LEYDSCHE COURANT. 1859. V - W> WOENSDAG 16 FEBRUARIJ. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt uit Zuturdag Avond N" U-U;r HP :U De Prijs der Courant is f 12 «V* het jaar de afzonderlijke Nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. BÏNNENLANDSC11E BKRIGTËN. LEYDEN15 Februarij. Dc Académie des sciences, arts et belles lettres te Dijon heeft den hoogleeraar J. van der Hoeven alhier tot haar builenlandsch lid benoemd. De alhier gevestigde rederijkerskamer Tollens zal morgen avond in liet gebouw der maatschappij tot JNut van 't Algemeen cene vergadering met dames houden. De kamer van koophandel en fabrieken alhier heeft het volgende adres omtrent de openstelling der 19 havens in Nederlandseh Oost-lndië en het Indisch tarief aan Zijne Excellentie, den minister van koloniën, gerigt: Dc kamer van koophandel en fabrieken te Leydenhoewel niet geraad pleegdacht zich verpligt aan Uwe Excellentie haar gevoelen te doen ken nen omtrent de openstelling van 19 havens in Nederlandseh Indië. Die maatregel is, onder de in Nederlandseh Indië bestaande tariefs-veror- deningen, voor de Nederlandsche nijverheid, en dus ook voor Leyden, dat nog altijd eene der eerste fabriekplaatsen is, veel gewigliger dan voor den handel. In die 19 havens toch zullen vooreerst evenmin wollen en katoenen goe deren met certificaten van Nederlandschen oorsprong en legen betaling van het halve inkomende rcgl kunnen toegelaten worden, als in de overige nu reeds voor den algemeenen handel geopende havens in Nederlandseh Indië, met uitzondering van Batavia, Samarang, Soerabaija en Padang. Hel onder n°. 4G van het Indische Staatsblad van 1841 opgenomen besluit van den gouverneur-generaal van Nederlandseh Indië handhaaft de toen beslaande verordeningen omtrent den aanvoer van wollen en katoenen goederen, voor zien van certificaten van Nederlandschen oorsprong, en verklaart dat mits dien de bepalingdat van de goederen van die certificaten voorzien min der inkomende regten zullen worden geheven, alleen toepasselijk is op de aanvoeren te Batavia, SamarangSoerabaija en Padang. In art. 1 der publicatie van 23 December 1850 is door den gouverneur- generaal van Nederlandseh Indië openlijke afkondiging gedaan van art. 5 der wet van 8 Augustus 1850 Staatsblad n°. 47) waarvan de eerste zin snede aldus luidt: In de bestaande koloniale tariven der regten van in-, nil- en doorvoer wordt geene verandering gebragt dan bij dc wet." Door die afkondiging is, naar ons oordeel, kracht van wet gegeven, niet alleen aan de tariven zelve, zoo als die in 1837 en later zijn vastge steld, maar ook aan alle daartoe betrekkelijke verordeningen, zoo als zij op 23 December 1850 bestonden, en dus ook aan het besluit van 23 December 1841. Dat alle dergelijke verordeningen in Indië steeds beschouwd zijn als onder deden of aanvullingen van de tariven, en dus als met deze een geheel uil- makende, zal wel niet betwijfeld worden, maar meenen wij toch met een sterk sprekend voorbeeld te moeten staven. Bij publicatie van den gouverneur-generaal van Nederlandseh Indië van 1 Januarij 1838 is bepaald, dat de inkomende en uitgaande regten ter "Westkust van Sumatra zouden gelieven worden zooals die zijn aangewezen in twee tariven n°. 7 en 8. Het tarief n°. 7 letter B. regelt de inkomende regten op wollen en katoenen goederen en bepaalt dat op Sumatra's West kust Nederlandsche goederen, met bewijs van Nederlandschen oorsprong, de helft van het inkomend regt, of 12j pCt. zullen betalen. Dit zegt het tarief, en men zou dus onderstellen, dat werkelijk wollen en katoenen goederen, uit Nederland met certificaten van oorsprong aangevoerd, in eene van de havens op Sumatra's Westkust slechts het halve inkomend regt moesten betalen. Men zou zich echter bedriegen; de resolutie toch van 14 November 1834 Staatsblad van Ned. Indië n°. 56) was niet ingetrokkcu en daarbij was bepaald 1°. dat de eerste invoer in Nederlandseh Indië van wollen en katoenen sloffenvervaardigd op plaatsengelegen bewesten de Kaap de Goede «Hoop, lot wederopzeggens toe, alleen zal mogen geschieden te Batavia, «Samarang en Soerabaija, om het even, of die goederen in Nederland, dan wel in vreemde landen zijn vervaardigd )i 2°. dat de invoer van voornoemde goederen in de overige havens van «Nederlandseh Indië, niet zal mogen plaats hebben, dan vergezeld van een bewijs van den controleur der in- en uitgaande regten te BataviaSama- «rang en Soerabaija, dat dezelve in eene dier havens zijn in-en weder uit- gevoerd geweest." De algemeene tariefs-bepaliug van 1833 kon dus feitelijk, door dc steeds beslaande resolutie van 1834, niet in het leven treden. In geene der voor den grooten handel op Sumatra's Westkust opengestelde havens mogten van 14 November 1834 af wollen en katoenen goederen direct uit Ne derland ingevoerd worden, de eerste invoer moest altijd plaats hebben in «ene der drie havens op Java. Dat de resolutie van 14 November 1834 dus met hcL op 1 Januarij 1838 vastgestelde tarief van inkomende regten op wollen en katoenen goederen een geheel uitmaakte, is duidelijk. De bepalingen dier resolutie omtrent den verpligten eersten aanvoer op Java zijn ingetrokken, bij het onder n". 