Uittreksel uil liet verslag van Gedeputeerde Stalen aan de Staten der provincie Zuidholland, over 1856. Hoofdstuk I. Bevolking. In de 208 verschillende gemeenten zijn gebo ren 22,983 kinderen waaronder 1158 onechte. Het getal der gestorvenen (hieronder begrepen die van personendie hunne woonplaats niet hebben in de Gemeente) beliep 16,089. Het gelal personendie zich in eene Gemeente der Provincie, uit eene andere Provincie van het Rijk of uit den vreemde aldaar hebben neergezetbeliep 28,535terwijl het getal personendie eene Gemeente verlaten hebben, om zich te vestigen in eene andere Ge meente der Provincie, in eene andere Provincie van het Rijk of in den vreemde, 26,502 bedroeg. De wettige bevolking op den 31!lc" Dec. 1856 beliep 606,392 en de fei telijke 612,031 zielen. Het getal huwelijken beliep 4786. Het getal schei dingen van tafel en bed 5dat der echtscheidingen 20. Wat de landverhuizingen aangaat, uit 43 Gemeenten dezer Provincie zijn 1856 naar Overzeesche gewesten vertrokken 347 personenverdeeld als volgt: 95 hoofden van huisgezinnen (waaronder 12 welgestelden61 min- gegoeden, 22 behoeftigen)52 vrouwen, 196 kinderen, 4 dienstboden, te zamen 347, zijnde 62 meerder dan in 1855. Hoofdstuk II. Regeling en het bestuur van het prov. huishouden. In de verdeeling der Provincie in kiesdistrictenter benoeming der leden van de Provinciale Staten, aanwijzing der onderkiesdistricten, heeft in het jaar 1856 eenige verandering plaats gehad. Volgens de doorloopende agenda zijn gedurende het jaar 1856 bij Gedep. Staten ingekomen 8478 stukkendat is 1298 meerder dan in 1855. Die vermeerdering is voornamelijk toe te schrijven aan de veelvuldig gewis selde stukken, ter zake van de herziening van het stelsel van Plaatselijke belasting in een groot aantal gemeenten. Wat de finanlien van de Provincie betreft, de kosten van het Prov. Be stuur, voor zoo veel het Hijksbcstiiur aangaat, hebben bedragen ƒ68,135.70 zoodat een te kort is ontslaan van ƒ785.70; hetgeen eeniglijk daaraan moet worden toegeschreven, dat, behalve twee gewone, ook drie buitengewone Vergaderingen der Stalen zijn gehouden, en waardoor voor den post voor reis- en verblijfkosten, ad ƒ6000, eene meerdere uitgaaf van 868.80 is vereischt. De begrooting der enkel Provinciale en Huishoudelijke inkomsten en uit gaven over 1855, heeft, ondanks de min gunstige verwachting, bevredi gende uitkomst opgeleverd, daar de rekening van die dienst, een batig saldo aantoont van 20,080.67) welk bedrag alzoo, eene bate voor de dienst 1858 in de begrooling voor dat jaar als eerste post van ontvangst is uitgetrokken. Met het oog op het medegedeelde, vermeenen Ged. Staten alzoo te mo gen aannemen, dat de geldmiddelen der Provincie voortdurend in eenen bevredigenden toestand verkeeren. Hoofdstuk III. Huishouding der Gemeenten. Na de uiLvaardiging der wet van den lldcn Julij 1855, waarbij bet Haarlemmermeer in zijn geheel, met inbegrip van den ringdijk en de ringvaart, als eene afzonderlijke Ge meente tot de provincie Noordholland is gebragt, heeft de Minister van Binnenl. Zaken Gedep. Stalen van Noordholland uilgenoodigd, het noodige voor te bereiden om door eene splitsing der gemeente Leimuiden, tot eene verbeterde grensscheiding tusschen de provinciën Zuid- en Noordholland te geraken. De behandeling dezer aangelegenheid heeft eenige vertraging ondervonden doch de zaak is onlangs weder opgevat, en Gedep. Staten kunnen thans mede deelcn, dat er een plan is voorbereid lot verandering der grensschei dingen tusschen dc in Noordholland gelegene Gemeenten LeimuidenAals meer, Uithoorn en Nicuwer-Amslelen toevoeging van Leimuiden aan Zuid hollandwaartoe, volgens art. 2 der Grondwet, eene wet wordt vereischt, die zij hopen, dat eerlang door de Regering zal kunnen worden voor gedragen. De gedurende hel afgcloopen jaar plaats gehad hebbende verkiezingen voor de Gemeenteraden, zijn alle geregeld afgcloopen, en in geen enkel geval is de beslissing der Gedep. Staten ingeroepen, of zijn zij verpligt geweest ambtshalve tusschenbeide