Bij den minister van binnen!, zaken is ten behoeve der noodlijdenden door den watersnood ontvangen ƒ47, opbrengst eener door de sociëteit Molière te Sittard gegeven voorstelling. Zondag namiddag is, onder het woeden van eenen storm uit het noord noord-westenter hoogte van Loosduinen eene llollandsche brik gestrand en weinige oogenblikken later verbrijzeld. De equipage is op e'én persoon na, de stuurman, omgekomen. Deze heeft, op een stuk wrakhout gezeten, het strand mogen bereiken. Van wege de hevige branding was er aan geen redding te denken. De naam van het schip is de Stad Vlissingende la ding bestond uit steenkolen, het kwam van Engeland en was bestemd naar Rotterdam. Onder de bemanning bevond zich een knaap van zeven jaren. Provinciale Stalen van Zuidholland Zitting van Dingsdag 2 Julij. De vergadering werd in naam des konings door den voorzitter geopend. De heer F. van Wageningennieuw benoemd lid voor het hoofdkicsdis- trict Dordrecht heeft, nadat zijne geloofsbrieven onderzocht waren en hij de gevorderde eeden had afgelegd, zitting genomen. Door den voorzitter werd mededeeling gedaan van verschillende door den minister van binnenl. zaken ingezonden kon. besluiten en de van ged. staten ingekomen stukken, welke stukken aan de orde, of in handen van commissien worden gesteld. Aan ged. staten wordentot nader onder zoekeen drietal adressen verzonden. Onder die adressen is er een van de vereenigde vergadering van Delflandom subsidie uit de prov. fondsen verzoekende voor de kosten van aanleg eener verbetering van Delflands boezem, ten bedrage van 1/4 der kosten, berekend op ƒ455,346.50. Tot buitengewoon lid van gedeputeerde stalen is op nieuw benoemd de beer mp. 11. J. C. Hoog. Op voorstel van den heer Viruly is bij acclamatie besloten, dat de verga dering en corps hare opwachting bij Z. M. zal makenten einde den ko ning de hulde der stalen Ie brengen en hunne sympathie aan den dag te leggen, voor hetgeen door hoogsldenzelven is verrigt ten behoeve van zoo vele noodlijdenden ten gevolge van den jongsten watersnood. De vergadering is daarna gescheiden tot aanst. Donderdag, ten 10j ure. Tweede Hamer der Staten-Generaal. In de zitting van Zalurdag hebben, bij de algemeene beraadslagingen over hel wels-ontwerp betreffende de nationale militie, de bh. van Nispen van Sevenaer, van Goltslein en Idserda belangrijke bezwaren tegen dat ontwerp ontwikkeldvooral uit een grondwettig oogpunt. Even als vroegere spre kers waren zij van meening dat onderscheidene artikelen met de grondwet in strijd waren. Die wet toch bedoelde een staand leger en eerie militie en dit onderscheid was niet genoeg in het oog gehouden. De hh. Mackay, Wintgens, Cool en Dommer van Poldersveldt waren over 'talgemeen niet ongunstig voor het ontwerp gestemd. De heer Mackay verlangde echter het vervullen van art. 118, inlijving der militie bij het staande leger. De minister van binnenl. zaken beantwoordde de gemaakte opmerkingen en behandelde drie vragenwat de grondwet eischtewelke de feitelijke toestand was, en wat de voordragt bedoelde. Hij doorliep kortelijk de ar tikelen der grondwet betrekkelijk de defensie, en loonde aan dat de voor schriften daarvan in verband stonden met onze historische herinneringen en de bestaande behoeften. Daarbij was de zaak geregeld in dien zin, dat er een staand leger en eene nationale militie zouden wezen, terwijl de feite lijke toestand had medegebragt dat deze niet in afzonderlijke corpsen ver deeld, maar gezamenlijk dienende beschouwd werden. Aldus was de zaak ook in dit wetsontwerp geregeld. Hij kon niet toegeven, dat het ontwerp op het punt der vrijwilligers het onderscheid niet goed zou in het oog ge houden hebben; integendeel, de beide calegorien van vrijwilligers, zoo bij het staande leger als bij de militie, waren wel afgezonderd gehouden, ge lijk hij in bijzonderheden deed uitkomen. De inlijving der laatste bij het eerste mogt nu voor velen bezwaar opleveren; maar de ondervinding had genoegzaam geleerd dat het behouden der afzondering onmogelijk