Gisteren middag: heeft cr hij den baron d'Andre', Fransch gezant al
hier, een groot diner plaats gehad, dat door leden van het corps diploma
tique, ministers en eenige genoodigden is bijgewoond. Aanst. Donderdag
zal cr door den baron weder een groot diner gegeven worden.
De minister van marine zal op morgen en die van oorlog op Dingsdag
aanst. geen gehoor vcrleenen.
Gisteren morgen is een loodgieters-opperman, werkzaam aan een ge
bouw in het Voorhout, door een nedervallend deel doodelijk getroffen. Hij
laat eene hoog zwangere vrouw en 5 hulpbehoevende kinderen na.
Aan het nader onderzoek in de afdeelingen der tweede kamer van
hoofdstuk X (Oorlog), zooals het thans is gewijzigd, hebben 43 leden deel
genomen. Onderscheidene leden hebben verklaard volstrekt niet te deelen in
het verlangen naar ccnc wet op de Iegcrorganisalie en hebben hunne ver
wondering te kennen gegeven, dal de minister eene dergelijke gevolgtrek
king uit het voorloopig verslag heeft gemaakt. Anderen achtten echter die
gevolgtrekking volkomen jnist. Wat nu het gewijzigd wets ontwerp zelf
betreft, de meerderheid der tegenwoordig zijnde leden in de afdeelingen
was niet genegen zoo onvoorwaardelijk daaraan hare goedkeuring te ver
kenen, daar het eindcijfer nog steeds hooger blijft dan volgens het gevoelen
dier leden, in verband met onze financiële krachten, op den duur voor oor-
logs-uitgaven mag worden toegestaan. Eindelijk betuigde men met leedwe
zen te hebben gezien, dal geheimhouding omtrent het comité'generaal is
opgelegd, wijl daarvoor geene voldoende gronden zijn gevonden en die ge
heimhouding allezins belemmerend voor de beraadslagingen te achten is.
Tweede Hamer der Stilten-Generaal.
Zitting van Dingsdag 7 December.
De heeren van Iloëvell, Winlgens, Thorbecke, van Hall en de ministers
van koloniën en van binnenl. zaken hebben op nieuw het woord gevoerd
over de Delftsehe academie en de aan die instelling te geven hervorming,
maar tevens is daarbij de algemeenc politieke i'igling van het tegenwoordig
ministerie ter sprake gebragt.
De heer van Hoëvell kwam terug op de aanmerking van den minis
ter van koloniën, dat de hervorming van de Delftsehe academie ook niet
onder een vorig liberaal gouvernement lot. stand is gekomen. Die tegen
werping smart hem zeer. Het is waar, wij hebben een liberaal ministerie
gehad, en de zaak is niet geregeld geworden. Maar was het ministerie
liberaal? Ja, wat betreft de meerderheid; neen, voor zooveel betreft de
minderheid; neen, wat aangaat den tocnmaligcn minister van koloniën, hij,
een liberal du lendemain, een pseudo-liberaaldie zeer geneigd zou zijn
den volgenden dag in een ministerie van eene andere rigting zitting te ne
men, en nu hoopt spr.dat hij thans op wat anders bouwen kan, en dat
hij niet zulk een liberaal ministerie van koloniën tegenover zich zal heb
ben. Hij laat zich dus thans dien grond van vertrouwen niet ontnemen,
in weerwil van hetgeen door den minister gezegd is. Nadat spreker ver
volgens zijne vroegere beweringen omtrent de academie verdedigd had
drukte hij den wensch uit dat de voornemens van den minister voor die
inrigting de beste vruchten moglen opleveren.
De heer "Winlgens beantwoordde den vorigen spreker. Volgens hem ligt
de redendat zooveel jongelingen uit Indië afkomstig en van Europesche
ouders, aan de Delftsehe academie mislukten, aan de verkeerde huiselijke
opvoeding in Indië, aan het gebrekkig lager onderwijs aldaar; zulke on
voorbereide jongelingen komen nu aan de Delftsehe academie, en nu is het
onreglvaardig hunne mislukking aan het onderwijs aldaar toe te schrijven.
De heer Thorbecke zeide dal het hem verrast had dat de minister het
woord gematigd van liberaal scheen te scheiden. Toen hij het eerst de
uitdrukking gematigd-liberaal hoorde, dacht hij aan hetgeen men noemt
half en halfb. v. half- Kan tiaan, maar in dien zin kon het woord gematigd-
liberaal niet door een gouvernement en zeker niet door dit worden gebezigd.
