inslruclic-balaillonen C. C. Kloosicrhuyzcnvan bet rcg. grenadiers en ja
gers; bij bel 2de reg.lol 2dcn Luitenant, den Sergeant J. G. van Gendt,
van het 4dc reg. infanteriebij het 3,lc reg.lot 2dcn Luitenantde Sergean
ten J. B. Schoehuizenvan het instrnctie-bataillonen W. II. Bijndcrs, van
bet lst« reg. infanterie; bij het 4dc rcg., lot 2dcn Luitenant, de Sergeanten
A. S. J. van Kesleren, van het 3de reg. infanterie, en J. G. Vorstman,
van bet reg. grenadiers en jagers; bij het 5de rcg., lot 2dc" Luitenant, de
Sergeanten K. R. A. Abbink, van het instrnctie-bataillon, en TV. II. van de
Pol, van het 7de rcg. infanterie; bij bet 6dc reg., lot 2dc" Luitenant, den
Sergeant F. M. Avenarius, van bet instrnctie-bataillon; bij bet 7de reg., tot
2dc" Luitenant, de Sergeanten C. 11. van Dedem van Driesberg, van hct in
strnctie-bataillon, en P. F. T. La Fors, van het 4dc reg. infanterie; bij het
8ste reg., tot 2dcn Luitenant, de Sergeanten J. TV. E. Schadee van der Docs,
van hel inslructie-balaillonen P. J. Kuipers, van bet lsle rcg. infanterie;
bij het wapen der ruiterijtot Generaal Majoor en Bevelhebber der 2de bri
gade, den Kolonel F. C. H. Baron van Ulenhovc, van bet wapen, dezer
dagen uit Oost-Indië bier te lande aangekomen; bij hel 2dc rcg. dragonders,
tot lslc» Luitenant, den 2den Luitenant L. A. Grevc, van het corps; bij het
3dc rcg. dragonders, lol 2dcn Luitenant, den Wachtmeester J. A. van der
Mast, van de Kon. Academie voor dc zee- en landmagt; bij het wapen der
infanterie van bet leger in Oost-Indië: tot 2dcn Luitenant, den Sergeant
J. N. Maquinc', van het lsll? reg. infanterie en in zijnen rang overgeplaatst
bij den grooten Staf, Zr. M». Adjudant in gewone dienst, den Kapitein
A. E. Mansfeldt, van het 8stc reg. infanterie.
H. M. dc Koninginvergezeld door haren jongsten zoon Prins Alexander
der Nederlanden is Zalurdag in goeden welstandvan hare buitcnlandsche
reis alhier teruggekeerd. Z. K. II. de Prins van Oranje verwelkomde II. M.
in de vestibule van bel paleis.
Naar men verneemt beeft II. M. dc Koningin-Moeder aan vijf geredde
personen van de Ocean Ilomc doen toekomen cenc gift van ƒ50.
Dc Ministers van Koloniën, van Finantiën en van Marine zullen in
deze week geen gehoor verkenenuithoofde hunne tegenwoordigheid in de
Kamer, hij dc behandeling der begroolingswetlenwordt vcreischt.
Men verneemt dat op 14 December aanst.des middags ten 1 ure, de
Willemskerk alhier zal worden ingewijd, en dat dc Wel-Eerw. Beer Ds.
Oortdaarbij cene leerrede houden zal.
Ihoeede Hamer der Staten-Generaal.
Vervolg van de Zitting van Zaturdag 22 November.
In deze zitting heeft de trekking der afdeelingen plaats gehad en zijn be
noemd tot Voorzitters de Ileeren Schimmelpenninck van der Oye, van Rap-
pard, Storm, Dullert en van Bosse, en lot Ondervoorzitters, de Ileeren
Maekay, Rochnssen, MeeussenHeemskerk en van Zuylen van Nyevelt.
