predikstoel afgedragen en ten huize van een vriend ingebragt, gaf hij des
namiddags omstreeks 5 ure den geest.
Uit 't Zandt (prov. Groningen) schrijft men van den 19to het volgende
Heden had in deze gemeente een hartverscheurend ongeluk plaats. In het
naburig gehucht Zijldijk ging de molenaar K. D. Dijkema des voormiddags
uit zijne woning naar den molen en bespeurde lot zijnen schrik, dat een
zijner lievelingen op de stelling voor de wieken van den molen stond. Ten
einde den knaap uit het hem dreigend levensgevaar te redden, wilde hij
tnsschen die wieken door ijlen, maar werd helaas door een der wieken
gegrepen en met zulk eene kracht van de zwikslelling af tegen zijne wo
ning aangeslingerd, dat zelfs de muur van een steen dikte naar binnen
verplaatst werd. Bijna levenloos werd de ongelukkige in zijne woning
teruggebragt en ofschoon er dadelijk geneeskundige hulp werd verleend,
gaf hij onder de hevigste pijnen den daarop volgenden nacht den geest. Hij
laat eene weduwe met vier nog zeer kleine kinderen achter.
Een regeringslelegram dd. Buitenzorg 14 Augustus 1861, luidt: «Zware
regenbuijen en overslroomingen in den Oosthoek van Java."
's GRAVENHAGE, 26 September.
Tot substituut-griffier bij de arrond.-regtbank te Winschoten is benoemd
mr. E. J. Modderman, advocaat te Groningen.
Z. M. heeft op zijn verzoek eervol ontslag verleend aan den heer mr.
W. Wynaendls, als burgemeester der gemeente Hillegom.
Z. M. heeft goedgevonden aan den 2den luit.-kwartiermeester J. J. Si
mons, van het 5dc reg. infanterie, op zijn verzoek, een eervol ontslag uit
de militaire dienst te verkenenen als zoodanig te benoemen den sergeant
A. J. B. Siegelaar, van het reg. grenadiers en jagers; en de 2de luitt. G.
A. H. van Steenvelt, van het 4dc, en J. A. H. Boellaard, van het 2dc reg.
infanterie, over te plaatsen bij het wapen der infanterie van het leger in
Oost-Indie.
Voorts heeft Z. M. bij het personeel van de militaire vétérinaire dienst
benoemd: bij het 5dc reg. dragonders, tot paarden-arls lsle kl. dien van de
2dc kl. J. E. C. Schookvan het corps; tot paarden-arls 2Je kl.dien van
de 3dc kl. J. L. N. Weissenbruchmede van het corps, en tot paarden-arts
3de kl.den kweekeling bij 's rijks veeartsenijschool J. J. Uinze.
Z. M. de koning heeft gisteren middag ten gehoore ontvangen de com
missie van de tweede kamer, belast met het aanbieden van het adres van
antwoord op de troonrede. Z. M. heeft op het adres het volgende geant
woord: «Ik ontvang met bijzonder welgevallen de herhaalde verzekering
van trouw èn verknochtheid van de tweede kamer, en met haar wensch ik,
dat de vervulling der gewigtige taak, die haar wacht, het heil van Neder
land zal bevorderen. Ik verzoek u der kamer mijnen dank voor dit haar
adres van antwoord over te brengen."
Z. M. heeft aan jhr. mr. G. J. C. Schimmelpenninckkamerheer,
dienstdoende bij H. M. de koningin, vergunning verleend tot het aannemen
der onderscheidingsleekeneu van kommandeur der orde van den Witten Valk,
hem door den groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach geschonken.
Men spreekt thans ook hier van de reis des konings naar Parijs. Ten
aanzien van den juisten dag van 's konings vertrek schijnt nog eenig ver
schil te bestaan; immers verzekert men dat Z. M. reeds op 15 Oct. naar
het Loo zal vertrekken en zich van daar naar Zulphen zal begeven, ten
einde tegenwoordig te zijn bij het leggen van den eersten steen voor de
spoorwegbrug over den IJssel.
Aan het dep. van finantiën is ontvangen een ongeteekenden brief, in
houdende eene som van 125, bestemd tot eene bate voor 's rijks schatkist.
Bij den minister van binnenl. zaken is ten behoeve der noodlijdenden
door den watersnood ontvangen ƒ25.20, van den heer J. J. Langelaan te
Bloemfontein in den Oranje-Vrijstaat (Zuid-Afrika).
Bij het dep. van koloniën is voor de noodlijdenden door overstrooming op
Java ontvangen ƒ9.10, van den oud-majoor D. Frankamp, als opbrengst van
een door hem uitgegeven werkje.
