LEYDSCHE
COURANT.
Pi". 147.
MAANDAG 9 DECEMBER.
1861.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt
uit Zaiurdag Avond
IN "SS
De Prijs der Courant is f 12 z'w het jaar;
de afzonderlijke Nommers worden tegen 10
Centen afgegeven
Bij deze Courant behoort Bijblad X". 24.
BINNËNLANDSCHE BKRHiTEN.
LEY DEN 7 December.
Blijkens de uitkomst mag het eene gelukkige keuze genoemd worden
dat de kunsthandelaars Schreuder van Baak, alhier, de bewerking van
het portret van dr. E. Laurillard, waarvan dezer dagen bij hen een proef
druk ter bezigliging was gesteld, aan den heer W. C. Chimaer van Ouden
dorp hebben opgedragen. Ofschoon het portret grootendeels naar eene pho-
tografie gevolgd is, hetwelk altijd zijne eigenaardige moeijelijkheid mede
brengt, heeft het echter de verdienste van, bij eene sprekende gelijkenis,
fraai uitgevoerd en kloek geteekeud te zijn, terwijl, te oordeelen naar den
proefdruk, de heer P. W. 31. Trap, steendrukker alhier, mede het werk
des bekwamen teekenaars door keurige afdrukken zal verhoogen. Hel is
te weuschen dat genoemde kunsthandelaars voor deze kostbare onderneming,
veel belangstelling zullen ondervinden, en menigeen zich een portret zal
willen aanschaffen, dat, bij eene aangename herinnering, tevens als litho
graphic verdient te worden op prijs gesteld.
De taal- en letterkundige afdeeling van de kon. akademie van weten
schappen zal overmorgen te Amsterdam eene gewone zitting honden.
liet getal der in hel Werkhuis alhier opgenomenen bedroeg gedurende
deze week dagelijks van 330 tot 305 personen.
Men verneemt dat jhr. M. Salvador, naar aanleiding van art. 33 der
gemeentewet, zijne bezwaren bij gfcd. staten van Noordholland heeft inge
diend, tegen het besluit van den gemeenteraad vau Haarlem, bij hetwelk
hij niet als lid van dien raad is toegelaten.
De Amst. Cour. zegt uit eene goede bron vernomen te hebben dat de
raad van state zich eenparig verklaard heeft legen de voordrag! des minis
ters van koloniën lot intrekking of wijziging van het gemotiveerd besluit
door den gouverneur generaal van Ned. Indielegen den heer Bekking genomen.
Te Leeuwarden zijn bij het rooijen van een boomin den Prinsentuin
een aantal gouden voorwerpen gevonden. Deze voorwerpen waren nu 10
jaren geleden aan eenen Amsterdamsehen koopman ontvreemd.
Óp den 3dcn dezer ontstond te Halsteren Noordbrabant) een felle brand
die echter door spoedig aangebragle hulp gelukkig gebluscht is. Deze ramp
werd volgenderwijzc veroorzaakt. Eenige schooljongens hadden een vuurtje
aangestookt met lucifers en wel in de nabijheid van een stroomijt, die wel
dra in lichteiaaije vlam stonden waardoor de naburige panden mede vuur
vallen. De bedrijvers hadden zich in tijds uit de voeten gemaakt.
's GRAVEN 11 AGE, 7 December.
Z. 31. heeft benoemd lot ridder der orde van de Eikenkroon den heer
J. P. Httys, commies-chef van de 5dc afd. ter prov. griffie van Zuidholland,
en den heer Slrebel hooldambtenaar bij de (Duitsche) Rijnspoorweg
maatschappij.
Z. M. heeft den oud-gouverneur van Ned.-Indië, den heer C F. Pahud,
het grootkruis der orde van de Eikenkroon geschonken. RC.)
Tot ontvangers der directe belestingen enz. zijn benoemd: te Vollen
hoven de heer 11. J. Anlitik, thans rijksboekhouder ten kantore der in- en
uitgaande regten te Nijmegen, en te Ried de heer B. C. Wildrik, thans
ontvanger te Ottdega.
Z. 31. heeft goedgevonden, tot beloouing der officieren, onderofficieren
en manschappen van de Iandmagl in Ned.-Indig, die zich, van Jtinij 1859
tot Junij I860, bij de krijgsverriglingen in het Palembangsche hebben on
derscheiden: te benoemen lot ridders der 4dc kl. van de Alilit. Willemsorde,
den officier van gezondheid 3de kl. G. A. Raland en den adjudant-onder
officier der infanterie J. Bolle; de eeresabel toe te kennen aan den kapi
tein der infanterie K. F. Scbnltze, en bij afzonderlijke dagorders, zoo in
Indig als in Nederland, eervol te doen vermelden den kapitein J. Tomei,
en de sergeanten P. J. Schalteleyn en B. C. II. Poltkamp, allen van het
wapen der infanterie.