46 van het Indische Staatsblad van 1841 opgenomen besluit van den gou verneur-generaal van Nederlandseh Indië, maar bij datzelfde besluit is de algemeene bepaling van het tarief van inkomende regten op wollen en katoenen goederen ter Sumatra's Westkust beperkt, zoodat alleen op de aanvoeren te Padang toepasselijk is het voorschrift, dat van wollen en ka toenen goederen, voorzien van certificaten van Nederlandschen oorsprong, minder inkomende regten zullen worden geheven, terwijl in de andere op Sumatra's "Westkust voor den grooten handel geopende havens, zoo als Aycr Bangics, Tappanoeli, Baros, Singkcl enz. het tarief niet mag toege past worden. Het besluit van 23 December 1841 [Staatsblad van Nederlandseh Indië n°. 46) maakt dus een deel uit van het tarief; de bepaling van art. 5 dei- wet van 28 Augustus 1850 Staatsblad n°. 47) is evenzeer op het besluit als op het tarief toepasselijkintrekking of wijziging van het besluit kan alleen bij de wet geschieden. En niet alleen het besluit van 1841maar ook de publicatie van 30 Jnlij 1842 [Stbl. v. N. 1. n°. 35) zon dan moeten ingetrokken worden. In die publicatie toch wordt uitdrukkelijk voorge schreven dat in de havens van PalembangMunlokBanjermassing enz. goederen met certificaten van oorsprong bij invoer uit Nederland het volle regt moeten betalen. En er is zekerlijk nog menige dergelijke verordening, die evenzeer behoort te worden ingetrokken. Mogt dit ons gevoelen, hetwelk wij met bescheidenheid aan uw verlicht oordeel onderwerpen, door UEd. gedeeld worden, dan zouden zeer zeker, door eene spoedige indiening van een daartoe betrekkelijk wetsontwerp, de belangen der nijverheid grootelijks bevorderd worden. Wat dit wetsontwerp zou moeten inhouden willen wij hier niet beslissenmaarzal het algemeen beginsel van de beslaande Indische tariven waarheid zijn, dan moeten in alle voor den grooten handel geopende havens alle goederenen dus ook de wollen en katoenen goederen met certificaten van Nederlandschen oorsprong tegen betaling van het halve inkomend regt toegelaten worden. De heer mr. P. 91 ij ergewezen minister van koloniën, heeft een ge schrift uitgegeven over de openstelling van de kusthavens voor den handel in Nedcrl. Indië. Hij verdedigt den maatregel, als zijnde deze overeen komstig met de nieuwe handelswetgeving in liet moederland en dc koloniën. De schrijver meent dat, zoo de tegenwoordige minister van koloniën een beter inzigl gehad heeft, hij dan de beweerde dwaling tijdig had moeten herstellen. Gisteren zijn voor den lioogcn raad de pleidooijcn voortgezet in de zaak van de stad Leyden tegen den staat, betrekkelijk den eigendom van den Haarlemmermeer-polder en heeft de heer mr. J. C. Faber van Hiemsdijk voor den staat gedupliceerd. Pleiter is aangevangen met te onderzoekenwaarin het groot belang moet gezocht worden, dat dit regtsgeding heeft verwekt, en hij vindt dat niet in de gewigtigc regtsvragen, welke zich in cassatie voordoen, daar de quaes- liën, welke in eersten aanleg en in appèl zijn voorgekomen, thans niet meer in overweging komen; hij vindt dit alleen iu de booge waarde van liet on derwerp der vordering. Nog altijd beweert Leyden te hebben eigendom van vischreglen dat regt vindiceert zij, zonder te dragen in de kosten, welke 8 a 9 millioen aan den staat hebben gekost. Het is die geldelijke vordering, welke zij in cassatie volhoudt; zij voert 5 middelen aan en 98 schendingen, maar wat zonderling is een vierde daarvan is niet ontwikkeld, en de ont werper der memorie van cassatie zelf heeft ze als onbruikbare wapenen be schouwd. De termijn van repliek, zoowel lot nadere adstructie als tot weder legging van antwoord bestemd, heeft zich uitsluitend bij destructie bepaald. Hij wil de twee aanmerkingen, door den pleiter van repliek vooropge steld, vooraf behandelen. De staat zoude, èn hel arrest van het hof èn de voorziening van partij uit een verkeerd oogpunt hebben beschouwd. Het arrest, omdat de verdediging, even als de eischalleen uit de memorie van cassatie hare motieven moet putten en het vonnis der Amsterd. reglbank alleen in aanmerking kon komen voor zoover het hof daartoe verwezen heeft, en die verwijzing had alleen plaats hij het punt der territoriale uitgestrekt heid en dat der schadevergoeding. Die eerste stelling noemt pleiter volko men juist, maar de verdere redenering betwist hij. De voorziening zou uit een verkeerd oogpunt beschouwd zijn, en er be stond wel degelijk verband tusschen de verschillende middelen in de memorie van cassatie opgenoemdmaar zoodanig verband, dat, wanneer het eerste middel werd aangenomen, de overige niet behoefden onderzocht Ie worden, en wanneer het eerste verworpen werd, de overige hare volle kracht bleven behouden. Pleiter ontkent het ten sterkste. De schending van het eerste middel is tot grondslag genomen van al de overige, en vervalt dat eerste middel, dan zinkt hel geheele voetstuk weg, waarop de overige steunen. Staat het vast, dat Leyden, volgens hare titels, alleen vischregl had, dan kunnen alle overige beweringen haar niet baten. Pleiter doet de bespreking der vijf middelen in het bijzonder van eene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1859 | | pagina 1