BUITEiVLANDSCnE BERiGTEN. EKGELA1SD. LONDEN, 27 Julij. De invloedrijkste Israëliten alhier hebben eene bijeenkomst gehouden en ••-'daarin baron Rothschild geluk gewenscht met den uitslag zijner pogingen ter verkrijging van de burgerlijke gelijkstelling zijner geloofsgenooten. Men wil deze gebeurtenis op de eene of andere wijze in aandenken doen blijven. Omtrent de operaliën in China verneemt men dat de scheepsmagt na de inneming der forten aan den ingang van de Pei-ho, eene verkenning op die rivier heeft gedaan tot in het gezigt van de stad Kyoh-Kou, op den linkeroever tusschen Petcbi-li en Tien-Sing, omtrent welke stad men in Europa tot hiertoe slechts onvolkomen is ingelicht. De keizer zou de wijle naar Tartarye nemen. In de vorige week is een logementhouder alhier, Morley genaamd gestorvendie zijn vermogen aan geneeskundige inrigtingen heeft vermaakt. In het begin dezer eeuw was hij student in de geneeskunde aan het Sl. Georges gasthuis, maar verliet die loopbaan, en werd logementhouder, ter wijl hij op later leeftijd een ijverig lid des besluitrs van het genoemde gast huis en eenige andere ziekenhuizen werd. Behalve een jaargeld van 50 aan zes weduwenen legaten van 1000 en 5000 aan verschillende zieken-inslellingen, heeft hij 100,000 bestemd tot het oprigten van een gesticht voor herstellende zieken. In Virginie (V. Stalen) heeft iemand bij zijnen uitersten wil aan de hem toebehoorende slaven de keus gelaten of zij verkocht of in vrijheid wilden gesteld worden. In hel laatste geval had hij 20,000 dollars voor hunne over brenging naar Liberia bestemd. Het hooge gereglshof heeft echter beslist dat de negers geene personen, maar zaken zijn, en dus hier geene keuze kunnen doen maar eenvoudig verkocht moeten worden. FRANKRIJK. PARIJS 27 Julij. De keizer heeft te Plombières een onderhoud gehad met den Sardini- schen president-minister graaf Cavour. Het dagblad van Cherburg deelt het volgende mede omtrent de feesten die aldaar tijdens het verblijf des keizers zullen plaats hebben, net bal, 'twelk van stadswege zal worden gegeven, is bepaald op 7 Augustus en zal buitengemeen luisterrijk zijn. Te gelijker tijd zal een vuurwerk wor den afgebrand, vervaardigd door den bekenden Ruggieri, 'twelk het stand beeld zal voorstellen van keizer Napoleon I, zooals het op 8 Augustus te Cherburg zal worden ingewijd. Zoolang HU. MM. te Cherburg zullen ver blijven, zal de stad eiken avond algemeen geïllumineerd zijn. Bij de aan komst van II. M. koningin Victoria met het Britsche eere-eskaderzal zij door al de Fransche oorlogschepen met drie algemeene salvo's worden be groet. Te gelijkertijd zal het geschut van de forten en kust-batlerijen worden gelost. De bcrigten omtrent de komst van koningin Victoria in die stad blij ven steeds tegenstrijdig. Men wil nu aan het berigt, dat H. M. voet aan wal zal zetten alle geloofwaardigheid ontzeggen en houdt het voor zeker dat de vorstelijke personen zich op het admiraalschap Bretagne zullen ont moeten. Het is niet onwaarschijnlijk dat de koningin, de openbare mee ning in Engeland, die zeer legen dat bezoek gestemd is, niet willende trolseren, daarvan heeft afgezien. De heer de Pene, die in een tweegevecht met luit. Hyenne zoo ernstig gewond werd, is thans geheel hersteld. Le Pays deelt beriglen mede uit Alexandrië, waaruit blijkt dat het berigt omtrent de gebeurtenissen te Jcddah met eene woeste vreugde dooi de inwoners van Mekka is ontvangen, en met feestelijkheden is gevierd. In demoskeën werd hel Maled gezongen, een gewijde zang, overeenkomende met het Te Deurn der Christenen. Gelijke tooneelcn vielen te Medina, de derde van de heilige plaatsen, voor, maar gelukkig is nergens bloed gestort. Eenige Grieken, die in de genoemde plaatsen woonden, hebben zich onder de onmiddellijke bescherming der gezaghebbers gesteld, en zijn dus aan de woede des volks ontkomen. Men heeft met genoegen vernomen, dat de Sultan den als dweepzuchtig bekend