Bij den minister van binnenl. zaken is ten behoeve der noodlijdenden
door den watersnood ontvangen ƒ12, eene gift van den heer A. B. Ro
berts te Bloemfontein in den Oranje-Vrijstaat (Zuid-Afrika).
Het beroep op de milddadigheid door den heer Varkevisser c. s. ge
daan, ten behoeve van kapitein M. Hargrave en zijne echtgenootis niet te
vergeefs geschied, maar heeft, naar men verneemt, opgebragt de vrij aan
zienlijke som van ruim 440.
Hel is den heer P. Varkevisser mogen gelukken, de onder de gemeente
Loosduinen drie weken geleden gestrande schooner Blue Jaket vlotbaar te
doen worden. Het vaartuig is, vergezeld vaneen pink van genoemden heer,
naar Engeland gezeild.
Tweede Kanier der Stalen-Generaal.
In de zitting van Donderdag hebben onderscheidene leden hunne bezwa
ren ingebragt legen het regerings-beleid van den minister van binnenl za
ken. Zij betoogden dat die minister in onderscheidene belangrijke zaken,
o. a. de verbouwing van de loterijzaal, de regeling der Dclftsche akademie,
niet met kracht en volgens een vast stelsel had gehandeld; dat de minister
op een tijdstip, waarop in de flnantiën een aanzienlijk te kort aanwezig
is, niet was teruggedeinsd, om aan plaatselijke en particuliere belangen
voortdurend toe te geven en een subsidiestelsel vol te houdenwaaraan de
minister de kracht, die hij zelf miste, zocht te ontleenen. Ook hebben de
rapporteurs der afdeelingen volgehouden dat de beschuldigingen, in het voor-
loopig verslag voorkomende, alle steunden op eert wezenlijken grondslag,
en geenszins verdienden door den minister met stilzwijgen te worden voor
bijgegaan; de bewoordingen van het verslag waren in waarheid de getem
perde uitdrukking van hetgeen in de afdeelingen was voorgevallen. Door
den heer Luyben werd de memorie van beantwoording van den minister
verdedigd. Was dat antwoord scherp geweest, daarvoor bestond, volgens
Item, alle reden; ware de minister daarentegen beleefd geweest, alsdan zou
men hem zijne zwakheid hebben verweten. De hit. Dirks en van Eek
ondersteunden mede den minister. De laatstgenoemde spreker kon niet toe
geven dat aan het ministerie zwakheid of krachteloosheid moest ten laste
gelegd worden. Juist de verhoogingen, die hij de begrooting voorgedragen
werden, bewezen, zijns inziens, de vermeerdering van werkzaamheid.
De minister van binnenl. zaken gaf in zijn antwoord te kennen, dat wat
in zijne memorie van beantwoording voorkwam, niet anders was dan de
getemperde uitdrukking van een diep gekrenkt gevoel, en van zijne veront
waardiging over onverdiende en ongegronde beschuldigingen op scherpen
toon in het voorloopig verslag opeengestapeld verwijten die eene smet op
zijn karakter wierpenen die hij niet kon aannemen als door de geheele
kamer gedeeld te worden. Dat punt wenschte hij echter uitgemaakt te
hebben, en daarom verzocht hij dal door de vergadering bij een votum zon
worden uitgemaakt, of in liet harde over hem geveld oordeel door haar in
haar geheel werd toegestemd. 31ogt dit het geval zijn dan zou hij voor
die beslissing bukkenmaar dan ook geenen dag langer met deze kamer
kunnen werken. In het belang der zaak hoopte hij alzoo dat een voorstel
in dien zin zou worden gedaanwaarmede zou worden uitgemaakt of hij
verder aan de regering zou blijvendan wel of aan hel bewind zou komen
de partij, die sedert 1853 niet meer aan het bestuur was geweest, en vau
dien lijd af stelselmatig oppositie voerde. Voorts kwam hij met nadruk op
legen de alleronjuisle bezwaren, van eenige zijden geopperd ten opzigte van
vermeende zwakheid in zijne handelingenvan zijne beweerde stelselloos
heid, traagheid en werkeloosheid en zucht om te regeren door middel van
gunsten.