Bij de commissie ter inzameling van bijdragen ten behoeve der noodlij
denden op Java, alhier gevestigd, is sedert de laatste bekendmaking ont
vangen van den heer J. M. F. Plate, als opbrengst van de te Delft gehouden
verloting, eene som van 4500. Die som is naar Java gezonden, en daar
mede zijn de door de commissie derwaarts overgemaakte gelden gestegen
tol een bedrag van 69900.
In eene openbare vergadering der arrond.-regtbank alhier had gisteren
de plegligc installatie plaats van den nieuw benoemden regter in die regt-
b3nk, den heer mr. J. G. Kist. Hij werd op eene gepaste wijze toegesproken
door den officier van justitie mr. de Brauw, den president der regtbank mr.
Bijlcveld, en, na deze toespraken te hebben beantwoord, door den heer
mr. Faber van Riemsdijk, namens de orde der advocaten.
De kamer van koophandel en fabrieken alhier heeft zich tot de tweede
kamer gewend bij een request, waarin zij te kennen geeft dat eerstdaags
door de kamer zal worden onderzocht het wets-onlwerp tot onteigening van
percelen ten behoeve van den aanleg van ecu spoorweg van Leyden naar
Woerden; dat, blijkens de memorie van toelichting, bij dat wets-ontwerp
gevoegd, hel strekt om het bestuur der Holl. ijzeren spoorweg-maatschappij
in slaat te stellen tot de uitvoering over te gaan van het ontwerp van den
spoorweg van Leyden naar Woerden, welk ontwerp door de regering is
goedgekeurd; dal evenwel gezegd bestuur, ingevolge de bepalingen der con
cessie, gehouden is tot den aanleg en de exploitatie van eenen spoorweg
niet. van Leyden naar Woerden, maar ran Scheveningen langs 'sdraven-
hage en Leyden tot Woerden; dat nlzoo hij die concessie Scheveningen is
beschouwd als hel punt van uitgang en de gansche lijn als een ondeelbaar
geheel; dat des niettemin door de voorgedragen partiëele onteigeningswet die
concessie wordt gesplitst. De aangeboden onteigeningswet strijdt volgens de
kamer kennelijk met het publiek belang, omdat zij moet strekken om, met
algeheele verwaarloozing der belangen van Scheveningen en 's Gravenhage
in het uitsluitend voordeel der Holl. ijzeren spoorweg-maatschappij, partiëele
uitvoering te geven aan dc ondeelbaar verleende vergunning, zonder dat dit
kan worden goed gemaakt door de besluiteloosheid van den minister van
binnenl. zaken, om eene besllissing te nemen omtrent het te volgen tracé
en mitsdien zou zij de taak, h3ar opgelegd, niet vervullen, indien zij daar
tegen hare stem niet, voor het onregt gepleegd was, tijdig verhief; weshalve
zij zich wendt tot de tweede kamer, met het verzoek, dat het haar moge
behagen geene onteigeningswet toe te staan, waarin de concessie lot den
aanleg en de exploitatie van eenen spoorweg van Scheveningen langs 'sGra-
venhage en Leyden tot Woerden wordt gesplitst. Eenige inwoners van
Scheveningen hebben bij adres aan de kamer dat verzoek ondersteund.
Door de hh. de Pinto, Janssen en Heinsbergen is aan de tweede ka
mer een adres ingediend, waarbij zij haar verzoeken aan bovenbedoeld
wets-ontwerp hare goedkeuring te onthouden, omdat eene goede aansluiting j
met noordelijke en zuidelijke lijnen, naar hunne meening, alleen mogelijk
is door middel der lijn op Gouda.
Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In de zitting van Dingsdag II., bij de behandeling van het adres in ant
woord op de troonredeheeft de heer Dullert bij 2 gesproken over de
bijdragen voor den watersnood. Er was van regeringswege eene algemeene
collecte gehoudenen er hadden bijzondere inzamelingen plaats gehad. Hij
betwijfelde of het bedrag van al deze wel in handen der regering was ge
komen, en dit wenschte hij wel opgehelderd te hebben. Verder wcnschte
hij te weten, hoe ver men met de vergoeding der schade gevorderd was;
hij geloofde dat hierin niet met den vereischlen spoed was te werk gegaan.
Ten derde verlangde hij te vernemen of na den afloop der zaak eene alge
meene opgave der behandeling zou geschieden. Dit achtte hij voor de toe
komst en bij voorkomende soortgelijke rampen noodig.
