Art. 156. De pachter of zijue bedienden inogen geene andere werktuigen bezigen dan de gewone baggerbeugel zonder lip of punt. Art. 157. De pachter is verpligt zorg te dragen dat de vaartui gentot het baggeren gebezigd, aan de beide zijden van het roer van een duidelijk met witte olieverw ge schilderd nommer, ter grootte minstens van eene palm, voorzien zijnwelk nommer steeds zigtbaar zal moeten worden gehouden. Art. 158. De pachter of zijne bedienden mogen nimmer, bij het baggeren, met huune vaartuigen nader aan de wal len of bruggenhoofden komen dan op den afstand van ééne el, noch op den wal staande bagger trekken. Art. 159. Het is bun verboden vuil, steenen of bagger, uit het water opgetrokken, op den wal neder te leggen of we derom in het water te werpen. Art. 160. Zonder toestemming van de belanghebbendenmo gen zij niet baggeren binnen de dertig ellen van de spoelvlotten der verwerijen en van de duikers derstoom- machinen, verwerijen, branderijen of andere fabrieken, welke helder water behoeven. Art. 161. De pachter of zijne bedienden zijn verpligt, al het uitgebaggerde zoo spoedig doenlijk naar buiten de ge meente te doen wegvoeren. Art. 162. Geene schuiten met vuil, bagger of opgevischt stroo beladen, aan wien ook toebehooreude, mogen gedu rende den nacht of op zon- en feestdagen in de grach ten blijven liggen. Art. 163. Zwemmen of baden in gemeentewaleren is, behalve in de algemeene zwem-of badplaats bij de Heerenpoort, verboden. Art. 164. Zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders mogen geene vaartuigen of vlotten in de singelgrach ten na zons ondergang verblijven. Art. 165. Vaartuigenwelke dienen om koopwaren te bergen of uit te stallenmogen op geene andere plaatsen lig gen dan hun door Burgemeester en Wethouders zijn aangewezen, welke ten allen tijde de bevoegdheid heb ben die vaartuigen van ligplaats te doen veranderen of hun die te ontzeggen. Art. 166. Overtreding van eenige bepaling der acht eerste artike- leu van dit hoofdstuk wordt met geldboete van één tot vijftien gulden, en die der twaalf daaraanvolgende met geldboete van twee tot twintig gulden en gevangenis van één tot drie dagente zamen of afzonderlijkgestraft. Art. 167. Bij overtreding der artt. 154 tot en met 162, kan de regter tevens de verbeurdverklaring uitspreken van de schuit en de gereedschappen welke lot baggeren gebruikt werden of dienen moesten. ACHTSTE HOOFDSTUK. policie op seringen en bedrijven. EERSTE AFDEELING. Over het uitstallen aan de huizen. Art. 168. Het isop straf eener geldboete van één lot zes gulden verboden andere voorwerpen op of boven stoepen uit te stallen dan staande of liggende, of die, waar zij afhangen, voldoende aan het huis bevestigd zijn. Art. 169. Op gelijke boete mogen goederentot welker markt in art. 249 tijd en plaats zijn bepaald, op de straat niet op andere tijden of andere plaatsen ten verkoop worden uitgestald. Hiervan zijn alleen uitgezonderd de verkoopers van kleine eetwaren, fruit en gedroogden visch en andere kleine koopwaren, mits zij daartoe van Burgemeester en Wethouders verlof hebben bekomen. TWEEDE AFDEELING. Over het verkoopen van eet- of drinkwaren in of langs de woningen. Eerste Titei,. Algemeene bepaling. Art. 170. Verkoop of uitstalling ten verkoop van bedorven eet waren, waaronder de door onrijpheid voor de gezond heid schadelijke vruchten begrepen zijnof van bedorven dranken is, op eene boete van één tot vijf en twintig gulden en gevangenisstraf van één tot drie dagente zamen of afzonderlijk, verboden, onverminderd de bepalingen van art. 474, 6". wetboek van strafregt. Zij kunnen door de keurmeesters of door de ambte naren van policie worden medegenomen. De schadelijke of bedorven bevonden eetwaren en dranken worden door den regter verbeurd verklaard en hunne vernietiging bevolen. Tweede Titel. Van het verkoopen van vleesch. 