van de kon. militaire akademic lc Breda plaats hebbenwaarmede men ccne promotie bij de artillerie in verband brengt. De baron van Pallandt, die Z. K. II. den prins van Oranje op zijne reis vergezelt, is door Z. SI. den keizer der Franschen benoemd tot ridder van het Legioen van Eer. Gisteren heeft Z. Exc. de minister van binnenl, zaken een luisterrijk diner gegeven. De ministers, de voorzitters der beide kamers, de oud minister van oorlog van Bleurs en de secretaris-generaal van bet dep. van binnenl. zaken, de heer Schroder, namen daaraan deel. In de heden alhier gehouden vergadering van aandeelhebbcrs in de Nederl. handelmaatschappij is benoemd tot commissaris bij die maatschappij voor 's tiravenhage, in de plaats van wijlen den heer 11. Stolte, de heer mr. J. D. W. Pape, lid van den hoogen raad der Nederlanden. Tot plaats vervanger is benoemd de lieer SI. G. van Deel. Gisteren heeft ten raadhuize de aanbesteding plaats gehad van de levering der benoodigde illumineerglazen, voor de illuminatie op 's konings verjaardag, den 19Jen Fcbruarij aanstaanden. Er zullen minstens 12,000 lampions geleverd moeten worden. Er zijn zeven inschrijvingen ingekomen, als van: 1°. Geyze, te Rotterdam, de 100 voor ƒ8.653 2°. Heppener, al hier, de 100 voor ƒ8.75; 3°. van Kempen, de 100, voor 8,9jv4°. Goetjes, te Delft, 9J cents hel stuk; 5°. Zuur, te Leyden, 7i cents het stuk; 6°. Meerburg en Das, te Leyden, de 100 stuks, ƒ8.50; en 7°. Danckers, al hier, 10 cents het stuk. De toewijzing zal later plaats hebben. Gisteren is er bij de weduwe K., in de Wagenstraat, door eene dienst meid een diefstal gepleegd. De meid heeft zich van den sleutel van een kabinet weten meester- te makenwaaruit zij een bankbillet van ƒ100 heeft ont vreemd, dat zij dadelijk heeft gewisseld. Het geld had zij in een potje in eene zinkput geborgen. De schuldige moet reeds tot bekentenis zijn ge komen. Uit de instructie der zaak van P. Pynacker, die op 10 Feb. aanst. voor het prov. geregtshof van Zuidholland zal leregt staanis hoofdzakelijk liet volgende gebleken. Tc Reindenburggemeente Reeuwijkwerd de bouwmanswoning, wijk A. n°. 5, op 29 October 1859 bewoond door den bouwman C. Vergeer en diens huisvrouw G. van der Pouwwelke sedert Mei van dat jaar waren gehuwd, terwijl bij hen inwoonden de broeder des ecrslgenoemdenG. Ver geer, en de dienstbode G. Okkcrse, hunne nicht. In den ochtend van 29 October, tegen 4 ure, hebben C. Vergeer met een schuitje en G. Vergeer te zamen met G. Okkcrse met een ander schuitje, zich van de hofstede verwijderd, om op verschillende plaatsen te gaan melken, terwijl bij hun vertrek de huisvrouw des eerstgenoemdendie mede reeds was opgestaan alleen te huis bleef. C. Vergeer, omstreeks 5 ure tcrugkeerende, trad het zomerhuis binnen, waar de lamp brandende op tafel stond. Zijne huisvrouw aanvankelijk niet gezien en haar vruchteloos geroepen hebbendebegaf hij zich met de lamp naar het woonhuis om haar te zoeken. Daar de lamp door den wind uitwoeiging hij die op nieuw in het zomerhuis aansteken toen hij op eens een gegorgel heeft gehoord in de schuur bij het zomerhuis. Derwaarts gaande, vond hij zijne vrouw badende in haar bloed op den grond liggen, voorover bij de kaaspers. C. Vergeer, niet wetende wat haar was overkomen, riep de hulp in van zijne buurvrouw C. E. Verbey, huis vrouw van P. Mauris, terwijl inmiddels zijn broeder en de dienstbode mede van het melken terugkeerden. De vrouw wierd daarop door de genoemde personen naar het woonhuis gebragt, alwaar zij tusschen kussens op den grond is nedergelegd, steeds hevig aan het hoofd bloedende. G. Vergeer liep terstond naar den geneesheer de Wilde te Reeuwijk, terwijl zijn broe der zelf is aangeloopen bij den bcsch., met het verzoek dat hij den heel meester Reuber te Waddinxveen zou gaan halen, aan welk verzoek de besch. heeft voldaan, na gevraagd ie hebben, wat hij moest zeggen en, op die vraag van G. Vergeer, gelijk deze vermeent, ten antwoord te hebben bekomen, dat hij zeggen moest, dat de vrouw van dezen een toeval had gekregen en zwanger was, welke boodschap de besch. zeide te zullen ver- rigten. De heeren P. de Wilde, med. doctor te Reeuwijk en