digen in bewaring genomen. Bij bet verlaten van dat
locaal na herstelling, bekomt zij bet boekje terug met
eene gedagleekende en onderteekende verklaring van
gezondheid.
Art. 319.
Zij, die in de gemeente een bordeel houden, zijn
verpligt eiken dingsdag voormiddag aan het bureau
van policie op te geven hunne namen en voornamen,
benevens die der bij hen inwonende of bij hen ver-
keerende vrouwen, als ook de wijk en het nommer
hunner huizing.
Art. 320.
Zijdie een bestaand bordeel willen overbrengen in
eene andere woning of een nieuw bordeel binnen deze
gemeente willen openen, zijn verpligt vooraf aan het
bureau van policie aangifte te doen van namen, voor
namen, benevens van wijk en nommer der huizen, waar
heen zij het bordeel denken over te brengen of te ves
tigen.
Art. 321.
Geene andere vrouwen mogen, zelfs niet als dienst
boden, in een bordeel worden toegelaten dan open
bare, elk voorzien van baar boekje met de vereischte
verklaring van gezondheid.
Art. 322.
Van elke verandering in het personeel van eenig
bordeel zijn de houders of houdsters verpligt terstond
aan het bureau van policie opgave te doen.
Art. 323.
Alle opgaven van bordeelhouders of houdsters wor
den in een afzonderlijk register, op dag en volgnom-
mer in haar geheel ingeschreven en aan hen die op
gaven gedaan hebben een bewijs afgegeven.
Art. 324.
Het is aan bordeelhouders of houdsters en aan openbare
vrouwen verboden, voorbijgangers feitelijk tot zich te
trekken of wel door woorden, teekenen of gebaren te
lokken.
Art. 325.
Elk bordeel moet in behoorlijken staat van zindelijk
heid worden onderhouden.
Art. 326.
Aan de beambten van policie wordt de bevoegdheid
toegekend, om met inachtneming der bepalingen van
art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83),
ter uitvoering der bepalingen van deze afdeeling, de
bordeelen en de woningen of verblijven der bordeel
houders of houdsters ten allen tijde binnen te treden.
Art. 327.
De boekjes en verdere bewijzenin deze afdeeling
voorgeschreven, worden kosteloos afgegeven, gelijk ook
de inschrijving en het geneeskundig onderzoek kosteloos
geschieden.
Art. 328.
Overtreding van eenige bepaling der artt. 313, 319,
320, 322, 324 en 325 wordt gestraft met geldboete
van vijf tot vijf en twintig gulden en gevangenis van
één tot drie dagen, te zarnen of afzonderlijk.
Art. 329.
Overtreding eener bepaling van de artt. 311, 312,
314, 315 en 321 wordt gestraft met gevangenis van
één tot drie dagen.
TWEEDE AFDEELING.
Van besmettelijke ziekten en bijzonder van besmetting
door pokken (zoogenaamde kinderziekte) of door
gewijzigde pokken (variolae mitigatae).
Art. 330.
Zoodra de pokken (zoogenaamde kinderziekte) of ge
wijzigde pokken (variolae mitigatae) zich in eenig huis
gezin openbarenis het hoofd van dat gezin verpligt
aan den bovendorpel der huisdeur vast te hechten en
zoolang, ter beslissing van den geneesheer, de besmet
ting duurt, te zorgen, dat aan den bovendorpel van
de huisdeur vastgehecht blijve een papier, waarop
met voor de voorbijgangers leesbare letters, ter grootte
van één duim geschreven staat: Pokken, kinderziekte
of gewijzigde pokken.
Art. 331.
De geneesheeren zijn verpligt, wanneer hun in hunne
praktijk een lijder aan pokkengewijzigde pokken of
eenige andere besmettelijke ziekte voorkomt, daarvan
terstond schriftelijk kennis te geven ter gemeente-se
cretarie, met vermelding van den naam en ouderdom
des lijders, van xvijk en nommer der huizing waar hij
zich ophoudt en verder met aanduiding van den tijd
van aanvang der behandeling en, zooveel mogelijk,
ook van aanvang der ziekte.
