieden.. Wij willen ons niet verdiepen in alle de
kleine bijzonderheden, maar alleen op de belangrijke feiten letten, met
terzijdestelling van alle partijdigheid.
Vooraf moet onze lezer bekend zijn met het onderschrift van het
Reglement van 1809, waarnaar de gemeente commissie zich had te ge
dragen
«Hel bovenstaand Regiement, waarvan alvorens een ontwerp aan de
«gemeente ter beoordeelinge was medegedeeld, is door dezelve goedge-
«keurd, en wordt overzulks door den Grooten Kerkeraad beschouwd als
«behoorlijk vastgesteld, om te strekken lol een riglsnoer voor de Ge-
meente-commissie binnen deze slad in hel bestuur der kerken, toebe-
hoorende aan het kerkgenootschap der Nedei'duilsche Hervormde Ge-
«meente te Leyden."
get. 11. Proper, Praeses.
Leyden den 24 van Slagtrnaand 1809. Lcc. Fueling Scriba.
Art. 13 van dat Reglement luidt aldus:
«Ten einde de verstandhoudinge tussclien den Kerkeraad en de Com-
missie van te meer dadelijke vrucht voor de belangen der Gemeente
«zou kunnen zijn, wordt aan den Kerkeraad wel bijzonder opgedragen,
«om alle zoodanige bedenkingen, welke bij denzelven moglen voorkomen