Met liet einde dier acht dagen nemen de termijnen tot betaling der belas ting in art. 7 opgegeven, eenen aanvang. Ait. 5. Het staat aan de belastingschuldigen vrij een tweede onderzoek op kosten van ongelijk te eischen. Zij moeten zich echter daaromtrent ver klaren vóór het vertrek der ambtenaren, die in dat geval de noodige maatre gelen nemen tot bewaking der plaats, waar het onderzoek geschied is. Tot dat onderzoek worden door den Burgemeester andere ambtenaren aangewezen. Eenderde onderzoek wordt niet toegelaten. Art. 6. Overmaat van ten hoogste tien ten honderd boven de aangege ven hoeveelheid, heeft alleen bijbetaling der belasting ten gevolge. Overmaat van meer dan tien ten honderd wordt als overtreding ter zake van belasting beschouwd. Art. 7. Tot voldoening der verschuldigde belasting worden de volgende termijnen gegeven voor sommen van tien gulden en daar beneden, drie dagen; van tien tot en met vijftig gulden, acht dagen; van vijftig tot en rnet honderd gulden, veertien dagen; van honderd tot en met vijf honderd guldenééne maand voor sommen boven de vijf honderd gulden, twee maanden. Zij, aan welke een termijn van twee maanden gegeven wordt, moeten het door hen verschuldigde in gelijke maandelijksche deelen afdoen. Art. 8. Wanneer de belastingschuldige in gebreke blijft op den verschijn dag aan zijne verpligting te voldoen, verliest hij het genot der hem gege- vene termijnen, en moet hij de geheelc door hem verschuldigde belasting in eens en dadelijk voldoen. De invordering der achterstallige belasting geschiedt volgens de bepalingen der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad N°. 85). Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leyden in de openbare Vergadering van den 26 Fehruarij 1857. De Bnrgemeester, VAN LIMBURG STIRUM. De Secretaris v. PUTTKAMMER. Zijnde deze Verordening aangehaald bij Koninklijk besluit van den 8 Mei 1857, N». 89. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 20 Mei 1857. Burgemeester en Wethouders voornoemd, VAN LIMBURG STIRUM, Burgemeester, v. PUTTKAMMER Secretaris. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEYDEN doen te weten dat door den Raad dier Gemeentein zijne Vergadering van den 26 Febrnarij 1857, en gewijzigd in de openbare Raadsvergadering \an den 2 April daar aanvolgende, is vastgesteld het volgende RAADSBESLUIT regelende de heffing eener plaatselijke belasting op de steenkolen en cokes, te Leyden De GEMEENTERAAD van Leyden Gezien de 6 Titel der wet van 29 Junij 1351 (St. hl. N». 85). Heeft besloten Er zal, te beginnen van het hieronder vermelde tijdstip, eene belasting geheven worden op de steenkolen, van 5.00 per 1000 ponden schaalkolen dat zijn de zoodanige, wier omvang niet toelaat om in de maat te worden opgenomenvan 30 cents per mud maatkolen of kolengruisen van 5 cents per mud eoke (sintels of einders). Meerdere of mindere hoeveelheden naar evenredigheid, wordende en daarbeneden voor de helft en daarboven voor één geheel berekend. Van deze belasting wordt aan fabriekentrafieken en andere inrigtingen van nij verheid vrijdom verleend, die krachlens de wet van het Rijk vrijdom genieten, mits door de fabriekantenwelker woningenkantoren of werkplaatsen belenden aan of gemeenschap hebben met deze fabriekenbij den inslag zoodanig ge deelte der plaatselijke belasting betaald zij, als door Burgemeester en Wet houders voor elk hunner zal zijn bepaaldom te strekken voor het huiselijk of ander geen vrijdom genietend gebruik, dat zij van de op dien voet inge slagen steenkolen kunnen maken. Deze belasting treedt in werking op den derden dag na dien, waarop het besluit van invoering en de voorschriften betreffende de invordering zijn afge kondigd. Gedaan te Leyden, ter openbare Raadsvergadering van den 26 Fehruarij 1857 en gewijzigd in de openbare Raadsvergadering van den 2 April daaraanvolgende. De Burgemeester, VAN LIMBURG STIRUM. De Secretaris, v. PUTTKAMMER. Zijnde de heffing dezer belasting goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 8 Mei 1857, N°. 89; bij welk besluit tevens zijn aangehaald de Alge- meene Verordening van den 34 pMember (Gemeenteblad 1855, N°. 5) en de Verordeningen van den 26 en 27 Februarij 1857 (Gemeenteblad 1857, N°. 7 en 8). En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 20 Mei 1857. Burgemeester en Wethouders voornoemd, VAN LIMBURG STIRUM, Burgemeester, v. PUTTKAMMER, Secretaris. