De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEV DEN doen te weten,
dat door den Raad dier Gemeente, in zijne Vergadering van den 27 Februarij
1857, is vastgesteld de volgende
VERORDENING
op cl e invordering cLer he Lasting op de steenkolen en cokes
welke op den dagwaarop de nieuwe plaatselijke
belasting in werking zal komen, opgeslagen
zullen zijn te Leyden.
Art. 1. Van den bij de handelaars en neringdoenden in steenkolen en
cokes en schippers, die steenkolen of cokes vervoeren, op den dag, waarop
de nieuwe plaatselijke belasting op de steenkolen en cokes in werking zal
komen, aanwezigen voorraad van steenkolen en cokes moet de belasting
worden betaald.
Art. 2. Van dien voorraad moet door die handelaars, neringdoenden en
schippers op den dag, waarop de nieuwe plaatselijke belasting op de steen
kolen en cokes in werking zal komen, vóór negen ure des voormiddags, aan
het algemeen kantoor van ontvangst eene schriftelijke aangifte gedaan wor
den. Van het doen dier aangifte wordt hun een bewijs afgegeven.
Art. 3. De ambtenaren der plaatselijke belastingen zijn bevoegd, alle
winkelswerk- en bergplaatsenalsmede de met deze gemeenschap hebbende
bebouwde en onbebouwde erven van handelaars en neringdoenden in steen
kolen of cokes en schepen en vaartuigen met steenkolen of cokes te onder
zoeken, zooverre art. 276 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsbl. N°. 85)
dit toelaat.
Bij het bevinden van overmaat, maken zij daarvan een proces-verbaal op,
hetwelk zij den belastingschuldige uitnoodigen te onderteekenen. Bij weige
ring dier onderteekening, wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
Art. 4. Wanneer dit onderzoek niet binnen de eerste acht dagen na het
in werking komen van de nieuwe belasting heeft plaats gehad, strekt dit
lot bewijs, dat met de aangifte genoegen is genomen. Met het einde dier
acht dagen nemen de termijnen tot betaling der belasting in art. 7 opge
geven, eenen aanvang.
Art. 5. Het staat aan de belastingschuldigen vrij een tweede onderzoek,
op kosten vari ongelijk, te eischen. Zij moeten zich echter daaromtrent ver
klaren vóór hel vertrek der ambtenarendie in dat geval de noodige maat
regelen nemen tot bewaking der plaats, waar het onderzoek geschied is.
Tot dat onderzoek worden door den Burgemeester andere ambtenaren aan
gewezen. Een derde onderzoek wordt niet toegelaten.
Art. 6. Overmaat van ten hoogste tien ten honderd boven de aange
geven hoeveelheid heeft alleen bijbetaling der belasting ten gevolge. Over
maat van meer dan tien ten honderd wordt als overtreding ter zake van
belastingen beschouwd.
Art. 7. Tot voldoening der verschuldigde belasting, worden de volgende
termijnen gegeven
voor sommen van tien gulden en daar beneden, drie dagen;
van tien tot en met vijftig gnlden, acht dagen;
van vijftig tot en met honderd gulden, veertien dagen;
van honderd tot en met vijfhonderd gulden, éóne maand;
voor sommen boven de vijfhonderd gulden, vier maanden;
zij, aan welke een termijn van vier maanden gegeven wordt, moeten liet
door ben verschuldigde in gelijke maandelijkscbe deelen afdoen.
Art. 8. Wanneer de belastingschuldige in gebreke blijft op den verschijn
dag aan zijne verpligting te voldoen, verliest hij het genot der hem ge
geven termijnen, en moet hij de gcbeele door hem verschuldigde belasting
in eens en dadelijk voldoen. De invordering der achterstallige belasting ge
schiedt volgens de bepalingen der wet van 29 Junij 1851 (Staatsbl. N». 85).
Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leyden in de openbare Vergadering
van den 27 Februarij 1857.
De Burgemeester,
VAN LIMBURG ST1RUM.
De Secretaris
v. PUTTKAMMER.
Zijnde deze Verordening aangehaald bij Koninklijk besluit van den 8 Mei
1857, N«. 89.
En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 20 Mei 1857.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
VAN LIMBURG STIRUM,
Burgemeester,
v. PUTTKAMMER,
Secretaris.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEYDEN doen te weten,
dat door den Raad dier Gemeentein zijne Vergadering van den 27 Februarij
1857, is vastgesteld het volgende
RAADSBESLUIT
regelende de heffing eener plaatselijke belasting op
het brandhout te Leyden.
De GEMEENTERAAD van Leyden
Gezien de 6 Titel der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad N°. 85).
Heeft besloten
Er zal, te beginnen van bet hieronder vermelde tijdstip, eene belasting
geheven worden op liet brandhout van 1.per wisse brandhout, van
50 cents van 100 stuks takkenbossen ter dikte van 90 duimen in den om
trek en Ier lengte van 1 elen van 5 cents per mud houtskolen. Meer
dere of mindere hoeveelheden naar evenredigheid, wordende yW; en daar
beneden voor de helft en daar boven voor een geheel berekend.