was, ter wijl de grondwet de zamenvoeging ook niet verbood; volgens art. 189 kon de wet bepalen, dat de miliciens zouden dienen in de gelederen van het staand leger. Er was beweerd dat dc vaststelling der sterkte bij de wet moest geschieden, doch die bedenking berustte op een misverstand, aange zien de grondwet in art. 189 niet van vaststelling, maar van regeling der sterkte bij de wel gewaagde. De verdediging van den minister kwam den heer van der Linden niet voldoende voor; zijns oordeels had de minister den beslaanden toestand van 1815 lot heden niet juist voorgesteld, daar men dien toestand moest beoordeelen naar de wet van 1818; en in dien geest had men moeten voort- handelen, terwijl art. 118 van liet wets ontwerp juist dien toestand om keerde, en de militie bij de corpsen van liet leger inlijfde. Ook aangaande de wijze der vaststelling van de sterkte der militie deelde hij niet in de gevoelens der regering. Evenmin kon hij den minister toegevendat de iurigting der militie bij dit ontwerp genoegzaam geregeld zou wezen. Deze moest bij de wet worden bepaald en dit was bjj de voordragt niet geschied. Door den heer Thorbecke zijn op het ontwerp de volgende amendemen ten voorgesteld: liet eerste artikel van hel gewijzigd ontwerp te vervangen door de twee volgende Art. 1. »De militie wordt zooveel mogelijk uit vrijwilligers zamengesteld. Bij gebrek aan genoegzame vrijwilligers wordt zij voltallig gemaakt door lotelingen uit de ingezetenen, die op den lslcn Januarij van elk jaar hun twintigste jaar zijn ingetreden. De inschrijving geschiedt een jaar te voren." Art. 2. »De hoegrootheid van elke ligting wordt jaarlijks door de wet bepaald." De aanhef van art. 2, dat dan art. 3 wordt, aldus te wijzigen: «Hel aandeel van elke provincie in die ligting wordt, bij een in het Staatsblad te plaatsen besluit, door ons bepaald in evenredigheid," enz. Art. 3 van het ontwerp wordt art. 4. Art. 5 vervalt. Zitting van Maandag 1 Julij. In deze zitting is de beraadslaging aangevangen over art. 1 van het wets- ontwerp betreffende de nationale militie. Dat artikel luidt als volgt: «Jaar- lijks geschiedt eene ligting voor de militie. Zij bedraagt niet meer dan één man op elke drie honderd inwoners. Dit getal wordt jaarlijks berekend naar de op den 315,en December van het vorig jaar in het rijk aanwezige bevolking. De heer Thorbecke lichtte het door hem voorgestelde amendement toe De eerste alinea van het ontwerp scheen hem de bepaling der grondwet om te keeren, die wilde dat de militie eerst zou worden zamengesteld uit vrij. willigers. Terwijl de grondwet beval de militie zoo veel mogelijk uit vrij- willigers zamen te stellen, meende hij dat het ontwerp aan dal gebod zocht te voldoen op eene wijze die fot geene uilkomst zou leiden. De vrijwillige dienst moest, zijns inziens, steeds tot eerster, grondslag voor de zamenstel- ling der militie strekken. Dat beginsel wilde hij aan het hoofd der wet geplaatst zien, terwijl het, naar zijn gevoelen, door bet ontwerp miskend werd. Hij kon ook niet goedkeuren het denkbeeld om tot maatstaf van berekening der sterkte eener ligting de bevolking en niet de behoefte te nemen; hij zag geene reden om het aantal der krijgsmagt naar de hoeveel heid der ingezetenen te stellen. De hh. Wintgens, van der Linden en van Bosse lieten zich gunstig over het amendement uit, terwijl de hh. Storm van 's GravesandeDommer van Poldersveldt en Heemskerk zich er tegen verklaarden. De minister van binnenl. zaken verklaarde dat hij zich met het amende ment volstrekt niet kon vereenigen. De lsle alinea kwam hem voor eene wijziging in het grondwettig voorschrift te brengen, daar daarbij werd aan genomen slechts eene enkele categorie van vrijwilligers, in tegenstelling van de beide categoriêndie de grondwet bedoelde en het ontwerp ook aanwees. Nergens was ook in de grondwet geschreven, dat twee afzonderlijke legers zouden bestaan, gelijk was beweerd; terwijl zijns inziens de voorstelling der zaak omtrent den bestaanden toestand niet juist was opgegeven, heb bende er