Die uitdrukking liberaal heeft haren vasten maatstaf in de grondwet; in j
dien zin staat zij gelijk met gematigd constitutionneel en gematigd j
grondwettig. Spreker hecht weinig aan algemeene uitdrukkingen, maar in j
betrekking lol de soort van tegenstelling des ministers wenscht hij alleen
op te merkendat vorige gouvernementen (en hij spreekt van die na 1848)
den naam van liberaal niet zoo bijzonder hebben aangenomen; dal er een
was, dat door anderen zoo genoemd werd en dat er waren, die het zich
zeiven toeeigenden. Inderdaad liberaal is een oud, schoon woord, dat vei
liger is zich door anderen te laten toekennendan het zich zeiven te geven.
Ilel is een oud, schoon woord, waarbij, vooral in dit land, allen die het
wel mecnen met grondwet en volks-welzijn elkander zullen ontmoeten; en
omtrent de Delfsche akademie zegt spreker, dat de hoofdgedachte bij hare
oprigling goed was: eene eerste volksschool voor de nijverheid. Zij is ech
ter ontaard in eene bekrompen speciale school voor sommige takken van
staatsdienst. De bloei, zoo die bestaat, is te danken aan den dwang om j
daar het radicaal van ambtenaar te moeten halen. De fout is deze: dat
men met de algemeene school verbonden heeft eene speciale schooldie de
algemeene overschaduwde.
De minister van koloniën constateerl, dat hij gisteren niet overhel woord
gematigd-liberaal gesproken heeft. Zijn antwoord aan den heer van Hoëvell
had geene andere strekking dan om aan te toonendat eene qualiflealie
als zoodanig geen vasten waarborg opleverde.
De minister van binnenl. zaken vereenigt zich ten volle met den zin der
woorden gematigd-liberaal, zooals die door den heer Thorbecke is gegeven.
Hij meent te kunnen zeggen, dal dit hel gevoelen van het geheele kabinet is.
De heer van Hall heeft met genoegen het slot der rede van den heer
Thorbeeke gehoord. Hij zegt het hem na, dal ia ons vaderland, wanneer j
cr sprake is van liberalen allen die strekking hebben. IIij verschilt echter I
cenigcrmale met de strekking der rede van dien spreker. Als men gewaagt
van half-Kantiaandan spreekt men van eene wetenschap; maar als men
spreekt van constitutioneeldan geldt het eene wet. Men kan niet zijn H
half-conslitulioneel. Als men spreekt van liberaal, dan is dit een algemeen
gevoelen en stemming. Op dien weg kan de een verder dan de ander gaan.
Daarom heeft hij steeds gewenschl te behooren lot de gematigd-liberalen.
Ofschoon hij het nu eens is, dat men niet moet handelen alsof men alleen
het monopolie van liberalisme in de hand had, meent hij toch dat het goed
is, er het woord «gematigd" bij te voegen, omdat het eene tempering is
voor velen die te ver gaan, of een verkeerd begrip hebben van hetgeen
liberaal is.
Deze woordenwisseling werd nog eenigen tijd voortgezet, en toen, op de
aanmerking van den voorzitter dat de beraadslaging over het onderwijs
aan de orde was, geëindigd. De algemeene beraadslagingen over afd. Y1I
werden gesloten en art. 87 goedgekeurd.
Bij art. 88 (jaarwedden enz. der hoogleeraren van de onderscheidene facul
teiten) vestigde de heer van der Linden de aandacht op de vacature, die
bij de Leydsche hoogeschool is ontstaan, alsmede op het antwoord, door
den minister gegeven, waaruit blijkt, dat met overleg van heeren curatoren,
een gewoon en een buitengewoon hoogleeraar in de reglsgeleerde faculteit
zouden worden benoemd voor het Romeinsch en het hedendaagsch regt.
Het komt dien spreker voor, dat, als men van de noodzakelijkheid der split
sing van dien leerstoel overtuigd is, er twee gewone hoogleeraren dienen te
worden benoemd. Hij geeft dus den minister in overweging, tot die benoeming
te besluiten en tol dat einde den aanhangigen post, eenigermate te verhoogen.
Dat gevoelen wordt door onderscheidene sprekers, o. a. door de heeren
Winlgens, Godefroi, van Nispen. van Akerlaken en Elout van Soeterwonde
ondersteund. Men vond het verkeerd, dal er een buitengewoon hoogleeraar
in het Romeinsche regt zou worden aangesteld. Bestond er noodzakelijk
heid, gelijk zij meenden, om den leerstoel te splitsen, dan behoorde men
de beide hoogleeraren den rang en het traclement, aan de betrekking ver
bonden, te verlecnen. Dat kwam ook, naar men meent, met dc organieke
besluiten overeen.