Deze belasting treedt in werking op den derden dag na dien, waarop bet
besluit van beffing en de voorschriften betreffende de invordering zijn afge
kondigd.
Gedaan te Leyden, ter openbare Raadsvergadering van den 27 Febrnarij 1857.
De Burgemeester,
VAN LIMBURG STIRUM.
De Secretaris
v. PUTTKAMMER.
Zijnde de heffing dezer belasting goedgekeurd bij Koninklijk besluit van
den 8 Mei 1857, N°. 89; bij welk besluit tevens zijn aangehaald de Alge-
kt i i 9 November
mcene Verordening van den December (Gemeenteblad 1855, N°. 5) en
de Verordeningen van den 27 Februarij 1857 (Gemeenteblad 1857,N°. 10 en 11).
En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 20 Mei 1857.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
VAN LIMBURG STIRUM,
Burgemeester,
v. PUTTKAMMER,
Secretaris.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEYDEN doen te weten,
dat door den Raad dier Gemeentein zijne Vergadering van den 27 Februarij
1857, is vastgesteld de volgende
VERORDENING
regelende de invordering eener plaatselijke belasting op liet
brandhout te Leyden
Art. 1. Wanneer de belasting wordt gelieven
De belasting op bet brandhout wordt ingevorderd bij den invoer binnen
de gemeente.
Art. 2. Wijze van verificatie.
De verificatie van het ingevoerd wordende brandhout geschiedt door meling.
De boeveelheid wordt uitgedrukt bij wisse of cubiek el.
De meting van het brandhout in schepen en vaartuigen geladengeschiedt voor
a. Den binnenlast;
b. De zettingboordenen
c. Den bovenlast.
Art. 3. Plaats van verificatie.
Bij invoer van brandhout beneden de drie wissen, en bij invoer van
takkebossen geschiedt de meting of verificatie door de ambtenaren aan de
kantoren van toezigt en invordering, daarboven door den hontmeter onder
toezigt van een ambtenaar der plaatselijke belastingen.
Art. 4. Hermeting.
Wanneer de eigenaar of invoerder vermeent dat zijne lading brandhout te
boog is gemeten, kan hij hermeting aanvragen.
De hermeting geschiedt door twee ambtenaren, door den Burgemeester aan
te wijzen. Wanneer de meting te hoog blijkt geweest te zijn en bet verschil
minder dan gedeelte bedraagt, komen de kosten voor rekening van hein
die de hermeting heeft gevraagd; doch als liet verschil meer is dan komen
de kosten voor rekening van de gemeente: zullende het te veel betaalde aan
den eigenaar of invoerder moeten worden teruggegeven.
Bij bevinding van meer brandhout dan bij de eerste meting, is de eigenaar
of invoerder verpligt, behalve de kosten der hermclingbijbetaling te doen
der te min betaalde belasting.
Art. 5. Teruggave van betaalde plaatselijke belasting.
Teruggave van betaalde plaatselijke belasting voor brandhout, bij uitvoer,
geschiedt voor niet minder dan:
Brandhout, 2 wissen.
Takkebossen50 stuks.
Houtskolen, een mud.
Art. 6. Iloe lang men op de bewijzen van wettigen inslag
billetten krijgen kan.
Oin op de bewijzen van wettigen inslag billetten te kunnen verkrijgen,
mogen zij niet ouder zijn dan zes maanden.
Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leyden in de openbare Vergadering
van den 27 Februarij 1857.
De Burgemeester,
VAN LIMBURG STIRUM.
De Secretaris
y. PUTTKAMMER.
Zijnde deze Verordening aangehaald bij Koninklijk besluit van den 8 Mei
1857, No. 89.
En is hiervan afkondiging geschied waar het bohoort, den 20 Mei 1857.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
VAN LIMBURG STIRUM
Burgemeester.
y. PUTTKAMMER,
Secretaris.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS yan LEYDEN doen te weten,
dat door den Raad dier Gemeentein zijne Vergadering van den 27 Februarij
1857, is vastgesteld de volgende
VERORDENING
op de invordering der belasting op het brandhout, hetwelk
op den dagwaarop de nieuwe plaatselijke belasting
in werking zal komenopgeslagen zal zijn te Leyden.
Art. 1. Van den bij de handelaars en neringdoenden in brandhout en
schippers, die brandhout vervoeren, op den dag, waarop de nieuwe plaatse
lijke belasting op het brandhout in werking zal komenaanwezigen voorraad
van brandhout moet de belasting worden betaald.
Art. 2. Van dien voorraad moet door die handelaarsneringdoenden en
schippers op den dag, waarop de nieuwe plaatselijke belasting op het brand-
boat in werking zal komen, vóór négen ure des voormiddags, aan bet alge
meen kantoor van ontvangst eene schriftelijke aangifte gedaan worden. Van
het doen dier aangifte wordt ban een bewijs afgegeven.