J. II. P. Reuber, genees-, heel- en verloskundige Ie Noord-Waddinxvcenhebben verklaard dat zij de vrouw, in de woning van C. Vergeer, in de slaapka mer, geheel bewusteloos en sterk bloedende op den gror.d hebben zien lig gen. Na toegebragte hulp is de vrouw spoedig bezweken, terwijl haar bewustelooze toestand tot aan haar dood heeft voortgeduurd. Uit het door den geneesheer opgemaakt relaas is gebleken dat de uitwendige beleediging door een slomp werktuig is te weeg gebragt en den dood heeft veroorzaakt. Door C. Vergeer is verklaard dat hij na zijne terugkomst wel leekenen van leven, doch geen teekencn van bewustzijn bij zijne vrouw heeft bespeurd en zij geen woord meer tegen hem heeft gesproken, welke verklaring door zijne meergemelde huisgenoolen is bevestigd. Door de daartoe beëedigde deskundigen W. Nolenmed. doctor, chirurgijn en vroedmeesler en H. van Vollenhoven, doctor in de genees- en heelkunde, te Rotterdam, is bevon den dat aan redding van het leven der verwonde niet te denken zou zijn geweest, zelfs indien onmiddellijk na het ongeval geneeskundige hulp had kunnen worden verleend; naar hun oordeel moet als de naaste oorzaak van den dood worden aangenomen een hevige graad van hersen-schudding, teweeggebragt door eenige krachtige slagen op het hoofd. De staat waarin de verslagcne werd gevonden gaf aan hare huisgenooten al spoedig aanlei ding lot het instellen van een onderzoek of er soms diefstal rnogt zijn ge pleegd. Bij dat onderzoek is bevonden, dat vermist werden verschillende gouden en zilveren voorwerpen, geldstukken enz. Door den te Alphen ge- stationeerden brigadier der rijksveldwacht J. G. Schuppers en den rijksveld wachter te BodegravenE. Verwoerdwerden nasporingen in het werk gesteld. Deze beide politiebeambten begaven zich den 9llcn November ten huize van den bcsch. Bij diens afwezen hebben zij met zijne vrouw ge sproken, die opgaf van niets te weten en hun veroorloofde in huis te zoe ken hetgeen zij dedenzonder eenig verdacht voorwerp te ontdekken. De besch. werd den 9den November ten huize van Vergeer en den volgenden dag te zijnen huize door genoemde politie-beambten ondervraagd, doch heeft alstoen bepaald ontkend van iets te weten. De besch. werd den lldcn No vember ten zijnen huize aangehouden. Ten aanzien van het gebeurde bij deze aanhouding is door de politie-beambten o. a. verklaard, dat, op het vernemen van den last tot het gevangennemen des bcsch.diens vrouw uit riep: »0, ik hen mot mijne arme kinderen voor eeuwig ongelukkig;" dat de besch. haar toevoegde: «stel je maar gerust, het is niks moedertje;" dat de besch. weggeleid wordende tot zijne vrouw zeide: »je weet van r.iks," en dat bij hel afscheid nemen de besch. zijne vrouw en kinderen, j die hevig begonnen te huilen, oogenschijnlijk kalm toesprak, met de woor den: «wees maar bedaard, want ik weet nergens van." De agenten Schu- ling en van Leeuwen bleven in de woning des besch.toen deze was weg- geleidachter. Door hen is verklaarddat alstoen de vrouw des besch. die reeds had uitgeroepen: »Heb ik niet gezegd dat het uitkomen zou," op hunne aanmaning om de waarheid te spreken aan hen het navolgende heeft beledendat haar man Zaturdag 29 October was uitgegaan om eene kaas te halen, waarop zij gezegd had: »Piet, Piet, doe het niet;"' dat hij toch was uitgegaan en weinig tijds daarna teruggekomen, zeggende: «hier heb ik eene kaas," waarop zij had uitgeroepen: Piet het zal uitkomen," en hij geantwoord haddat kan niet uitkomenwant ik heb ze met een maar doodgeslagen, andere zaken heb ik ook gestolen, doch als gij het zegt, zal ik u denzclfden dood aandoen als die vrouw;" waarop hij weder naar bed was gegaan. Dezelfde agenten hebben wijders verklaard, dat de vrouw des besch., herhaaldelijk gevraagd of zij van haren man niets gekregen had, eindelijk heeft beleden dat het zoo waswaarop de verschillende gestolen voorwerpen zijn gevonden. Ook is door de vrouw een kaas aangewezen die door C. Vergeer voor zijn eigendom is verklaard. Ten huize des besch. is in beslag genomen een hakmes, dat door hem voor zijn eigendom is herkend. De besch. (van welken C. Vergeer verklaard heeft door zijn huwelijk te zijn een neef, zonder 'dat hij kan zeggen in welken graad) heeft bij de verschillende door hem ondergane verhooren beledendat hij in den morgen van 29 October voor 4 ure is opgestaanmet oogmerk om hetzij bij zeke ren Blommersleinhetzij uit het huis van de vcrslagene, waar hij zeer goed bekend was en ook dikwijls gewerkt had, een kaas te halen, waaraan hij in zijn huishouden behoefte haddat hij tegen zijne vrouwdie nog te bed lag, heeft gezegd: »ik ga een kaas halen," waarop zij nog gezegd heeft.