De minister van binnenl. zaken beriep zich op het organiek besluit, vol
gens hetwelk 4 hooglceraren in de reglsgeleerde faculteit te Lcydeu beslaan.
Hij wees cr op, dat heeren curatoren het regt hadden de vakken te ver
deden waarin elk der hoogleeraren zal doceren. De buitengewone hoog
leeraar zou dus worden aangesteld in de juridische faculteit. Intusschen
bestond er bij hem geen bedenking, om, in plaats van een buitengewoon
hoogleeraar, een gewoon hoogleeraar te benoemen. Zoo daartoe een amend,
mogt worden voorgedragen, zon hij zich daartegen niet vcrzetlen.
De heer Godefroi, die hel wenschelijk achtte, dat er twee gewone hoog
leeraren wierden benoemd, had echter een grondwettig bezwaar, om, bij
wege van amendement, den post te verhoogen, waardoor men als het ware
de regering zou noodzaken tot eene dubbele benoeming over te gaan. De
heer Schimmelpenninck van der Oye betreurde in het algemeen den achter
uitgang van het hooger onderwijs, bij vergelijking met Duilschland, terwijl
hij voorts deu wensch uitte, dat, zoo men bedacht was op eene nitbrei-
Aing van de juridische faculteit le Leyden de belangen van andere facul
teiten ook bij de andere hooge scholen niet zouden worden verwaarloosd.
De minister van binnenl. zaken herhaalde, dat hij zich legen de benoe
ming van twee gewone hoogleeraren niet zou verzetten. Met het denkbeeld
dat daartoevolgens de bestaande reglementenmoest worden overgegaan
kon hij zich evenwel minder vereenigen. Hij kon niet toestemmen, dat
het regt van amendement zich niet zoover zon uitstrekkenom den post
le verhoogen, ten einde de regering in staat te stellen, twee hoogleeraren
te benoemen. Overigens geeft hij de verzekering, dat de belangen der overige
faculteiten en hoogescholen door de regering zullen worden behartigd.
De heer van der Linden heeft daarop een amendement voorgedragen, om
art. 87 met 1200 le verhoogen, en derhalve te brengen op 98,029
waardoor de gelegenheid wordt opengesteld om twee gewone hoogleeraren
te benoemen.
Hierna heeft dc heer Elout gevraagd, of de voorgenomene benoeming van
een buitengewoon hoogleeraar ook in verband stond met het denkbeeld,
om den hoogleeraar van Assen, die met buitengewonen ijver en bekwaam
heid zijne betrekking heeft vervuld, nog werkzaam te doen blijven? De
minister heeft daarop geantwoord, dat de heer van Assen bepaaldelijk zijn
i emeritaat verlangt. De lieer Godefroi wenschle, duL de minister het aan-
j geboden amendement zou overnemen, waardoor zijn grondwettig bezwaar
j zou komen le vervallen.
j De minister heeft hierin echter bezwaar gevondenen liet de beslissing
ten deze aan de kamer over. Bij stemming is het amendement van den
1 heer van der Linden met 43 tegen 13 stemmen aangenomen. Art. 88 is
aldus gewijzigd, op ƒ98,029, goedgekeurd.
Artt. 89—103 en afd. VIII (kunsten en wetenschappen) arlt. 104117
werden achtereenvolgens goedgekeurd. Over art. 118 ('s rijks-museum van
natuurlijke historie te Leyden ƒ15,470) heeft de heer WesterhofF eene uit
gebreide rede gehouden, ten belooge, dat de minister bij de jongste regeling
van deze zaak in eene dwaling verkeerd heeft of gebragt is. Hij acht de
betrekking van opperdirecteur geheel overbodig en vreest, dat de nieuwe
inrigting ten nadeele van de zaak zal uilloopen. Hij wenscht tot de schep
ping van dergelijkcn verkeerden toestand niet mede te werken. Wordt die
eenmaal aangenomen, dan zal die, naar hij vreest, bestendig blijven. De
heer Schimmelpenninck is van een tegenovergesteld gevoelen en gelooft, dat
de vorige spr. in eene dwaling verkeert. Hij is het met den minister eens,
dat het museum eene gemengde instelling van hel rijk en van de akademie
is. Daardoor wordt het besluit van den minister geregtvaardigd. Dc heer
Sloet tol Oldhnis is het gevoelen van den eersten spr. toegedaan. Hij
hoopt, dat de dubbele directie geen nadeel aan de inrigting moge toebren
gen. Tegen het dubbel karakter, dat men aan het museum geven wil,
waarschuwt hij omdat hem dit verderfelijk voorkomt. Dc minister heeft
de door hem vastgestelde regeling verdedigd en verklaarddat uit een ge-