te treden. Tegen de dienst der Gemeente-Ambtenaren zijn geene bezwaren bekend j geworden, en in de vacatures, die in dat personeel hebben plaats gehad, is door de Gemeentebesturen voorzien. Volgens de verslagen der Gemeentebesturen, bevinden de Archieven zich over het algemeen in eenen zeer goeden staat en werden de daarvan be staande inventarissen steeds geregeld bijgehouden. Ook de regeling en be schrijving der boeken, charters en papieren, tot het Archief der gemeente Leyden behoorendewelke taak, blijkens bet vorig verslag, voor den tijd van twee jaren werd opgedragen aan Jhr. W. J. C. Rammelman Elsevier, is gedurende het jaar 1856 met ijver en zorg voortgezet. Te 's Graven- j hage is men druk werkzaam aan een alphabetisch register op de oude pla- caten en ordonnantiënen worden in behoorlijke orde gerangschikt al de rekeningen en verantwoordingendie als onderdeden der oude Gemeente rekeningen in dat archief te huis belmorenof die daarin bewaard worden als afkomstig van administratiendie aan het bestuur dier Gemeente re- kenpligtig waren of nog zijn. Ve.rvolg hierna 's GRAYENHAGE9 Julij. Men verneemt dat de Minister van Justitie thans de, in de Afdeelingen der Tweede Kamer, ingebragle bedenkingen, tegen het ontwerp van wet tot nieuwe regeling der Reglerlijke Magt, beantwoord en levens dat ont werp, op eenige punten, gewijzigd heeft. De wijzigingen betreffen den grondslag der voordragl niet. De afschaffing der Provinciale Hoven en de overdragt hunner regtspraak aan de Arrond.-Reglbankcn zijn de grondslag van hel wets-ontwerp gebleven. De gewigtigste wijzigingen zijn de vol gende: 1°. ten aanzien van het door de Grondwet aan den Hoogen Raad opgedragen toezigtop den algemeenen gang der regtsplegingis de Minis ter tot het thans bestaande stelsel van cassatie teruggekeerd. 2". De bezol diging der Kantonregters wordt vermeerderd, maar aan den anderen kant worden hunne emolumenten afgeschaft. Aan de ambtenaren, die met de waarneming van het O. M. bij de Kantongereglen belast zijn, wordt eene behoorlijke bezoldiging uit de schatkist toegelegd. Doch het gelal Kanton gereglen zal in het vervolg van tijd allengs verminderd worden. Res.bl De vergadering der Prov. Staten is eergisteren door den Commissaris des Konings in deze provincie geopend. De Heer Conrad heeft, als nieuw benoemd lid der Statende gevorderde eeden afgelegd. Van den Heer van den Bergh van Heinenoord is bcrigt ingekomendat hij uit hoofde van verandering van woonplaats, zijn ontslag neemt als lid der Staten. Bij de vergadering zijn een groot aantal stukken ingekomen, o. a. een adres van het genootschap Mathesis Scientiarum Genilrix te Leyden, verzoe kende eene tijdelijke tegemoetkoming uit de Prov. fondsen ten behoeve dier inrigting. In de zitting van heden heeft de Voorzitter medegedeeld, dat hij van den Minister van Binnenl. Zaken de prealable kennisgeving heeft ontvangen, dat Z. M. het door de Stalen van Zuid- en Noord-Holland vastgestelde reg lement voor het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft goedgekeurd. Bij de Tweede Kamer is ingekomen een wets-ontwerp tot wijziging der gemeentc-wetin zake de heffing van plaatselijke belastingen. Ttceede Kamer der Stalen-Generaal. Zitting van JFoensdag 8 Julij. Aan de orde is de behandeling van art. 22 al. 1—3 van de wet op het onderwijs. In de vorige zitting was daarover de beraadslaging reeds aan gevangen en had de Heer Dommer van Poldersveldt zijn amendement, strek kende om in plaats van opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden," te lezen: »tot opwekking van godsdienstzin, vaderlandsliefde en alle maatschappelijke deugden," breedvoerig verdedigd. In deze zitting voerden bel woord de 1111. Zylker, van Reedc van Oudshoorn, Blaupot ten Cale, Hoffman, Dommer van Poldersveldt en Vegelin van Claerbergen. Na hen was de Minister voor de R. K. Eeredienst aan het woord. Z. Exc. geeft den Heer Dommer van Poldersveldt in bedenking zijn amendement te rug te nemen. Dc Minister gelooft, dal de formule van het amendement