3°. de winst voor den bakker, beloopende
1.95 voor iedere 78 pond franschbrood.
1.95 74 hoogbrood.
1.80 86 bruinbrood.
1.62 108 kropbrood.
1.30 100 roggebrood.
4°. de prijs van het graanals
van de witte Zeeuwscbe en Hooglandsche tarwe,
naar de Rotterdamsche markt;
van de Poolsche tarwe en Pruissische rogge, naar de
Amsterdamsche markt
5°. de accijns van het graan, volgens de wettig
vastgestelde tarieven.
Art. 208.
De zetting wordt bepaald, veranderd of geregeld
door Burgemeester en Wethouders, zoo dikwijls de
prijs van het graanvoor de broodsoorten benoodigd,
zóóveel rijst of daalt, dat de prijs van het brood per
pond met een halven cent moet worden vermeerderd
of verminderd.
Zij wordt telkens bij openbare afkondiging, door
aanplakking op de bepaalde borden, alsmede door
plaatsing in de Leydsche Courant, ter kennis der inge
zetenen, der broodbakkers en broodslijters gebragt.
Art. 209.
Iedere bakker en slijter van brood is verpligtom
bestendig in zijn winkel een zwart bord geplaatst te
houdenwaarop de prijzen der aan de zetting onder
worpen broodsoorten, benevens bet gewigt van het
brood, duidelijk en van de straat leesbaar, zijn opge-
teekend.
Art. 210.
Het brood dat buiten de gemeente gebakken, daar
binnen wordt gesleten en onder de bij art. 205 vermelde
broodsoorten kan worden begrepen, wordt daarmede
gelijk gesteld, wat betreft de zetting, de zamenstelling
en het gewigt.
3. Van de zamenstelling van het brood.
Art. 211.
Het brood, van gemalen tarwe of rogge gebakken
en ten verkoop bestemd, mag geen meel of afval van
ander graan bevattenmaar moet zamengesteld zijn
uit het voor ieder soort bestemd meel, 'tzij van de
meelfabrieken of van de binnen en buiten de gemeente
gevestigde korenmolens afkomstig.
Art. 212.
Voor de aan de zetting onderworpen broodsoorten
moet beste en gezonde tarwe en rogge worden gebruikt.
Art. 213.
Het zoogenaamd franschbrood en het gebraakt of
hoogbrood moet zamengesteld worden van gebuild tar
wemeel, waaruit al de afval, zooals zemelen, kort en
grint, is gebuild, zonder eenige vermenging.
Het huisbakken brood wordt gebakken van tarwe
meel, zoodanig gebuild, dat niet meer dan twaalf
ponden afval uit een mud tarwe wordt genomen en het
overige, zonder andere vermenging, in het meel blijft.
Het krop uit den zak moet zamengesteld worden van
ongebuild tarwemeel, gelijk het van den molen komt.
Het roggebrood moet vervaardigd worden van ge
broken rogge, zooals zij van den molen komt en zonder
dat de roggebloem daaruit, geheel of gedeeltelijk, is
gebuild of gezeefd.
Art. 214.
Het brood moet goed doorbakken zijn; dat tetsig of
niet goed gaar voorhanden in de winkels wordt bevon
den is ten behoeve der gemeente verbeurd.
Art. 215.
Wanneer de broodkeurders, ter betere beoordeeling
van eenig brood, noodig achten dit door te breken,
door te snijden of mede te nemen, mogen de bakkers
of broodslijters dit niet beletten.
Art. 216.
Aan de broodkeurders wordt de bevoegdheid toege
kend om met inachtneming der bepalingen van art. 3
der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), ter
uitvoering van artt. 211 212, 213 en 214, de brood
winkels, de bakkerijen en de plaatsen, waar de bakkers
en broodslijters of meelverkoopers hun brood of hun
meel bewaren, ten allen tijde binnen te treden.
De bakkers en de broodslijlers zijn verpligt hun op
de eerste aanmaning die plaatsen aan te wijzen.
4. Van het gewigt van het brood.
Art. 217.
In eiken broodwinkel moet eene schaal en het noo-
dige gewigt voorhanden zijn, ten einde het brood aan
de verbruikers, die dit verlangen, voor te wegen.
