pligt daarvan, binnen veertien dagen na de verhuizing, aangifte te doen op liet bureau van den burgerlijken stand en daarbij al datgene op te gevenwat lot de invulling van het bevolkingsregister noodzakelijk is. Hij ontvangt van die aangifte een bewijs, hetwelk hij binnen 24 uren aan den heer der gebuurte, bin nen welke hij is komen wonen, vertoont. Deze teekent het voor gezien en schrijft het in zijn register in. HÜ is mede verpligt, binnen veertien dagen na zijne verhuizing, daarvan kennis te geven aan den heer der gebuurtewelke hij verlaten heeft. DERDE AFDEELING. Algemeene bepalingen. Art. 54. De hoofden van huisgezinnen zijn gehouden tot het doen der aangiften, zoo voor de leden van hun gezin als voor hunne dienstboden en verdere bij hen inwo nende personen. Art. 55. Ieder, die een gedeelte van een door hem bewoond huis verhuurt of aan anderen in gebruik afstaat, is ver pligt daarvan, binnen veertien dagen nadat die huur of dat in gebruik geven eenen aanvang genomen heeft, op hel bureau van den burgerlijken stand aangifte te doen. Bij ontruiming van het gehuurde of van het in ge bruik gegeveneis hijmede binnen veertien dagentot aangifte daarvan gehouden. Art. 56. Bestuurders van gestichten van liefdadigheidhofjes of andere inrigtingenin welke men zonder betaling van buur als inwoner wordt opgenomenzenden vóór of op den vijfden van elke maand aan het bureau van den burgerlijken stand en aan den heer der gebuurte, binnen welke bet gesticht ligt, eenen staat der veran deringen in, welke in de vorige maand in het perso neel der onder hen staande inrigting hebben plaats gehad. Art. 57. Overtreding van de in dit hoofdstuk gegeven voor schriften, gelijk ook het niet behoorlijk doen der ge vorderde opgavenwordt gestraft met eene geldboete van één tot drie guldens. VIERDE HOOFDSTUK. VAN GEBRUIK VAN GEMEENTEGROND. Art. 58. Zonder vergunning van den Gemeenteraad mag nie mand op gemeentegrond planten of bouwen. Art. 59. Het is mede verboden, zonder vergunning van den Gemeenteraad, gemeentegrond te gebruiken tot het opslaanuitstallenbergen of bewerken van goederen. Art. 60. Behalve bij het aan- of wegvoeren is het verboden de straat met slagtvee te bezetten of te beleggen. Art. 61. Het is, onverminderd het bepaalde bij art. 471 4° van liet Wetboek van Strafregt, verboden de straat te heieg gen, bezetten of behangen met werktuigen of gereed schappen, met materialen, kleederen of eenigerlei an dere goederen. Om bepaalde redenen kan echter door den Gemeen teraad tegen betaling volgens een door dezen vastge steld tarief, verlof tot afwijking van bovenstaanden regel gegeven worden. Bij misbruik van dit verlof kan het, door Burgemeester en Wethouders voorloopig en door den Gemeenteraad definitief, ingetrokken worden. Ingeval bovengenoemde voorwerpen zonder verlof op gemelde plaatsen gelegd, gezet of gehangen zijn en niet terstondop eene waarschuwing van wege den Burgemeester gedaan, worden weggeruimd, worden zij van gemeentewege weggevoerd. Ditzelfde heeft plaats, wanneer, na bekomen verlof, meer plaats ingenomen wordt dan afgestaan is. Art. 62. Bij het bouwen en herstellen zijner panden is het echter aan een ieder geoorloofd, de noodige steigers op de straat te stellen en daarop materialen te plaatsen, mits de vrije passage hierdoor niet belemmerd worde en mits men zich gedrage naar de aanwijzing door den gemeente-architectonder goedkeuring des Burge meesters te geven. Ingeval voor dien bouw of voor die herslelling het afsluiten eener steeg gedurende eenige dagen noodig is, kan de vergunning daartoe door Burgemeester en Wet houders worden verleend. Art. 63. Wanneer iemand begeeren mogt zijn puin of zijn uitgedolven grond gedurende eenigen tijd op de wallen of kanten van