ZESDE AFDEELING. Van voerlieden of huurkoetsiers:. Art. 293. De voerlieden en huurkoetsiers moeten jaarlijks aan gifte doen ter secretarie van het getal en de soort hun ner voer- en rijtuigen. Hun wordt daarvan een bewijs afgegeven. Art. 294. Zij moeten mede telkens, uiterlijk binnen acht dagen, aangifte doen van de voer- of rijtuigen welke zij zich hebben aangeschaften wordt hun daarvan mede een bewijs afgegeven. Art. 295. Minstens eenmaal 'sjaars, op den tijd en de plaats door Burgemeester en Wethouders te bepalen, moeten de voerlieden en huurkoetsiers de bij hen in gebruik zijnde voer- of rijtuigen ter keuring aanbieden. Op de goedgekeurde rijtuigen wordtten hlijke daarvan eene letter, door den Burgemeester telken jare te bepalengebrand. Ook de tuigen zijn aan keuring onderworpen. Art. 296. Geen voerman en geen huurkoetsier mag niet goed gekeurde voer- of rijtuigen verhuren. Art. 297. Overtreding van eenige bepaling der vier voorgaande artikelen wordt gestraft met geldboete van drie tot vijftien gulden en gevangenis van één of twee dagen te zamen of afzonderlijk. ZEVENDE AFDEELING. Van het verkoopen van buskruid. Art. 298. Verkoopers van buskruid of vuurwerkmakers mogen in hunne winkels of werkplaatsen tegelijkertijd niet meer dan vijf ponden buskruid hebben, hetwelk in be hoorlijk gesloten metalen bussen, met haireu kleeden omwonden, moet bewaard worden. Het buskruid, het welk zij verder in hun huis of pakhuis hebbenmag de hoeveelheid van 15 ponden niet te boven gaan en moet op gelijke wijze bewaard worden. Ook mogen zij tusschen zonsondergang en opgang geen buskruid vuurwerken of schietkatoen verkoopen. Art. 299. Overtreding van het voorgaande artikel wordt gestraft met eene gelboete van tien tot vijf en twintig gul den en gevangenis van een tot drie dagente zamen of afzonderlijk. De regter kan in dat geval de verbeurdverklaring van het buskruid, de vuurwerken en het schietkatoen uitspreken. Art. 300. Aan de beambten van policie wordt de bevoegdheid toegekend om, met inachtneming der bepalingen van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), ter uitvoering van art. 298 dezer verordening, de hui zen, pakhuizen, winkels en werkplaatsen van verkoo pers van buskruid, vuurwerken of schietkatoen ten allen tijde binnen te treden. ACHTSTE AFDEELING. Van het houden en mesten van varkens. Art 301. Niemand mag binnen deze gemeente varkens hou den en mestendan onder inachtneming der navol gende bepalingen. Art. 302. Wie varkens wil houden en mesten, voor huiselijk gebruik bestemd, wier aantal dat van twee niet mag te boven gaanzal vooraf daartoe de toestemming van Burgemeester en Wethouders moeten verkregen hebben. Art. 303. Wie uit hoofde van zijn bedrijf meerdere varkens wil houden en mesten of daartoe aan anderen de gele genheid wil afstaanmoet insgelijks vooraf van Bur gemeester en Wethouders toestemming hebben verkre gen, welke nimmer dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de geboren kan worden verleend. In de hokken daartoe bestemd moet de vloer ge metseld zijn van minstens drie lagen digt metselwerk, in hellende rigting, derwijze dat bet vocht aan de voorzijde in eene behoorlijke lozing kan afloopen. De muur gemeen zijnde moet, indien het hok daartegen is geplaatst, ter hoogte van eene el en ter dikte van een vollen steen worden bemelseld. De mest moet dagelijks worden weggeruimd. Art. 304. Overtreding van artikel 302 wordt gestraft met eene geldboete van één tot vijf gulden en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk; die van art. 303 met eene geldboete van tien tot vijf en twintig gulden en gevangenis van drie dagen, te zamen of afzonderlijk. Art. 305. Bij overtreding van de bepalingen dezer afdeeling of het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden, wordt de toestemming ingetrokken. Art. 306. Aan de beambten der policie en de rooimeesters wordt de bevoegdheid toegekend om, met inachtneming der bepalingen van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), ter handhaving van de bepalingen dezer afdeeling, de woningen en erven der ingeze tenen ten allen tijde binnen te treden. NEGENDE HOOFDSTUK. GEZONDIIEIDSPOLICIE. EERSTE AFDEELING. Op de openbare vrouwen en bordeelen. Art. 307. De beambten van policie zijn bepaaldelijk belast met het opsporen van diegenen, welke zich aan prostitutie overgeven of deze bevorderen. Art. 308. In het bijzonder slaan de openbare vrouwen en de bordeelen onder het toezigt der policie. Art. 309. Onder openbare vrouwen worden allen begrepen die, hetzij op zichzelvenhetzij gezamenlijk met an deren, hetzij in het openbaar, heizij in eigen woning of in die van anderendaartoe al of niet met name bestemd, zich aan prostitutie overgeven of ook wel een beroep daarvan maken. Art. 310. Onder bordeelen worden begrepen alle, zoowel ge heime of stille (bij voorbeeld rendez-vous huizen) als openbare huizen van ontucht. Art. 311. Iedere openbare vrouw is verpligt zich als zoodanig aan het bureau van policie aan te geven en de ter in schrijving noodige verklaringen te doen. Art. 312. Die zich als openbare vrouw aangeeft wordt terstond in een opzettelijk daartoe ingerigt register op dag en volgnommer ingeschrevenmet vermelding van naam voornaam, ouderdom, geboorteplaats, wijk en nommer van woning of verblijf en signalement. Dit wordt door baar, als zij schrijven kan, onderteekend. Zij ontvangt een boekje, waarin ten haren opzigle hetzelfde als in het register wordt vermeld, met dag- teekening en onderteekening van eenen commissaris van policie. Van elke verandering van woning of verblijf is zij verpligt aan het bureau van policie kennis te geven, op den dag dal de verandering geschiedt. Dit wordt door eenen commissaris van policie in bovengemeld register en boekje aangeteekeud. Art. 313. Iedere openbare vrouw is verpligt haar boekje steeds bij zich te dragen en op de eerste aanvrage van een policie-ambtenaar te vertoonen. Art. 314. Geene openbare vrouw mag zich in een bordeel be vinden of zich aan prostitutie overgeven, dan na al vorens geneeskundig door deskundigen, van wege de gemeente aangesteld, te zijn onderzocht en er van hare gezondheid blijke uit eene gedagteekende en door den deskundige met paraphe onderteekende verklaring, geschreven in meergemeld boekje. Art. 315. Na hare inschrijving moet zij zich tot dat onderzoek tweemalen in de week, ter plaatse daartoe bepaald en aan haar bekend gemaakt, op den daarvoor gestelden tijd vervoegen. Art. 316. Telkens wanneer de openbare vrouw bij bet genees kundig onderzoek gezond is bevonden, wordt eene ver klaring als boven vermeld is in het boekje bijgeschreven. Art. 317. De openbare vrouw, die bij bet geneeskundig onder zoek bevonden is met syphilis of andere besmettelijke ziekte te zijn aangedaan, wordt terstond in een dei- voor de behandeling dier ziekten bestemde localen op genomen. Bij weigering wordt het boekje ingehouden. Art. 318. Het boekje eener openbare vrouw, die in een der ge melde localen is overgebragt, wordt door de deskun-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1861 | | pagina 19