steeds toch niets anders bestaan dan categorien vereenigd tot een geheel. Verder trad hij in een breedvoerig onderzoek omtrent den inhoud van art. 118 der grondwet, en den zin die daaraan moest gegeven worden. De minister van oorlog bestreed mede hel amendement. Naar zijne overtui ging zou de aanneming daarvan de wet in de harlader treffen. De beraadslagingen zullen in de volgende zitting worden voortgezet. Door den heer Heemskerk Az. is als amendement voorgesteld art. 1 te lezen als volgtDe sterkte der militie gaat het getal van 55,000 man niel te boven. De militie wordt zooveel mogelijk uit vrijwilligers zamengesteld. Bij gebrek aan genoegzame vrijwilligers voor de militie, wordt zij voltallig gemaakt door loting uit de ingezetenen, die hun 20ste jaar zijn ingetreden. Art. 2 te lezen als volgt: Jaarlijks geschiedt eene ligting, het getal van 11,000 man niet te boven gaande. De hoegrootheid enz.(als in het ontwerp). Art. 4, lid 2 te lezen als volgt: Daarbij binden de in art. 1 en 2 be paalde getallen niet. Art. 5 te doen vervallen. BUITENLANDSCBE BER1GTEN. ENGELAS». LONDEN30 Jung. Op het tooneel van den brand heeft op nieuw een kelder, waarin kaas en boter was opgeslagenvlam gevat. Die vlam verhief zich ijzingwekkend, en de spuitgasten konden op een afstand van 30 ellen de hitte niet verdra gen. Thans neemt de gloed weder af. Uit vrijwillige bijdragen van particulieren zal alhier een gedenkleekeu ter eere van graaf Cavour worden opgerigt. Lord Shaftesbury beeft liet plan daartoe geopperd; en hij is reeds zeker van de ondersteuning van een aantal andere aanzienlijke personen. De Great Eastern is thans met een groot aantal troepen en oorlogs- materieel naar Cauda vertrokken. Men heeft berigt ontvangen van het vergaan der fraaije schroefstoom boot Baltic, varende van Hull op Petersburg, nabij het eiland Dagoe in de golf van Finland. Dit ongeval wordt toegeschreven aan de sterke magne tische kracht van dat eiland. Er zijn reeds vele schepen in de nabijheid daarvan verongelukt, alleenlijk ten gevolge van het onbruikbaar worde» der kompassen. De te Sydney verschijnende Herald meldt dat de bemanning van den Amerikaanschen walvischvaarder Superior, kapitein Wood, 26 personen sterkwaaronder een knaap van 10 jarendoor de inboorlingen van hel Treasure-island, in den Salomons-Archipel is vermoord. FRANKRIJK. PARIJS, 30 Junij. Bij uitspraak in hooger beroep is de eisch der familie Patterson tegen prins Napoleon op alle punten afgewezen, zijnde bierbij tevens aangeno men, dat het in Amerika gesloten huwelijk in der tjjd bij keiz. decreet wettig ontbonden was verklaard. Na afloop van het getuigenverhoor in de zaak Mirès is dat van den beschuldigde begonnen. Mirès was zeer bedaard en gematigd in zijne uil- drukkingen. Hij heeft verklaard, zijn geheel persoonlijk fortuin te willen opofferen, om elk spoor van verlies te doen verdwijnen, terwijl hij, wat de aclionnarissen betreft (van de 50 verschuldigde millioenen zijn er om streeks acht in kas), zijn geheel leven er aan zou wijden, om hen schade loos te stellen. Hij schijnt zooveel op zich zeiven te vertrouwen, dat bj aan zoodanig reuzenwerk niet twijfelt en aan de mogelijkheid van een her stel zijner vroegere grootheid gelooft! Dingsdag aanst. zal het openb. mi nisterie het woord voeren. De Moniteur deelt een berigt uit Rome mede, volgens hetwelk de gezondheidstoestand van den Paus merkelijk beter wordt. Z. H. moet den 29st™ bij het feest van de H. Petrus en Paulus in het openbaar dienst heb ben gedaan. Volgens de Correspondencia van Madrid zou de Spaansche regering bes aan ver! Sul min oen eem hou zij" har< Suil bela mill boel van joer war met zant aan; levei man jes i agen level Juni ben den zelfs Gi teü teruj bare niet meet erke ringi Men ten Dt land resei regtt adrei landi 's den voor milit art.: van zoo Het Art. regei zeem Pi den van omtr pen PI keize kenn WOOI sloor Tl petiti kend vraag de b lauds niet maar zen ren i toorr sche kenei het v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1861 | | pagina 2