1. Van de slagthuizen. Art. 171. Geen vee, ten verbruike bestemd, mag geslagt worden dan in gebouwen, volgens art. 3 van hel Ko ninklijk besluit van 31 Januarij 1824 (Staatsblad n". 19), door Burgemeester en Wethouders toegelaten. Deze bepaling ziet niet op particulierendie ten eigen ver bruike slagten. Art. 172. In ieder slagthuis, waar het bloed niet verzameld wordt, moet het bloed door eene kolk onder de straat in een ruim riool vloeijen, tot den aanleg waarvan de vergunning van den Gemeenteraad moet zijn verkregen. Art. 173. Niemand mag eenig vee slagtenwanneer niet eene deur of een hek, behoorlijk gesloten, de slagtplaats van de straat scheidt. Art. 174. Overtreding van eenige bepaling der drie voorgaande artikelen wordt gestraft met geldboete van twee tot tien gulden en gevangenis van één tot drie dagen te zamen of afzonderlijk. 2. Van de keuring. Art. 175. Met uitzondering van nuchtere kalveren, mag geen slagtvee worden gedood, tenzij het vooraf, door daar toe aangestelde keurmeesters, in de waag der gemeente gekeurd en gemerkt is en van hen vergunning tot slagten, binnen zekeren bepaalden tijd, is verkregen. Telkens wanneer het alzoo gekeurde vee, binnen den bepaalden tijd, niet is gedood, moet eene herkeuring plaats hebben en de slagttijd op nieuw worden bepaald. Schapen en varkens, ter slagting bestemd, worden van een bewijs van keuring voorzien. Bij onmogelijkheid tot vervoer kan de vereischte keuring in de slagtplaats of den stal plaats hebben. Art. 176. Het geslagte vee moet onafgehakt in de slagtplaats blijven hangen en de daarbij behoorende ingewanden moeten worden bewaard, tot dal de keurmeesters, daartoe uitgenoodigdhet andermaal gekeurd hebben, nadat hun het bij art. 175 voorgeschreven bewijs ver toond is. Art. 177. Wanneer keurmeesters meenen, dat het vleesch te versch is, om over de deugdelijkheid te kunnen oor- deelen, mag de tweede keuring, ten hoogste gedu rende 12 uren, worden uitgesteld, Art. 178. Bij goedkeuring wordt daarvan melding gemaakt op het bewijs, dat tot na de afhakking wordt bewaard. Bij afkeuring wordt het bewijs ingetrokken. Art. 179. Gedurende de maanden October, November, Decem ber, Januarij, Februarij en Maart mag van 10 ure des avonds tot 8 ure des morgens, en gedurende de overige maanden van 10 ure des avonds tot 7 ure des morgens, geene keuring gevorderd worden. Art. 180. Die zich met de gedane keuring bezwaard acht, kan herkeuring eischenwaartoe Burgemeester en Wet houders drie deskundigen zullen aanwijzen en beëedi- gen. Bij handhaving van de eerste beslissing zijn de kosten voor rekening van hem, die de herkeuring ver langde. Art. 181. Afgekeurd vleesch wordt na insnijding en inwrij ving met steenkolen teer, op eene daartoe bestemde af- geslotene plaats, onder toezigt der policie, begraven. Art. 182. Wanneer bij de eerste of bij de herkeuring vee bevonden wordt door eene ziekte, welke de keurmees ter besmeltelijk oordeelt, aangetast te zijn, wordt, met behulp der policie, voor de verwijdering of afzon dering zorg gedragen. Art. 183. De keurmeesters zijn verpligt, om, onverminderd bovenstaande keuringen, het voorhanden vleesch, waar- 3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1861 | | pagina 13