versch is, orn over de deugdelijkheid le kunnen oor-
deelenmag de tweede keuring, ten hoogste gedu
rende 12 uren, worden uitgesteld.
Art. 163.
Bij goedkeuring wordt daarvan melding gemaakt op
het bewijs, dat lot na de afhakking wordt bewaard.
Bü afkeuring wordt het bewijs ingetrokken.
Art. 164.
Gedurende de maanden October, November, Decem
ber, Januarij, Februarij en Maart mag van 10 ure
des avonds tot 8 ure des morgens en gedurende de
overige maanden van 10 ure des avonds tot 7 ure des
morgens geene keuring gevorderd worden.
Art. 165.
Die zich met de gedane keuring bezwaard acht
kan herkeuring eischen, waartoe de Burgemeester drie
deskundigen zal aanwijzen en beëedigen. Bij hand
having van de eerste beslissing zijn de kosten voor re
kening van hemdie de herkeuring verlangde.
Art. 166.
Afgekeurd vleesch wordt na insnijding en inwrij
ving met steenkolenteerop eene daartoe bestemde af-
geslotene plaats, onder toezigt der politie, begraven.
Art. 167.
Wanneer bij de eerste keuring vee wordt bevonden
door eene ziekte, welke de keurmeester besmettelijk
oordeelt, aangetast te zijn, wordt, met behulp der
politie, voor de verwijdering of afzondering zorg ge-
d ragen.
Art. 168.
De keurmeesters zijn verpligtomonverminderd
bovenstaande keuringen, het voorhanden vleesch, waar
onder in deze verordening mede spek, gerookt of ge
droogd vleesch en worst wordt verstaanin de tot ver
koop bestemde winkels en in de hal zorgvuldig gade
te slaan en te onderzoekenhet voor de gezondheid
schadelijke af te keuren en in zoodanig geval voor de
toepassing van art. 166 te waken.
Art. 169.
De keurmeesters zijn bevoegd ten allen tijde de ver
tooning te vorderen der bewijzen van keuring, voor
zoo verre die nog voorbanden behoorden te zijn.
Art. 170.
Geen geslagt vleesch, voor vleescliwinkels of de hal
bestemd, mag binnen de gemeente worden ingevoerd
dan van runderen ten minste bij vierde en van ander
vee bij halve deelen. Aan schapen en lammeren moe
ten de achterpooten ongevild blijven. Het mag niet
ingevoerd worden dan na aan eene der stadspoorten,
door de aldaar aanwezige ambtenaren der gemeente
belastingen, gekeurd en goed bevonden te zijn, waar
van een bewijs aan de invoerders wordt afgegeven
hetwelk zij op aanvrage van de keurmeesters moeten
vertoonen. Die invoer mag evenwel door de Morsch-
en Heerepoorten niet geschieden.
Ingeval bij de bovengenoemde ambtenaren eenige twijfel
mogt bestaan, wordt door een der keurmeesters beslist.
Art. 171.
Kleinere boeveelheden vleeschvoor particulieren be
stemd, zijn evenzeer aan keuring onderworpen. Zij
mogen niet zonder bewijs van goedkeuring worden
afgeleverd en op haar is art. 166 mede toepasselijk.
Ook deze hoeveelheden mogen niet door de Morsch- en
Heerepoorten worden ingevoerd.
3. Van den verkoop van vleesch.
Art. 172.
De verkoop van vleesch geschiedt in daartoe ingerigle
winkels of in de hal.
Geen vleesch mag aan de huizen worden rondgevent.
Art. 173.
Het is verboden bedorven vleesch te verkoopen of ten
verkoop te stellen, moelende dit aan de keurmeesters
dadelijk op hunne vordering worden afgegeven. Ook
op dit vleesch is de bepaling van art. 166 toepasselijk.
4. Van de winkels.
Art. 174.
Die eenen winkel, geheel of gedeeltelijk tot verkoop
van vleesch bestemd, wenscht op te rigten, le verplaat
sen of op te heffen, geeft daarvan, onder aanwijzing
van het gebouw, schriftelijk kennis ter gemeente-secre
tarie. Van die kennisgeving wordt bewijs uitgereikt.
Art. 175.
In d ie winkels mag geen ander versch, gerookt of
gezouten vleesch verkocht worden dan hetgeen niet
schadelijk is voor de gezondheid.
Art. 176.
Zoodanige winkels moeten ten minste 2J ellen boog,
3| ellen breed en 4 ellen diep zijn. Zij moeten der
wijze zijn ingerigt, dat de lucht er van weerszijden
doortrekkeen mogen niet van stookplaatsen voorzien zijn.