slaanden schcrifF van Mekka heeft afgezet. Uit het verslag van den heer Emerat, kanselier van het consulaat te Jeddahomtrent den moord aldaar op de Christenen gepleegd dat wij in ons vorig nommer wegens plaatsgebrek slechts met een woord konden ver meldenleert men den waren loop der zaken kennen. Wij laten daarom uit dit stuk hier de hoofdbijzonderheden volgen Sedert eenigen tijd merkte men te Jeddah eene steeds toenemende dweepzucht op, zonder dat men er aan dacht, welk vreesselijk lot de Christenendie aldaar reeds zoo vele jaren verblijf hieldenbedreigde. In- tusschcn was dat in het geheim reeds vastgesteld en wachtte men slechts op een voorwendsel om het beraamde plan ten uitvoer te leggen. Zekere Abdallah-Djoher moest voor het Britsch consulaat rekenschap afleggen van zijn gehouden beheer der goederen van twee Indische weezen, wier voogd hij was. Hij verzocht om zich onder Turksche bescherming te mogen stellen en de vlag van een schip dat hij bezat te mogen veranderen. Namik-Pacha stemde daarin toe en beval dat de Turksche vlag op het schip geheschen en de Engelsche naar beneden gehaald zou worden, 'tgeen tot groole vreugde van een groot aantal dweepzuchtigen plaats had. De ver tegenwoordiger van hel Engelsch consulaat was afwezig. Bij zijne terug komst protesteerde hij le vergeefs bij Namik-Pacha en vereenigde op de gebruikelijke wijze eene consulaire regtbank ten zijnent, waarin bepaald werddat de Turksche vlag weder van het schip zou worden genomen. Dientengevolge nam een detachement van de Cyclopswelke zich op de reede bevond, het schip en herplaatste daarop de Engelsche vlag. De lijding van hel gebeurde veroorzaakte le Jeddah eene groole opschud- ding. Tegen 6 ure des avonds, toen de bevolking wist dat de zeelieden weder naar boord van de Cyclops waren teruggekeerddeed eene geest drijvende menigte een' aanval op het huis van den Engelschen consul. Bij hare aankomst namen de cawas (inlandsche bedienden) de vlugt. De heer Page in bed overvallen en builen staat zich te verdedigen, werd terstond j zwaar gekwetst. Men wierp hem toen van het hooge terras zijner woning, waar hij aan den voel van den vlaggeslok werd afgemaakt. Zijn tolk en klerk ondergingen hetzelfde lot, het huis werd daarop geplunderd. Er be vond zich eene aanzienlijke geldsom indaar de heer Page tevens een groot koopman was. Daarop verhieven zich de kreten: dood aan de Christenen! en de steeds aangroeijende menigte, begeerig naar plundering en moord, toog naar het Fransche consulaat. Ten half zeven ure keerde de heer Eveil- laad met mij van onze gewone avondwandeling terug. Naauwelijks waren wij in het vertrek gekomenwaar zich mevrouw Eveillard en hare dochter bevonden, of het huis werd aangevallen. Zoodra ik dien aanval bemerkte ging ik naar beneden om den trap te verdedigen. Alleen door een getrouw Indisch bediende bijgestaanwist ik zeer goeddat ik het niet tegen die woedende menigte kon vol houden, maar mijn doel was tijd le winnen, in de hoop dat een detachement troepen ons le hulp zou komen. Wij waren slechts met rottingen gewapend en vochten met den moed der wanhoop tegen een 30-tal aanvallers. Nadat wij de voorsten hadden ter neder ge slagen, moesten wij ons van den trap verwijderen om de pistoolschoten, welke ons thans bedreigden, te ontgaan. Weldra werd het nu een strijd van man legen man; driemaal bereikten zij de eerste verdieping en driemaal werden zij terug geworpen. Op dit oogenblik deed zich het geroep hooren: daar komt de Caïmacan! en de menigte hield een korten tijd af. Ik dacht, dat geen der aanvallers de tweede verdieping had beklommen en ging naar boven om mij daarvan te verzekeren. Daar vond ik mevr. Eveillard dood op den grond uitgestrekt. De consul was gekwetst en zijne jeugdige en moedige dochter aan de wang gewond door een' sabelhouw, welken zij ontvangen hadtijdens zij haren vader verdedigde. Toen ik die kamer weder wilde verlaten, hoorde ik mijn' bediende