Art. 326. Niemand mag binnen den afgezelten kring komen, dan die door een erkend onderscheidingslcekeu daartoe bevoegd blijkt te zijn of niet vergunning van den Burgemeester of militairen Rommandant. Art. 327. Overtreding van eene bepaling der artt. 321 en 325 wordt gestraft met eene geldboete van drie guldens en der artt. 324 en 326 met eene geldboete van vijf guldens; der artt. 322 en 323 met geldboete van tien tot vijf en twintig guldens en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk. Art. 328. Aan den Burgemeester en de personen tot de brand weer bebooren de, wordt de bevoegdheid toegekend, om met inachtneming der bepalingen van art, 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83) ter uit voering van de artt. 322 en 323 dezer verordening, de woningen en andere panden der ingezetenen, huns on danks binnen te treden. TWAALFDE IEOOFD§TVH. BOOWrOLITIE. Art. 329. Niemand mag aan de straat eenig gebouw oprig- ten, dan na schriftelijke kennisgeving aan den Bur gemeester, wiens voorschriften, in het belang van de veiligheid der voorbijgangers of der belendende ge houwen, moeten opgevolgd worden. Deze bepaling is ook op het verhouwen, afbreken of uitbreken van gebouwen toepasselijk. Art. 330. Niemand mag zonder verlof van Burgemeester en Wethouders zijn gebouw, muur of heining buiten de algemeene rooijing der belendende erven doen uit springen. Art. 331. Geen gebouw mag binnen deze gemeente worden op- gerigt dan met steenen gevel en steenen zijwanden. Ook mogen zij niet anders dan met pannenleijen, tegels of andere niet brandbare stoffen gedekt zijn. De tegenwoordige gebouwen welke niet overeenkom stig aan deze bepalingen zijn ingerigt, moeten, bij herstelling of vernieuwing, daarmede in overeenstem ming worden gebragt. In buitengewone gevallen alleen kan door Burgemeester en Wethouders vrijstelling van het opvolgen dezer bepalingen gegeven worden. Art. 332. Zij voor wier rekening tusschen andere huizen gebouwd wordt, moeten hunne gebouwen met sterke ijzeren an kers, volgens voorschriften door rooimeesters legeven, aan de naaslbelendende doen verbinden. Wanneer het gebouw op den hoek eerier straat of aan het einde eencr rij gesteld wordt, moeten de an kers, wanneer rooimeesters dit noodig oordeelen, doch altijd met beroep op Burgemeester en Wethouders, tot aan het derde huis uitgestrekt worden. Art. 333. De eigenaars moeten bij het bouwen van huizen de voorgevels hunner gebouwen, zoo aan de strijkbinten als aan de houten van de dakspanning, met behoorlijke ankers doen vast maken. Art. 334. Bij het bouwen van paardenstallen moet de ruif ge plaatst worden tegen een vollen steensmuur, welke een palm van den gemeeuen muur verwijderd is. Art. 335. Al wie in zijn huis tot het maken van riolen, kel ders, pulten, waterbakken of dergelijke werken den grond laat opgraven moet daarbij behoudens zijn be roep op Burgemeester en Wethouders, de bevelen vol gen hem door rooimeesters in het algemeen belang of in dat der belendende gebouwen gegeven. Art. 336. Hij die in de nabijheid van eenen gemcenen of niet gemeenen muur eenen put, een riool of een secreet laat graven, die er een mestbak tegenaan wil bou wen, of tegen dien muur een magazijn of pakhuis van zout of eene verzamelplaats van bijtende stoffen wil aanleggen of daartegen andere schadelijke of gevaarlijke werken wil maken, is verpligt eene tusschenruimte te laten of te maken van ten minste drie palmen. Art. 337. Alle gebouwen, aan de straat uitkomende, moeten van goede goten, loopende langs het dak en van daar naar beneden op de straat, voorzien zijn. Niemand mag het water van zijn dak langs de muren op den publieken grond doen alloopen. Art. 338. Niemand mag, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders, eenige uitstekken huiten den gevel zijner woning doen maken of uithangborden, dwars over de straat hangende, doen stellen. Gelijke vergunning is noodig tot het doen maken van over de straat openslaande deuren of vensters. Art. 339. Stoepen mogen niet gelegd of verplaatst worden dan met goedvinden van den Gemeenteraad en onder toe- zigt van rooimeesteren. Art. 340. Wanneer gebouwen, muren, heiningen of schoor- steenen kenteekenen van bouwvalligheid vertoonen en voor de voorbijgangers of de naburige percelen gevaar lijk worden, bevelen Burgemeester en Wethouders de herstelling of verbetering daarvan binnen eenen bepaal den tijd. Als daaraan niet voldaan is, of zelfs voorloo- pig, nemen Burgemeester en Wethouders op kosten van den eigenaar al die maatregelen, welke zij voor de vei ligheid der voorbijgangers of der naburige percelen noodig achten. Art. 341. Overtreding van eenige bepaling van dit hoofdstuk wordt gestraft met eene geldboete van drie tot vijf en twintig guldens en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk. Art. 342. Werkliedenwelke behulpzaam geweest zijn aan het maken van eenig werk, dat in strijd is met de be palingen van dit hoofdstuk, worden evenzeer als zij, die het hebben laten makengestraft. Art. 343. Aan de rooimeesters wordt, onder inachtneming der bepalingen van art. 3 der Wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad 11°. 83) de bevoegdheid toegekend omter- uitvoering van de artt. 329, 331, 332, 333, 334, 335, 336 en 340 dezer verordening, de woningen der ingezetenen binnen te treden. Art. 344. De rooimeesters maken van alle overtredingen der be palingen van dit hoofdstuk op den ambtseed proces verbaal op, aan den Burgemeester in te dienen. ALGEMEENE BEPALINGEN. Art. 345. Onder de uitdrukking straat worden in deze veror dening verstaan alle sLraten, grachten, stegenpleinen bruggen, plantsoenen, vestwallen en singels der ge meente. Art. 346. Wanneer in deze verordening geene andere personen bepaald zijn aangewezen, wordt van de overtredingen door een der Commissarissen of andere beambten van politie proces-verbaal opgemaakt. VEK GANG Si 55 E PALING Art. 347. Alle vroegere plaatselijke politie-verordeningente gen welker overtreding straf was bedreigdhouden op te werken bij het in werking treden dezer verordening. Aldus vastgesteld door den Raad der Gemeente Leyden, in de openbare Vergadering van den 9 October 1856. De Burgemeester, van LIMBURG STIRUM. De Secretaris, v. PUTTKAMMER. Zijnde deze Verordening aan de Gedepu teerde Stalen van Zuid-Holland, volgens hun berigt van den 15 October 185(i, B JN°. 638S (1 Afd.), G.S. N°. 29, in afschrift medegedeeld. En is biervan afkondiging geschied waar bet behoort den 23 October 1856. Burgemeester en Wethouders van Leyden van LIMBURG STIRUM, Burgemeester. v. PUTTKAMMER, Secretaris. Tc Leyden ter Boekdrukkerij van J. G. LA LAU.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1856 | | pagina 82