niet goed is, als zijnde te algemeen en te onbestemd. Des Ministers meening ten deze is, dat, wat men ook stelle, hetzij bevordering van godsdienst (naar het ontwerp van Reenen), opwekking van godsdienstzin (volgens het amendement van den Heer Dommer), of ook opleiding tot Christelijke en maatschappelijke deugden (zooals door de Regering is voorgesteld), of ook niets van dat alles, alle gevaar voor eenzijdige rigling bij de wet niet kan worden voorgekomen, omdat het geldt uitvoering, practijk. De Rege ring wil echter geene eenzijdige rigting. Na den Minister is het woord aan den Heer Luyben, die zegt, dat het voor den Katholiek een pijnlijk gevoel is, te moeten vragen de wegvalling van het woord Christelijk. Spr. acht de opname der uitdrukkingen in art. 22 eene bittere teleurstelling voor de Roomsch-Kalholieken. Zij vleiden zich dat art. 194 der Grondwet op eene loyale wijze ware toegepast, maar zij zullen, uit hoofde van dal artikel, hunne kinderen niet meer op de open bare school kunnen zenden, omdat zij allezins beducht zijn, dat van het voorschrift: opleiding tot Christelijke deugden wederom misbruik zal wor den gemaakt en lot het leerstellige zal worden overgegaan. Nadat de Heer van Lijnden genoemden spreker had beantwoord, zegt de de Heer Dommer vernomen te hebben dat beide uitdrukkingen èn die van de Regering èn dc zijne gelijkelijk tot misbruik kunnen aanleiding geven, en dat hij daarom zijn amendement intrekt. Als hij echter geen waarbor gen tegen misbruik verkrijgtzal hij tegen de wel stemmen. De Heer Hugenholtz betoogde vervolgens dal de gemengde school geens zins eene godsdiensllooze school is. De Heer Thorbecke zegt weinig gestemd te zijn om te spreken. Hij heeft alle reden om jegens het ontwerp welwillend gezind te zijn. Hij wordt gedrongen kort te zijn. Hij zal twee stellingen ontwikkelen, om daarna lot zijne conclusie te komen. I. De overheid is in haar doen en laten evenmin afhankelijk van kerkgeloof, als het kerkgeloof dit mag zijn van de overheid. Van de oudste lijden af, was in de kerkelijke begrippen een bijzondere trek om in en builen de kerk heerschappij te voerenook op het geen op een ander gebied van kennis lag. Als voorbeeld brengt hij zijne betrekking bij tot den Heer Groen. Zoolang hel gold de vrijheid van onder wijs, was dat lid zijn bondgenoot; maar van het oogenblik af, dat deze aan zijn verlangen een officieel karakter wilde hebben gegeven, was de ver wijdering en strijd onvermijdelijk. Dit nu acht hij strijdig: 1". met het wezen der volksschool; 2°. vooral met de vrijheid der kerk. II. Dat nu de overheid niet dienstbaar moet worden gemaakt aan de kerk, en omge keerd niet de kerk aan de overheid, wil dat zeggen, dat bet Christen dom vreemd is aan den Staat of aan hetgeen van Staatswege geschiedt? Ja, zoo de uitspraak geldt van hen, die zeggen: óf mijn geloof, óf onge loof; hij, die bet Christendom niet begrijpt even als ik, is geen Christen. Neen, zoo men hel Christendom boven geloofseenheid erkent. Men heeft wel eens geestig en juist onderscheiden tusschen ce qu'on voit et ce qti'on ne voit pas. Hij gelooft, dat dit hier zeer toepasselijk is. De stille wer king van het Christendom boven de verdeeldheid is grooter dan hetgeen men dagelijks met oogen ziet. Het Christendom heeft onze wetgeving, ons bestuur en onze zamenleving doortrokken. Het is 't Christendom boven kerkelijke afzondering, gelijk de menschheid is boven de volkerenofschoon zij ze allen omvat, gelijk de wetenschap is boven de stelsels, waarvan zij de moeder is. Het is de invloed van hel Christendom, die zich, de wet spreke of verzwijge het, in het publiek onderwijs zal doen gevoelen. De spreker komt nu lol zijne conclusie. Hij merkt op, dal het onderwerp in al. 1 en 2 is tweeledig. Het artikel bevat in die alinea's: 1\ eene omschrij ving van de roeping van den onderwijzer, en 2°. hel beveldat hij die roeping niet overschrijde. Het eerste is dus enunciatief, het tweede prohibitief.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1857 | | pagina 2