Tot aanvulling van hel korte verslag dezer zitting in ons vorig nommer
sli'ckke het volgende:
Dc eerste sprekers zijn op nieuw in beschouwingen getreden over de
staalkundige rigting van het Kabinet. Dc Minister van Justitie heeft daarop
het volgende gezegd: Het komt den Minister voor, dat, na de bepaalde
verklaringendie het tegenwoordig Ministerie gegeven heeftdat het niet
in het minst in zijne bedoelingen ligt, het in 1848 tot stand gebragle aan
le lasten, het wel ccnigzins als onbillijk, als hard te beschouwen is, het
daarvan alsnog le verdenken, ecne verdenking, waartoe geen grond hoege
naamd aanwezig is. Voor die verdenking beslaat geen grondnoch in dc
personen, noch in de verklaring van dit Ministerie. Het Ministerie wil niet
afwijken van de gewijzigde Grondwet van 1848, en koestert volstrekt geene
rcaclionnaire bedoelingen. De Minister heeft bij vorige gelegenheid wel ge
zegd dat de qiiaeslie van het onderwijs eene der voorname redenen uit
maakte, die de aftreding van het Ministerie van Hall hebben veroorzaakt,
maar dal was niet de cenigc reden. Er waren meer redenen van verschil
lenden aard. En dit is zoo waar, dat hij meent le moeten vragen, of de
leden der Kamer, toen zij vóór dc verkiezingen uiteen gingen, niet zijn
weggegaan met de bewustheiddal het toenmalig Ministerie niet lang meer
mogelijk zou wezen. Het verbaast hem dus, dat men zich nu verbaasd be
toont over dc aftreding van daL Ministerie. Daaruit blijkt dus, dat de
quacstic van hel onderwijs ïiict was de eenigc oorzaak van de aftreding
van het toenmalig Ministerie. Het nieuwe Ministerie is ook niet opgetre
den om aan al dc wenschcn of droombeelden le voldoendie in honderde
ingekomen verzoekschriften vervat waren. Tot behoud van de eendragt
heeft zij het wcnschelijk gekeurddat men beproeven zou omzoo moge
lijk dc zaak te regelen en te schikken. Dat brengt niet mede om de reg-
ten van dc meerderheid op te offeren aan die der minderheid. Het is dus
zeer onbillijk, zoo men dit Ministerie beschouwt als te zijn opgetreden met
hel oogmerk om te voldoen aan al dc eischen, die door petitionarisscn ge
daan zijn.
De lieer Groen van Prinslercr heeft daarop gezegd, dat, volgens hem,
de hoofdgedachte van het nieuwe Ministerie, naar zijn historischen oor
sprong, moest zijn legen de gemengde school, dat het moest zijn een Mi
nisterie in anti revolutionairen geest; dat die illusie echter sleehts korten
tijd geduurd heeft, zoodat hij tegen over, in plaats van naast het Ministerie;
zal moeten staan. In een zeer uitvoerig beloog bestreed dc spreker dc rig
ting van de tegenwoordige Regering. Het Ministerie zegt, dat het in hun
mandaat ligt, om eene verzoenende politiek le volgen. Dit is een bewijs
voor de zwakheid van het standpunt der Regering. Had ooit iemand, vraagt
spreker, bij de optreding van dit Ministerie gedacht aan ecire verzoenende
politiek? Was de optreding niet de oorlogsverklaring legen de meerder
heid der Kamer? Was daaraan niet het gezegde toe te schrijven, dat er
ecne koude rilling over het land ging? Spreker had op 5 Julij de over
tuiging, dat het Ministerie terugdeinsde voor de taak die het op zich had
genomen.
Zitting van Maandag 24 November.
In deze zitting zijn ingekomen een wets ontwerp tot wijziging van Hoofd
stuk V der Staalsbegrooting voor 1855; een lot aanmoediging van den in
voer van granen en andere levensbehoefteneen lot onteigening van percelen
voor den aanleg van een kanaal door Zuidbevelandecne missive van den
Minister van Justitie ten geleide van eene nadere nota van wijziging van
Hoofdstuk IV der Slaatsbegrooling voor 1857.
Daarna zijn de algemeene beraadslagingen over de hegrootingswetlen voor
1857 voortgezet. Het woord is gevoerd door de Heerenvan BosseThor-
becke en de Ministers van Financiënvan Binnenl. en Buitenl. Zaken en
van Justitie.
De Heer van Bosse heeft, de rede van den Heer Foreest beantwoordende,
gevraagd of de fleer Foreest vergelen is, dat de revolutie van 1789 aan de
Protestanten in Frankrijk gelijkstelling gaf, gelijk die hier te lande aan de
R. K. werd toegekend. Hij vraagt of dat lid de Regering van Lodewijk
XIV of XV in bescherming wil nemen. Wij liberalen, zegt spr.zijn geen
Republikeinen, en wij verafschuwen evenzeer de volks-souvcreiniteit, zoo
als die in 1789 en 1848 in Frankrijk in toepassing is gebragt. De geschie
denis van het Stamhuis is te naauw verbonden aan het liberalisme, dan
dat die partij niet dezelfde gevoelens van liefde en gehechtheid jegens dat
Huis zou koesteren. Willem III, was de liberale man, die in Engeland
de krachtige bevorderaar is geweest van de constitutionele beginselen, die
daar ook het volk wist te verdedigen tegen geestelijk en wereldlijk despo-
tismus en een handhaver was van godsdienstvrijheid. Tot de begrooting
zelve overgaande, verklaart spr., dat hij de verwerping van de begrooling,
om redenen daar buiten gelegen, als een uiterst noodmiddcl beschouwt; hij
zal de bcgrooting naar haren inhoud beoordeelen.