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEYDEN doen te weten, dat door den Raad dier Gemeente, in zijne Vergadering van den 20 Fehruarij 1857, is vastgesteld de volgende VERORDENING regelende de invordering eener plaatselijke belasting op de steenkolen en cokes te Leyden. Art. 1Wanneer de belasting wordt geheven De plaatselijke belasting op de steenkolen wordt ingevorderd bij den invoer binnen de gemeente: die op de cokes bij invoer en bij aflevering uit fabrieken. Art. 2. Wijze van verificatie. De verificatie van eene hoeveelheid schaalkolen geschiedt door weging; die van eene hoeveelheid maatkolen, kolengruis en cokes door meting. Art. 3. Over den Rijn-ijk van vaartuigen. Wanneer bij invoer van steenkolen of cokes, de hoeveelheid van den rijks accijns wordt berekend naar den Rijn-ijk der vaartuigen, kan die berekening mede tot grondslag strekken voor de plaatselijke belasting, mits de belang hebbenden hiervan ten genoegen van den ontvanger doen blijken, en er geenc weging of meting bij de lossing of inslag plaats heeft. Art. 4. Plaats van verificatie. Bij invoer van steenkolen of cokes, geschiedt de verificatie door de ambte naren aan de kantoren van toezigt en invordering lot eene hoeveelheid van 50 ponden schaalkolen of twee mudden andere kolen of cokes; daarboven door den meter onder toezigt van een ambtenaar der plaatselijke belastingen hij de lossing binnen de gemeente. Art. 5. Invoer van steenkolen en cokes onder vrijdom. Bij invoer eener lading steenkolen of cokes, geheel bestemd voor fabrie ken, trafieken en andere inrigtingen van nijverheid, aan welke vrijdom der belasting is toegekendworden door de gaarders aan de kantoren van toezigt en invordering geene bi 1 lel ten afgegeven dan na vertooning eener door den belanghebbende onderteekende verklaringdat die steenkolen of cokes voor zijne inrigting bestemd zijn. Die verklaring moet tevens de hoeveelheid in ponden of mudden bevatten. Zij wordt, na door den gaarder voor gezien te zijn geleekend, teruggegeven en na de lossing aan het algemeen kantoor van ontvangst overgelegd. Art. 6. Uitslag van steenkolen uit bergplaatsen van kooplieden aan fabriekentrafieken en andere inrigtingen van nijver heid vrijdom van belastingen genietende. Bij uitslag van steenkolen of cokes uit bergplaatsen van kooplieden binnen de gemeente, aan fabrieken, trafieken en andere inrigtingen van nijverheid, welke vrijdom genieten, heeft geene teruggave der belasting plaats, ten zij de uitslag geschied zij met toestemming van den ontvanger, tegen overleg ging der verklaring in art. 5 vermeld en onder toezigt der ambtenaren. Art. 7. Uitslag van steenkolen of cokes, onder vrijdom ingeslagen aan andere fabriekentrafieken en andere inrigtingen van nijverheidmede vrijdom genietende. Uilslag van steenkolen of cokes uit fabrieken, trafieken en andere inrigtin gen van nijverheid, welke vrijdom genieten, aan andere fabrieken, aan welke gelijke gunst is toegekend, mag niet geschieden dan met toestemming van den ontvanger, tegen overlegging der verklaring in art. 5 vermeld, en onder toezigt der ambtenaren van do plaatselijke belasting. Art. 8. Uitslag van steenkolen of cokes uit fabriekentrafieken en andere inrigtingen van nijverheidwelke vrijdom der plaat selijke belasting genieten, aan bijzondere personen. Uitslag van steenkolen of cokes uit fabriekentrafieken en andere inrig tingen van nijverheid, welke vrijdom der plaatselijke belasting genieten, aan bijzondere personen is verboden. Van deze bepaling zijn, wat de cokes be treft, de gazfabrieken uitgezonderd. Art. 9. Uitslag van cokes uit de plaatselijke gazfabriek. De belasting op de cokes, door de plaatselijke gazfabriek te leveren, wordt door deze bij de aflevering ingevorderd en aan den ontvanger ver antwoord. Art. 10. Teruggave van betaalde plaatselijke belasting. Teruggave van betaalde plaatselijke helasling, bij uitslag van steenkolen of cokes uit de bergplaatsen der kooplieden binnen de gemeente aan fabrie ken, trafieken en anJerc inrigtingen van nijverheid, vrijdom van belasting genielende, geschiedt niet dan voor schaalkolen 1000 ponden, maatkolen of kolengruis 15 mudden, en bij uitvoer naar huiten de gemeente, voor schaalkolen 80 ponden maatkolen of kolengruis 1 mud, cokes 1 mud. Art. 11. Iloe lang men op de bewijzen van wettigen inslag billetten krijgen kan. Om op de bewijzen van wettigen inslag billetten te kunnen verkrijgen, mogen zij niet ouder zijn dan zes maanden. Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leyden, in de openbare Vergadering van den 26 Februarij 1857. De Burgemeester, VAN LIMBURG STIRUM. De Secretaris, v. PUTTKAMMER. Zijnde deze Verordening aangehaald bij Koninklijk besluit van den 8 Mei 1857, N». 89. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 20 Mei 1857. Burgemeester en Wethouders voornoemd VAN LIMBURG STIRUM Burgemeester, v. PUTTKAMMER, Secretaris.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1857 | | pagina 6