roepen: de vlag wordt aangevallen!" ik klom terstond de ladder op, maar werd van boven neder geworpen. Daarop beklom mijn bediende, de dappere Hadji-Mehemet, de ladder en voerde een' strijd tegen onderscheidene personenwaarvan hij er twee van hel terras naar beneden wierp. Gedurende een kwartier uurs hielden wij dien ongelijken strijd vol, ieder oogenblik den dood te gemoet ziende. Een man, met een' ponjaard gewa pend, kwam daarop naar mij toe en vroeg of de Caïmacan was gekomen? Ik verkeerde in den waandat het een der onderhebbende manschappen van dezen was, toen ik mejufvr. Eveillard hoorde roepen: Pas op, die man zal u vermoorden!" Ik wierp mij op hem om hem te ontwapenen, maar mijn linker arm was reeds zwaar door een' sabelhouw verwond en mijne reglerhand gekneusd terwijl die arm door een' dolksteek was getroflën. Ik zou, zonder eenigen twijfel, bezweken zijn zonder de hulp van mej. Eveillard, die, onder deze omstandigheden, een buitengewonen moed en tegenwoordigheid van geest aan den dag legde. Ik slaagde er eindelijk inmijn' aanvaller te ontwapenen en te dooden. Toen het nu bleek, dat de Caïmacan niet in aantogt was, klom de me nigte de trappen weder op, aangemoedigd door het woest geschreeuw van een 50-tal vrouwendie haar vergezelden. Ik stond op de eerste trede thans met den dolk gewapend; de eerste die naar boven kwam, viel onder mijne slagen en verscheiden anderen werden gekwetst. Eindelijk kwam de Caïmacan, gevolgd door twee bedienden. Deze deelde mij mede, dat de kolonel Hassan, commandant der artillerie, geweigerd had, ons le hulp te komen, onder voorwendsel, dat hij daartoe geene bevelen van den gouverneur-generaal had ontvangen. Ik verzocht den Caïmacan, eene poging te doen, ten einde de woede der menigte le bedaren, maar het volk antwoordde: «lever ons den consul en zijn' kanselier over, als gij dat niet doet, zullen wij ook u vermoorden!" De Caïmacan werd daarop bevreesd en begon le wijfelen. Mijne bedreigin gen echter hadden op hem nog meer invloed. Intusschen werden wij nu van alle zijden omringd en de Caïmacan ontving een' slag op het hoofd, waardoor hij nederstortte. Toen ik mij bukte om hem behulpzaam te zijn, ontvang ik een sabelslag op het hoofd, zoodat ik bewusteloos nederzeeg. Toen gelukte het de menigte in het vertrek, waar de gewonde consul lag, door le dringen en hem verder af te maken. Mijn getrouwe bediende, die altijd in de nabijheid was gebleven, maakte nu van de algemeene verwarring gebruikom een gedeelte van het kleed van den Caïmacan over mij heen te werpenen terwijl de cawas hunnen meester wegdroegen, nam hij mij op de schouders en zoo werden wij bij den kolonel ingedragen, die geweigerd had ons te hulp te komen. Ik werd terstond naar het hospitaal gebragt, waar ik nog altijd bewusteloos aan kwam. Door de uitmuntende behandeling, welke ik aldaar ondervond, herkreeg ik na eenigen tijd mijn bewustzijn. Op het oogenblik dat de heer Eveillard was gedood en men reeds een begin met de plundering maakte, zond de vrouw van een' militair, die wei nige dagen geleden door de dames Eveillard liefderijk was bijgestaaneen' harer slaven, om haar te helpen. Het gelukte dezen, mej. Eveillard naar het huis zijner meesteres te brengenvan waar zij naar den harem van den Caïmacan werd gebragt, alwaar zij mede liefderijk werd verpleegd. Den volgenden morgen liet de gouverneur de lijken begraven. Toen de Arabieren de lijken nazagen, waren zij zeer verwonderd, mij niet onder de dooden te vinden. Eenigen hunner begaven zich naar den Cadi om hem aan te kondigen dat ik nog leefde, en dat ik de twee Muzelmannen had gedoodwier lijken in het consulaat gevonden waren. Daarop werd door dezen een vonnis tegen mij uitgesprokenwaarbij ik ter dood werd ver oordeeld. Ieder reglgeloovige werd nitgenoodigd om mij op le sporen en over te leverenten einde de straf der wedervergelding te ondergaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1858 | | pagina 2