LEYDSCHE
COURANT.
VRIJDAG 1 FEBRUARIJ,
N". 14.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
uit Zaturdag Avond.
Be Prijs der Courant is f 12 in het jaar j
de afzonderlijke Nommers worden tegen 10
Centen afgegeven
BINNENLANDSCHE BEItlGTEN.
LEYDEN, 31 Januarij.
De minister van finantiën heeft bij res. van 3 Jan. 11. bepaald dat aan
de fabriekanten, traflekanlenenz., aan wie het genot van vrijdom van
accijns voor maat- of voor schaalkolen is toegekend, kan worden toegelaten
om, des verkiezende, ter geheele of gedeeltelijke vervanging van de toege-
stane hoeveelheid maatkolenschaalkolen tegen voldoening van het 1/20 van
den accijns als van schaalkolen, of van de toegestane hoeveelheid schaal- j
kolen, maatkolen in te slaan, in verhouding van ée'n mud maatkolen tegen
vijf en tachtig pond schaalkolen.
De Staats-Cour. bevat het verslag der commissie, benoemd bij kon.
besluit van 27 Mei 1860, tot het doen van onderzoek naar den legenwoor-
digen toestand der kon. akademie van beeldende kunsten te Amsterdam, en
het indienen van zoodanige voorstellenals waartoe dat onderzoek baar
aanleiding zal hebben gegeven. Die commissie is tot de ervaring geko
men, dat die inrigting en het onderwijs, aldaar in alle vakken van kunst
gegeven, veel te wenschen overig laten. Dientengevolge heeft zij het noo-
dig geoordeeld een voorstel te doen, strekkende tot eene rationele ver-
belering van dezen onhoudbaren toestand en daartoe een nieuw regle
ment op te stellen dat bij het verslag is overgelegd. Volgens dit reglement
zou het onderwijs eene belangrijke uitbreiding ondergaan. De jaarlijksche
uitgaven, die de akademie zou vorderen, worden geraamd op ƒ26,175, ter
wijl voor verschillende behoeften bij den aanvang ƒ6000 zou noodig zijn.
Xe Rotterdam is eergisteren morgen een persoon, aan wien de wacht
bij eenige koopmansgoederen op de Willemskade was opgedragen en die
zich in een huisje met een pot met vuur schijnt te hebben opgesloten, in
een schijndooden toestand gevonden. Onmiddelijk ingeroepen geneeskundige
hulp heeft hem niet kunnen reddenhij is eenige oogenblikken later
overleden. Hij had eene brandwonde aan een der voeten bekomen, zoodat
hij zonder twijfel met het vuur in aanraking is geweest.
Dezer dagen werd gemeld dat Z. M. de koning ƒ45,000 ter beschik
king der hofcommissie bad gesteld, voor de behoeften van de noodlijdenden
door den watersnood. Men verneemt thans dat Z. M. die sóm heeft ge
schonken, met het doel, om, zoodra de tijd daar zijn zal, dat ieder de
thans verlatene woning weder zal kunnen betrekken, of wel hen, die daar
van geheel berooid zijn geworden, naar gelang van omstandigheden onder
steuning te verleenen.
Z. M. de koning is, nadat hij de onderscheidene door de overslrooming
geteisterde dorpen, in den Bommelerwaardhad bezocht en overal de nood
lijdenden in hunne verblijfplaatsen had opgezocht en toegesproken, Maandag
middag te 's Hertogenbosch aangekomen. Ook daar heeft Z. M.van prins
Hendrik vergezeldzich naar het gasthuis begeven en de zalen bezigtigd
waar de noodlijdenden worden verpleegd. Even als te Bommel en elders
gaf Z. M. ook hier zijne tevredenheid over de genomen maatregelen te ken
nen. Naar men verneemt zal Z. M. daar tot 1 Febr. blijven.
Uit Ileusden schrijft men van Dingsdag het volgende: Heden morgen
ten 11 ure kwam Z. M. de koning hier aan. Hel doel van dat bezoek was
de verpleging in oogenschouw te nemen, zoo als die door de alhier be
staande commissie tol ondersteuning van noodlijdenden door water en ijs-
vloed wordt verstrekt aan 358 gevlugten uit den Bommelerwaard. Z. M.
begaf zich daartoe naar de rijks-kazerne, waar zich in drie verschillende
zalen verpleegden bevinden, terwijl de president der commissie, de heer Pape,
steeds de noodige inlichtingen gaf. Ook de consistorie-kamer in de herv.
kerk, waar zich mede verpleegden bevinden en de ziekenzaal in de aan
grenzende lokalen van 's rijks waterstaat, werden niet vergelen; alles werd
zeer naauwkeurig opgenomen en over alles behaagde het Z. M. zijne tevre
denheid te betuigen. Vervolgens werden de kistingen aan de rivier door
Z. M. bezigtigd, voorgelicht door den hoofd-ingenieur van den waterstaat.
Later begaf Z. M. zich ook naar Veen, en keerde ten 3 ure naar 's Bosch
terug.
Volgens onderscheidene berigten omtrent den toestand der rivieren is
het water op de meeste punten wassende. Te Arnhem was het in 24 uren
1.01 el gewassen. Het ijs zit over het algemeen nog vast; hier en daar is
het echter in beweging geraakt.
Aan den Palersdijk te Calcar was men voor doorbraak zeer bevreesd, en
de Querdam bij Zillich is uit voorzorg doorgestoken. De spoortrein uit Em
merik is naar die plaats teruggekeerd, doordien lusschen Babberich en
Ellendoor den hoogen waterstand galen in den spoorwegdijk^ waren
gekomen.