Bij herstelling of dood, zijn de geneesheeren ver
pligt dit mede ter gemeente-secretarie aan te geven.
Art. 332.
Overtreding van art. 330 wordt gestraft met eene geld
boete van vijf tot vijf en twintig gulden en gevangenis
van één tot drie dagente zamen of afzonderlijk?
Overtreding van art. 331 wordt gestraft met eene
geldboete van vijf en twintig gulden.
TIENDE HOOFDSTEK.
VAK BEGRAFENISSEN.
Art. 333.
Wanneer de ambtenaar van den burgerlijken stand,
om redenen van algemeen belang, begraving binnen de
36 uren na het overlijden gelast, moet daaraan door de
executeuren of erfgenamen voldaan worden, op straffe
eener geldboete van vijf en twintig gulden en gevan
genis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk.
Art. 334.
Zonder verlof van Burgemeester en Wethouders mo
gen zij die de begrafenis regelen, deze in de maanden
April tot en met September niet anders dan van zes tot
tien ure des voormiddags, en gedurende de overige
maanden van acht tot elf ure des voormiddags, doen
plaats hebben, op straf eener geldboete van tien tot vijf
en twintig gulden.
Art. 335.
Iedere daad van wanorde of van verstoring der rust
bij eene begrafenis wordt gestraft met eene geldboete
van vijf lot vijf en twintig gulden en gevangenis van
één tot drie dagente zamen of afzonderlijk.
EL.FDE HOOFDSTEK.
BRANDPOEICIE.
EERSTE AFDEELING.
Van middelen ter voorkoming van brand.
Art. 336.
Het is verboden:
1°. bergplaatsen van hooi, stroo, zaagsel, krullen of
andere ligt brandbare stoffen op te rigten of te behouden
zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders.
Hieronder zijn de bergplaatsen van brandstoffen tot
huishoudelijk gebruik niet begrepen.
2°. in dergelijke bergplaatsen of in die waar ligt
brandbare stoffen verwerkt worden
a. licht te hebbenniet besloten in eene lantaarn
b. tabak of cigaren te rooken;
c. eenig vuur te hebben;
3°. hooi, stroo of andere aan broeijen blootstaande
voorwerpen in bergplaatsen op te slaan, zoolang bet
niet door den hooikeurder onderzocht en genoegzaam
droog bevonden is.
Art. 337.
Het is verboden
1°. vuur- of stookplaatsen op te rigtente herstellen
of veranderen, dan volgens de voorschriften van rooi
meesters, onder beroep echter altijd op de beslissing
van Burgemeester en Wethouders;
2°. vuur aan te leggen op andere plaatsen dan in
daartoe gemaakte stookplaatsenonder-sleenen schoor-
steenen, welke ten minste één el boven de nok van
het dak of twee ellen boven de hoogste daklegering
zijn opgemetseld;
3°. houlen verlengpijpen op schoorsteenen te plaat
sen, zoolang de gemetselde pijp niet de zoo even ver
melde lengte heeft;
4°. zich van houten snuivers te bedienen
5°. pijpen van vuurtoestellen te leiden
a. naar buiten door muren, daken, ramen, beschot
ten of dergelijke;
b. in schoorsteenen door zolders of beschotten van
hout of andere brandbare stof, tenzij die pijpen
daarvan ten minste tien duim verwijderd zijn en
de opening met ijzer of metaal zij aangevuld;
6°. hout door schoorsteenen te leiden of daarin aan
wezig te hebben, al ware dit ook bemelseld of met
metaal bekleed;
7°. haarden, kagchels of andere losse vuurtoestellen
anders te plaatsen dan op steenen vloeren, of dikke
metalen platen, aan alle zijden buiten den haard, de
kagchel enz. uitstekende.
Art. 338.
Ten minste twee malen in het jaar, en wel eens in
het voor- en eens in het najaar, moeten op aanzeggen
Burgemeester en Wethouders schoorsteenen of stook
plaatsen waar veel gestookt wordt, gereinigd worden»