grachten of andere gemeentewateren te laten liggen, moet hij daartoe vergunning van Burge meester en Wethouders vragendie hem deze voor een korten en bepaalden tijd kunnen geven. Als na het verstrijken van dien tijd het puin of de uitgedolven grond niet door den eigenaar is wegge ruimd, wordt het van gemeentewege weggevoerd. Bij bewezen onmogelijkheid der wegruiming kan echter door Burgemeester en Wethouders een nader kort uit stel verleend worden. Art. 64. Zonder verlof van Burgemeester en Wethouders mag in de straal geen gat gebroken worden. Die dat verlof verkregen heeft, moet het gat vóór zonsondergang we der doen digt makentenzij hem daartoe bij het verlof een langer uitstel gegeven ware. In dit geval moet hij ten zijnen kosten rondom dat gat, ter hoogte eener Ncderlandsche cl, eene schutting plaatsen en deze van zonsondergang lot zonsopgang behoorlijk doen ver lichten. Na afloop van het werk, wordt de straat van wege de gemeente, doch ten kosten des verzoekers, hersteld. Het verlof wordt niet verleend dan na vooruitbeta ling der tot herstelling der straat vermoedelijk noodige kosten. Art 65. Overtreding der bepalingen van dit hoofdstuk wordt, voor zoo verre daartegen bij de algemeene strafwet geene straf is bedreigd, gestraft met eene geldboete van één tot vijf en twintig guldens en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijken wordt het van gemeentewege weggevoerde verbeurd verklaard. Art. 66. Alle vergunningen, in dit hoofdstuk vermeld, wor den niet dan schriftelijk aangevraagd en verleend. VIJFDE HOOFDSTUK. STRAATPOLITIE. EERSTE AFDEELING. Van bet reinhouden der straat. Art. 67. Mattenkarpetten en kleeden mogen op de straat alleen des morgens vóór tien ure worden uitgeslagen. Vloer- kleedcn of tapijten, mogen op geene andere plaatsen dan die welke door Burgemeester en Wethouders daartoe zullen aangewezen zijn, uitgeklopt worden. Art. 68. Asch of vuilnis mag na twaalf ure des middags niet opgehaald wordenuitgenomen door den tegenwoordi- gen pachter. Asch mag niet verzameld of vervoerd worden dan in overdekte karren of in overdekte vaartuigen, zoodat er geene verstuiving plaats heeft. De asch- of vuilniskarren mogen niet overladen wor den en het uitziften der aschgedurende de inzameling en het vervoeren, is verboden. Art. 69. Alle puin, aarde, klei, uitgedolven grond of diep goed, hetwelk van de erven of gronden van particu lieren gehaald wordt, moet dadelijk uit het huis of erf, waarvan of waaruit het afkomstig is, vervoerd worden. De bedoelde specien mogen niet langer op de straat gelegd worden dan voor de iulading nood zakelijk is. Als dergelijke specien op gemeentegrond gevonden en niet op de eerste waarschuwing weggeruimd wor den, geschiedt de wegvoering van gemeentewege. Art. 70. Niemand mag op de straat eenig vee slagtennoch bloed of ingewand van dieren, grom van visch of krengen op straat werpen. Art. 71. Het is verboden kalk, steeneu, afbraak, hooi, stroo, asch, beenderen, afval van groenten of van ooft, mest, roet of eenigerlei andere vuilnis op straat te werpen gelijk mede om vloeibare meststoffen op straat te laten afloopen. Als hoefslagen echter tot het nedcrleggen van puin, doch van niets anders, worden aangewezen: in Wijk. I. N°. 1. Galgewater, aan den nu afgesloten doorgang. 2. Groenhazengrachtaan het eind hij de kweekerij. 3. Rapenburg, aan de Cellebroersgracht. 4. Vliet, aan de Bakkersteeg. in Wijk 11. 5. St. Jacobsgracht, bij de Hoefstraat aan den veslwal. 6. Zijdgracht, aan de Raamsteeg. 7. Geeregracbt, aan de Binnenvestgracht. 8. Levendaal, vóór de Pakstraat. in Wijk III. 9. Nieuwen Rijn, aan de Kraaijerstraat. 10. Levendaal, vóór de Koenesleeg. 2

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1856 | | pagina 71