Uit Arnhem schrijft menvan gisterenhet volgendeHeden nacht
is het water in den Rijn ongeveer 35 duim gewassenzoodat het thans aan
den rand der bovenkade staat en bij de S'. Eusebiuspoort door de kisting
heen begon te dringen (de paardenmesl sluit niet goed). Het ijs is slechts
een weinig verschoven en zit bij het veer en benedenwaarts vast. De ijsdam
bij Malburgen zit nog onbewegelijk. Ter plaatse van den Westervoortschen
dijk, waar in 1855 eene doorbraak viel, staat het water tot tegen de kis
ting, dus op de kruin des dijks; de hoogte van het water boven en bene
den laatstgenoemden ijsdam verschilt minstens 2 voet. Bij het afzenden van
dit berigt was er nog een weinig was te bespeuren. Alle straten, die op de
Rijnkade uitloopen en de wegen die van de rivier naar de stad leiden, zijn
afgekist en de bewoners der huizen aan den Rijn hebben meest allen den
toegang tot hunne woningen afgedamd. Het Roermondsche plein staat reeds
halverwege onder water. Reeds nu is de waterstand een der hoogstedie
men viudt opgeteekend.
Naar men uit Ambt-Vollenhoven meldt hebben eenige aldaar wonende
visschers, nadat zij eenige dagen vruchteloos gevischt hadden, in een der
Wyden tusschen die plaats en Wanneperveen in een sleep of trek 3500
halve Ned. blei gevangen.
Berigten van de Kaap de Goede Hoop melden dat de heer Groenen-
daal, een geboren Nederlander, die, als schoolmeester naar Zuid-Afrika
overgekomeneerst staats-secretaris onder president Hoffman en ontwerper
der grondwet van den Vrijstaat, later lid van den volksraad was, dezer
dagen is overleden.
Uit Curasao schrijft men van 14 Nov.De gezondheidstoestand van
ons eiland is bij voortduring gunstig. Regen hebben wij in Sept. en Oct.
overvloedig gehadzoodat de verwachting van een goeden oogst algemeen is.
Wij leven hier in de blijde verwachting weldra schadevergoeding voor onze
slaven te zullen bekomen. Meer en meer verliezen wij, door het wegloopen
der slaven naar de overkusl van Venezuela, onze beste werklieden. UC.)
Blijkens het voorloopig verslag, omtrent de voordragt ter afschaffing
van de slavernij in de W. Indie, blijkt, dat zeer vele leden zich hebben
verklaard tegen hel bijeenhouden der slavenmagtenen het zoo ten naauwste
daaraan verbonden voorschrift omtrent de verpligting tot regelmatigen en
gezellen arbeid. Men vraagt, waarin de zoo duur betaalde vrijheid der
negers dan zal beslaan, en men meent dat daarmede Ier naauwernood iets
anders zou zijn verkregen, dan dat zij niet meer individueel zouden mogen
verkocht worden. Men acht het zeer twijfelachtig, of de plantage-slaven,
in een toestand van vrijheid, evenzeer aan den grond zullen hechten, op
welken zij van hunne kindsheid af hebben geleefdals in hunnen tegenr
woordigen toestand.
Het voordeel van het bijeenhouden der slavenmagten zoude, volgens de
regering, ook daarin gelegen zijn, dal de meesters niet alleen van hunne
verpligting jeaens de werkvatbare lieden, maar ook ten aanzien van de
niet-werkvalbaren zouden worden ontslagen. Men meeat dit te kunnen
toegeven, wanneer de neger de vrijheid bekomt om te gaan arbeiden, waar
hij dit goedvindt, maar geenszins bij het aannemen van het ontwerp,
dat de strekking heeft om de slaven bijeen te houden op de plaatsen,
waar zij zich thans bevinden. Men doet opmerken, dat van de zijde der
regering wordt erkend, dat onder de 31600 plantage-slaven 20,000 invali
den, niet-werkvalbaren (de kinderen vermoedelijk daaronder gerekend) ge
vonden wordendal alzoo elke vrij gemaakte slaaf of slavin voor het
onderhoud van drie personen zou moeten arbeiden, en dat wel, vermits de
band van het familie-leven onder de Surinaamselie slaven niet bestaatvoor
vreemden.
Bij het bespreken van het vraagstuk der immigratie van vreemde arbei
ders is op nieuw door eenige leden het gevoelen voorgestaan dat daarbij
vooral aan Afrikanen moest worden gedacht, opdat het beslaan van Suri
name, als suikerbouwende kolonie, mogt worden gewaarborgd. Men
meende, dat deze lieden in hun eigen vaderland aan zoo vele mishandelin
gen zijn blootgesteld, dat het overvoeren naar een land, in hetwelk geene
slavernij bestaat, voor hen als eene weldaad zou worden beschouwd, en
dat zulks ook zou kunnen bijdragen om de afschuwelijke menschen-offers
in Afrika te verminderen. Andere leden zijn daartegen opgekomen en
hebben beweerddat het behoud van Suriname als suikerbouwende kolonie
geenszins op den voorgrond behoorde te staan; dat, als die cultuur niet
kon worden volgehouden, zonder nieuwen aanvoer van negers, men haar
moest laten varen dat die maatregelwel verre van weldadig te werken
den slavenhandel in het binnenste van Afrika zou doen herleven.
In al de afdeelingen heeft men nog al veel bezwaar gevonden in het aan
moedigen der immigratie door ondersteuning van staatswege, en heeft men
begrepen, dal de daarvoor af te zonderen twee millioenen, indien de onder
steuning niet al dadelijk binnen zeer enge grenzen werd beperktde eerste
post zouden worden van eene zeer lange rekening.