Art. 218.
Het brood, aan de zetting onderworpen, heeft een
bepaald gewigt van vijf oneen en het veelvoud van dien.
Elk verschil bij de weging, grooler dan drie pCl.
is strafbaar.
Art. 219.
Aan de broodkeurders wordt opgedragen, bij het
onderzoek naar de boedanigheid van het brood, toe te
zien dat de voorschriften aangaande het gewigt behoor
lijk zijn opgevolgd.
5. Strafbepalingen.
Art. 220.
Met geldboete van één tot tien gulden worden gestraft
de bakkers en de broodslijters welke de voorschriften
der artt. 198, 200, 201, 202, 207 en 215 niet heb
ben opgevolgd.
Art. 221.
Overtreding van eenige andere bepaling van dezen
titel dan in het vorige artikel is begrepenwordt ge
straft met eene geldboete van één tot vijf en twintig
gulden en gevangenis van één tot drie dagen te zamen
of afzonderlijk.
Art. 222.
Bij veroordeeling wordt het afgekeurde brood ver
beurd verklaard.
Art. 223.
De broodkeurders, de beambten van policie en de
ambtenaren der gemeente-belastingen maken van alle
overtredingen der bepalingen van dezen titel op den
ambtseed proces-verbaal op, aan den Burgemeester in
te dienen.
Vierde Titel.
Van het verkoopen van meel, suiker goed en grutterswaren.
Art. 224.
Alle personen, welke hun beroep maken van het ma
len van eenig graan of van het verkoopen van meel,
suikergoed of grutterswaren, moeten daarvan vooraf
schriftelijk ter plaatselijke secretarie aangifte doen, met
vermelding der pandenwaarin zij dat bedrijf zullen
uitoefenen. Hun wordt daarvan een bewijs afgegeven.
Art. 225.
Alle meel, suikergoed en grutterswaren, waaronder
de uit onbelast meel gebakken en ten verkoop bestemde
koeken mede begrepen zijnzijn aan keuring onder
worpen; bij afkeuring moet het aan de keurders wor
den medegegeven.
Art. 226.
Art. 180 is op deze keuring van toepassing.
Art. 227.
Overtreding van art. 224 wordt gestraft met eene
geldboete van ten tot tien guldenen weigering om
het afgekeurde aan de keurders mede te geven met
eene geldboete van vijf tot vijf en twintig gulden.
Het afgekeurde wordt verbeurd verklaard.
Art. 228.
Aan de broodkeurders wordt de bevoegdheid toegekend
om, rnet inachtneming der bepalingen van art. 3 der wet
van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), ter uitvoering
van art. 225, de winkels en plaatsen waarde nering
doenden hun meel, suikergoed en hunne grutterswaren
bewerken en bergenten allen tijde binnen te treden.
Art. 229.
De broodkeurders, de beambten van policie en de
ambtenaren der gemeen te-belastingen maken van alle
overtredingen der bepalingen van dezen titel op den
ambtseed proces-verbaal op, aan den Burgemeester in
te dienen.
Vijfde Titel.
Van het verkoopen van visch.
Art. 230.
Versche, gezouten, gedroogde of gerookte zee- of
riviervisch mag niet ten verkoop binnen de gemeente
worden aangebodendan na door den keurmeester on
derzocht en voor de gezondheid onschadelijk bevonden
te zijn. Het bewijs daarvan moet in de winkels bij den
visch verblijven.
Art. 231.
Die visch ter markt brengen zijn verpligt, van Kat
wijk komende, aan de Witte, de Morsch- of de Rijns-
burgsche poortenvan Noordwijk komende aan de Mare-
poort, zich bij de ambtenaren der gemeente-belastin
gen aan te melden, ten einde tegen consignatie, voor
schippers of voerlieden van 50, en voor voetgangers
van 10 cents, een keurbillel te bekomen. Zij begeven
zich daarmede zonder oponthoud naar den op de markt
aanwezigen keurmeester, ten einde door dezen hun
visch gekeurd worde. Op vertoon van dit billet, door
den keurmeester gestempeld en de gekeurde soort en
hoeveelheid van visch als ook den naam van den ver-
kooper vermeldende, wordt hun, doch alleen wanneer