Deze bepaling geldt niet voor de winkels in art. 177
vermeld, noch voor die, waar alleen gerookt vleesch
verkocht wordt.
Art. 177.
Zijwier winkels alleen tot het verkoopen van nuch
ter kalfsvleeschpens of koppen en afval, zijn bestemd,
zijn tot gelijke kennisgeving, als in art. 174 is bepaald,
verpligt. Het toezigt der keurmeesters strekt zich mede
tot deze winkels uit. De bepaling van art. 166 is ook
bij deze toepasselijk.
Art. 178.
Vleeschverkoopers mogen hunne waren niet op de
straat of op hunne stoepen uitstallen, op de straf bij de
algemeene strafwet bedreigd, onverminderd de bepaling
van art. 180 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsbl. N°. 85 j
5. Fan de hal.
Art. 179.
De hal is tot algemeene verkoopplaats van vleesch
bestemd, waarin bet ieder vrijstaat, na voorafgaande
kennisgeving aan den opziener, legen betaling van bet
daarvan verschuldigde, zijne koopwaren uit te stallen
onder in achtneming der daarvoor gestelde voorschriften.
Geene uitstalling en geen verkoop van varkensvleesch
nuchtere kalveren, pens, koppen of afval wordt in de
hal toegelaten.
Art. 180.
De hal is dagelijks, zon- en feestdagen uitgezonderd,
van 1 Maart tot 31 October van 8 ure des ochtends tot
4 ure des namiddags, en gedurende de overige maan
den van 9 ure des ochtends tot 3 ure des namiddags
geopend. Des zaturdags echter steeds van 8 ure des
ochtends tot 11 ure des avonds. De opziener is met
de zorg voor de opening en de sluiting belast.
Art. 181.
Een behoorlijk stel gewigt met schalen moet, ten dien
ste der belanghebbenden en voor rekening van de ver-
koopers, steeds in de bal voorhanden zijn.
Ieder zorgt voor de hem noodige banken en blokken.
Art. 182.
Aan iederen vleeschhouwer, hetzij op eigen naam,
hetzij onder eenen firma handelende, wordt niet meer
dan ééue plaats gegund.
Art. 183.
Telken jare worden de plaatsen in de hal voor elke
klasse bij loting aangewezen. Indien er meer aanvragen
voor dezelfde klasse zijn, dan het getal plaatsen toelaat,
zal het lot beslissen, aan wien de plaats moet worden
afgestaan.
Art 184.
Die van buiten de stad geslagt vleesch in de hal ten
verkoop wenscht te brengen is, onverminderd de keu-
ring bij art. 170 voorgeschreven, verpligt het onder
overlegging van het bewijs van betaalden accijns, aan
een der in de hal aanwezige keurmeesters ter keuring
voor te stellen.
6. Strafbepalingen.
Art. 185.
Met eene geldboete van één tot vijftien guldens
worden gestraft, die in gebreke blijven de bewijzen
overeenkomstig art. 169 te vertoonen of die vleesch aan
de huizen rondventen.
Art. 186.
Met eene geldboete van vijf lot vijftien guldens
wordt gestraft die, iu strijd met art. 173, aan de keur
meesters weigert bedorven vleesch af té geven.
Art. 187.
Met eene geldboete van tien tot vijf en twintig gul
dens wordt gestraft, die de schriftelijke kennisgeving
nalaat, bij artt. 174 en 177 voorgeschreven of wiens
winkel niet voldoet aan de vereisebten van art. 176.
Art. 188.
Met geldboete van vijftien tot vijf en twintig gul
dens en gevangenis van één tot drie dagente zamen
of afzonderlijk, worden gestraft die de keurmeesters ver
hinderen in het verriglen der werkzaamheden bij artt.
168 en 177 bepaald.
Art. 189.
Met geldboete van vijf en twintig guldens en gevan
genis van één lot drie dagen, te zamen of afzonderlijk,
worden gestraft, die de keuringen niet hebben gevraagd
in de artt. 160, 161, 170, 17 1 en 184 voorgeschreven.
Art. 190.
De keurmeesters, de opziener der hal, de beambten
van politie en de ambtenaren der gemeentebelastingen
maken van alle overtredingen der bepalingen van dezen
titel op den ambtseed proces-verbaal op, aan den Burge
meester in le dienen.
Derde Titel.
Van het verkoopen van brood.
Art. 191.
Alle personenwelke hun beroep maken van het