De minister van binnenl. zaken herinnerde hoe vele bijzondere onderne
mingen er tot leniging van den watersnood waren ontstaan. Afzonderlijke
giften waren bij de regering ingekomen. In sommige oorden hadden ver-
eenigingen ingezamelde gelden zelve geadministreerd, welke de regering als
bijzondere ondernemingen heeft moeten beschouwenvan sommige daarvan
waren de ingekomen bijdragen nog niet geheel bekend; verder zeide hij
dat op dc voordragl eener tot dat einde aangestelde commissie bijdragen
ter vergoeding van geleden schade waren geleverd. De zaak was grooten-
deels afgeloopen, terwijl dezelfde commissie nog zal moeten beoordeelen de
later ingekomen aangiften van te vergoeden schade. Hierin was met ge-
wenschten spoed, in verband met het vereischte onderzoek, te werk gegaan.
De ontvangen bijdragen waren voldoende geweest om behoorlijke vergoeding
te verschaffenkunnende hij nog niet opgeven of het bestaande overschot
toereikende zou zijn om in nog te verleenen schadeloosstelling te voorzien.
Mogt dit het geval niet wezendan vertrouwde hij op de vervulling der
toezegging van ondersteuning, door de commissie der algemeene tentoonstel
ling te 's Gravenhage gedaan. Eindelijk verzekerde hij, te zijner verant
woording, na de afdoening der zaak, dienaangaande volledige openbaarheid
te zullen geven.
De heer Mijer gaf voorts nog eenige inlichtingen omtrent het gevoerde
beheer van de commissie voor de algemeene tentoonstelling ten behoeve van
den watersnood, die zich omtrent hare handelingen in betrekking met de
regering had gesteld, en de door haar geïnde gelden bij de Nederl. bank
had gedeponeerd, terwijl zij zich voorstelt later van haar bestuur openbare
vermelding in de Staats-Courant te doen.
Ten opzigte van de erkenning van den koning van Italië behandelde de minis
ter van buitenl. zaken drie puntende erkenning ir. het algemeende wijze
waarop zij geschied was en de gevolgen daarvan. Hij gaf te kennen dat
hij, op het berigt dat koning Victor Emmanuel den titel van koning van
Italië had aangenomen, niet dadelijk lot een besluit was gekomen, en zulks
uit eerbied voor andersdenkenden en ook omdat men, aangezien de aanne
ming van den bedoelden titel niet in overeenstemming met andere mogend
heden had plaats gehad, wilde afwachten wat deze laatste zouden doen. De
erkenning van den koning van Italië door Frankrijk had onderlusschen het
nemen van eene beslissing te dezen opzigte verhaast. Na die erkenning was
het geven van een antwoord van deze zijde noodig geworden, en dit kon
niet anders dan bevestigend zijn. Met Italië toch had Nederland gewigtige
handelsbetrekkingen, en dit moest men in verband brengen met de toepas-
selijk-verklaring van hel Sardinisch tarief 09k op Napels. Onvoorwaardelijke
goedkeuring van al het gebeurde» en van de nog te verwachten gebeurte
nissen in Italië lag in de erkenning onderlusschen niet opgesloten, gelijk
dan ook in Turyn niet gevorderd werd, noch in Nederland algemeen ver
langd werd. De overgroote meerderheid der natie, geloofde hij, stemde
hieromtrent met de regering in. Aldus had de Nederlandsche regering goed
gevonden aan Victor Emmanuel den titel van koning van Italië toe te ken
nen. Hij verdedigde daarop den inhoud eener door hem afgezonden circu
laire omtrent dit onderwerp, en loonde aan hoe hij hierin had gehandeld
op hel voorbeeld van andere regeringen, die eveneens tol dienzelfden stap
waren overgegaan. Had de regering anders gehandeld, men zou haar van
onvoorzigtigheid hebben kunnen beschuldigen.
Door de lib. van Gollslein' en Thorbecke werd aangedrongen op de over
legging van de door den minister bedoelde circulaire, maar deze zeide hier
aan niet te kunnen voldoen. Halve openbaarheid zou hier niemand bevre
digen, en overlegging van alle stukken niet wenschelijk zijn. Dit laatste
zou kunnen te pas komen bij de ondervinding van nadeelige gevolgen van
de handelwijze der regering; maar in den tegenwoordigen stand van zaken
bestond daarvoor geene reden. De bedoelde circulaire aan de gezanten was
confidentieelde bekendmaking daarvan zou tot bedenkelijke gevolgen kun
nen leiden. De heer Thorbecke gaf daarover zijn leedwezen te kennen; de
overlegging der bedoelde circulaire achtte hij, ter reglvaardiging der rege
ring, allezins noodig.
In de zitting van de tweede kamer van heden zijn ingekomen twee
wets-ontwerpendie naar de afdeelingen zijn verzonden, als: 1°. nopens den
raad van state en 2°. de begrooting voor den arbeid der gevangenen voor 1862.