In den loop zijner rede heeft de minister, op eene aanmerking van den
heer van Heukelotn, medegedeeld, dat hij aan den schoolopziener te Gro
ningen (prof. Hofstede de Groot), die zich over de töepassmg der wet no
pens het onderwijs uitgelaten had op eene wijzedie de regering in strijd achtte
met den geest en de bedoeling dier wetin de meest ernstige bewoordingen
ziju ongenoegen had te kennen gegeven, met verklaring dat, indien hij
voortging op die wijze de wet op liet onderwijs toe te passen hij zou wor
den ontslagen. Die schoolopziener evenwel persisteerde, en daarop had hij
hem uitgenoodigd zijn ontslag te vragen, bij gebreke waarvan het Item zou
worden t'huis gezonden. Thans echter had hij zijn ontslag gevraagd.
De lilt. ter Bruggen Hugenholtz en Dullert kwamen op tegen de beschul
diging van den minister dat de leden hunner partij stelselmatige oppositie
voeren, alleen met het doel om aan het bewind te komen. Dat verwijt was
ten eenen male onverdienddaar het die partij alleen te doen was geweest
en nog bleef om beginselen ongekreukt tc doen bewaren en vertegenwoordigen.
Zitting van Vrijdag 6 December.
In deze zitting hebben nog de lilt. Dommer van Poldersvcldtvan Digge
len en van Heiden Reineslein hunne afkeuring te kennen gegeven over den
strijd, die tegen het ministerie gevoerd werd en ook over den toon die in
de over hoofdst. V gewisselde stukken aangeslagen was. De heer Thorbecke
onderzocht hoofdzakelijk, welke waarde moest worden gehecht aan de door
den minister van binnenl. zaken gebezigde uitdrukkingdat de partij,', die in
1853 van het bewind getreden was, stelselmatig tegenstand had geboden,
en in welken zin die moest worden opgevat. Naar zijn gevoelen inogt die
uitdrukking op zich zelve waar zijnmaar niet leiden tot een ongunstig
oordeel over die partij. Zij, of liever de door haar gevoerde politiek was
afgetreden van het bestuur, en sedert 1853 in de kamer blijven bestaan,
maar had met kracht medegewerkt om onder elk ministerie tol stand te
helpen brengen wat hare aanhangers oordeelden van belang voor het land te
zijn. Had zij tegenstand geboden, dan was dit het gevolg geweest van de
omstandigheid, dat de zich na 1853 opgevolgde regeringen eigenlijk waren
geweest werktuigen eetter tegenwerking der tot 1853 gevolgde polilick van
hervormingen. De heer Jleeussen was van gevoelen dat dit ministerie niet
ten nutte des lands met deze kamer kon regeren. Aan de in den laalsten
tijd gevormde minisleriën ontbrak kracht en eenheid, omdat men gevormd
heeft liberale minisleriën en hel eminent hoofd der liberale partij er builen
gelalen heeft. De minister van binnenl. zaken beantwoordde den heer Thor
becke en merkte o. a. aan dal de tegenstand, dien dit ministerie van de
zijde der liberale partij had ondervonden, daaraan juist kracht had gege
ven gelijk uit de beraadslagingen over de spoorwegwet en die op de nat.
militie was gebleken.
Na het sluiten der algemeene beraadslagingen is de behandeling der arti
kelen aangevangen. Afd. 1 5 of art. 1—68 werden aangenomen, met uit
zondering van art. CO, jaarwedden van den secretaris en den bediende der
rijkscommissie voor statistiek (ƒ2850), dal ingevolge een amendement van
den heer Olivier, die meende dat aan de instelling eene betere inrigting kou
gegeven worden, werd verworpen; en art. Cl, met art. CO in verband
staande, dat door de regering werd ingetrokken.
BUITKNLANDSCHE BKKIGTE.V
Sï K V 1 sr..
De brand te Antwerpen, die men bedwongen achtte, is later weder met
eene nieuwe woede uitgebarsten, daar de gewelven der kelders zijn bezwe
ken, en de daarin aanwezige goederen vlam hebben gevat. Volgens de laat
ste berigten nam echter de brand meer en meer af. 31en heeft eene stoom
machine uit de fabriek van den heer Wood naar het tooneel van den brand
j verplaatst, en daardoor werden 1500 heet. waters per uur in de brandende
kelders gestort. 3Ien weet thans zeker dat alleen van de militairen vijf per
sonen bij den brand zijn omgekomen.