- n Piet ik zou het niet doen," dal hij onder weg heeft gedacht: het is het best bij Vergeer, daar hij wist dat op dien tijd al de huisgenoolen aan het melken waren; dat hij beweert, dal de draai der woning van Vergeer op dien tijd was overgehaald, en hij alzoo niet op de werf konde komen, reeds den vorigen avond omstreeks 6 ure eene schuit met twee riemen uit de ge meente Middelburg had gehaald, toebehoorende aan L. van den Berg, en die des nachts aan zijne werf had geborgendat hij met deze schuit aan de achterzijde van de -werf der verslagene heeft aangelegd bjj de mestvaalt, alwaar hij heeft gewacht tot dat hij gezien had, dat C. en G. Vergeer, be nevens G. Okkerse, uit melken waren gegaan, wanneer hij wist dat de vrouw slechts alleen meer te huis was, welke hij reeds met licht werkzaam zag in het zomerhuis; dat hij, om niet gehoord te worden zijne klompen heeft uitgedaanzich heeft begeven langs de schuur door den gangdie liet zomerhuis van het woonhuis afscheidt, en alzoo is gekomen aan het woon huis, alwaar hij uit eene kast, in de keuken, heeft weggenomen dein zijn huis gevonden en als zoodanig door hem herkende kaas, welke hij wist dat daar lag; dat, terwijl hij met de kaas stil weg liep, de vrouw kwam uit de openc deur der schuur, in hare eene hand eene kom en eeu kar.nelje dra gende, die hem toevoegde de woorden: «Piet, wat doe je, haal je mijn kaas weg;" dat hij daarop verschrikt, dat zij hem ontdekt had, om zijne eer te redden en te zorgen dat zij niets zou kunnen oververtellen, een al daar op den grond liggenden knuppel (welken hij bij het schijnsel van de lamp zag liggen) heeft opgenomen en daarmededoch niet met zijn ten processe voorhanden hakmes, aan de vrouw eenen slag gegeven op het voor hoofd, welke nog eenigzins afstuitte op den post der deur, waarop zij een gil gaf en terug liepof (gelijk hij eerst heeft gezegd) door hem werd te ruggeduwd naar de kaaspers, waar hij haar met zulk een kracht een tweeden slag op het hoofd toebragt, dat zij in een zakte en op den grond viel; dat hijovertuigd dat zijzoo zij al niet dood wastoch spoedig moest ster vende deur der schuur heeft aangehaald; dat hij moet erkennen op het oogenblik, dat hij door de verslagcne werd gezien en herkend, het voorne men te hebben opgevat niet om haar te verwonden, maar werkelijk om haar dood te slaandat hijna zulk een doodslag heeft gedacht er meer aan te moeten hebben dan eene enkele kaas of, gelijk hij aanvankelijk heeft gezegd, dat hij toer. een geest kreeg, en bij zich zeiven dacht er nu ook meer van te willen hebben; dat hij zich daarna begeven heeft in de woning, waar hij goed bekend was en daar onderscheiden voorwerpen heeft ont vreemd dat hij na het plegen van al deze feitenalles in de zakken van zijn jas hebbende gedaan, immer loopende op zijne kousen, de werf weder heeft verlaten, gelijk hij op dezelve gekomen was; dat hij tusschen 4 en 4) ure ten zijnen huize is teruggekomen en aan zijne vrouw, die nog te bed lag, heeft gezegd: «de vrouw van Vergeer heeft mij overloopen; ik heb haar en passant doodgeslagen." De besch. heeft erkend de ten zijnen huize gevon den geldstukken enz. te herkennen als afkomstig van den door hem gepleeg- den diefstal. Ook heeft hij erkend het lijk der verslagene niet meer te heb ben willen zienzeggendedal als men zulk groot kwaad gedaan heeft, men allerhande soort van listen zoekt." De vrouw des beseh. heeft ver klaard dat haar man wangunstig van aard was en een ingekankerden hekel had aan Vergeer. Tevens blijkt uit de instructie dat de besch. nog onder scheidene diefstallen heeft gepleegd, die trouwens ook reeds door hem erkend zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1860 | | pagina 2