De Heer Thorbecke zal niet zoo zeer bepaalde vragen lol het Ministerie
rigten, maar alleen eenigc opmerkingen en bedenkingen mededeelen, die
het Ministerie willen leiden om, wat het reeds over zijne rigting gezegd
heeft, aan te vullen. Wil het Ministerie zijn geheim nog niet verraden,
spr. zal daartoe geen dwangbevel te baat nemen.
Het komt spr. voor, dat de Regering dc behoefte aan overeenstemming
met de Wetgevende Magteenigzins schijnt le willen beperken.
Zoo wordt in de antwoorden gezegddat de Ministers in eene trouwe en
eerlijke zamenwerking met het Hoofd van den Staat niet minder hunne
kracht moeten zoeken, dan in een gemeen overleg met de Wetgevende Ka
mers. Hierop meent spr. te moeten doen opmerken; dat men geen andere
staatsregering kent, dan die, waarvan de Koning het Hoofd is. Ook ten
aanzien van dc gedane vraag, of bij hel gouvernement niet de neiging hcerschte
om zekere kerkelijke kleur aan le nemenof althans verlangens en wen-
schen op het kerkelijk terrein geuit, le bevredigen, vindt hij in de Memorie
van Beantwoording geen bevredigende oplossing. Wat aangaat het vraag
stuk van het onderwijs, zegt de Regering, dat zij opvoeding niet geheel van
onderwijs wil afscheiden; zij wil den Cbristelijken geest niet wettelijk uit
de school verbannen zien. Hij meent hierop te moeten doen opmerkendat
het vorige Ministerie dit ook niet wilde en dat niemand het kan willendie
in eene Christelijke Maatschappij is opgevoed. Spr. herinnert daarbij de
woorden die de Minister van Justitie den 25slcn Sept. jl. in de Kamer heeft
geuitdat het niet de zaak der Regering is om te zorgen voor de Chris
telijke behoeften van het volk. Dat is geenszins de taak des wetgevers;
het is de taak der Regering en haar pligt integendeel, om dal geheel over
le laten aan wien dat overgelaten moet worden." Die laatste woorden
heeft spr. met genoegen vernomenhetgeen hij naanwelijks behoeft te zeg
gen. Ook wordt in de antwoorden gezegd, dat het benoemen der Staats
commissie, en het uilvaardigen der circulaires en aanschrijvingen minder lot
het gebied der wetgeving behoort, zoodat het gevoelen, dat hieromtrent
wordt kenbaar gemaaktgeer.e beantwoording vordert. Spr. vraagt of de
Vertegenwoordiging en of deze Kamer dan uitsluitend eene wetgevende be
voegdheid beeft. Heeft zij volstrekt geen kennis hoegenaamd le nemen van
den gang van het bestuur? Is het Ministerie daarvoor niet in allen decle
verantwoordelijk?
Spreker meent nu nog eene bepaalde vraag te moeten doenbetrekkelijk
Luxemburg. Het doet hem leed dat de naam van een der luisterrijkste
lluizcn van ons werelddeeldat zoo hoog geklommen is door de verdediging
van de vrijheid, waarvan de glans toe- of afnam met zijne kracht, om die
edele zaak te bevorderendat die naam in die gebeurtenissen is betrokken.
Hierna beantwoordt de Minister van Finantiën den Heer van Bosse, voor
zoo verre het fmanlicel punt betreft, en verdedigt de Regering tegen den
Heer Thorbecke.
De Minister van Binnenl. Zaken betoogt, dal het Ministerie niet geroepen
was om den wensch der pelitionarissen le voldoendoch wel om hunne be
zorgdheid weg te nemen.
De Minister van Buitenl. Zaken antwoordt den Heer Thorbecke omtrent
Luxemburg, dat het voorzeker het Hoofd van den Staat het eerst leed zal
gedaan hebben, dal Hij door de omstandigheden en door den drang van den
Duitsehen Bond genoodzaakt is lot de maatregelenwelke men op het oog heeft.
De Minister van Justitie zegt, dal de aanvallen van de Ileeren Groen van
Prinstcrcr en Thorbecke, welke 4 uren geduurd hebben, in geen half uur
kunnen beantwoord wordenwaarom Z. Exc. voorstelt de beraadslaging le
verdagen tol morgen. Waartoe, op voorstel van den Heer van lloëvcl, be
sloten wordt.
Zitting van Dingsdag 25 November.
Aan de orde is de voortzetting der algemeene beraadslagingen over de
begroolingswetlen van 1857.
De Minister van Justitie beantwoordt de hoofdgedachte der beide merk
waardige redevoeringen van de Heeren Groen van Prinsterer en Thorbecke,
van welke redevoering wij nader verslag zullen geven.
Daarna voeren de Heeren Blaupot ten Cale, WesterholT, Groen en Thor
becke hel woordwaarna dc algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Uoofdst. I. Iluis des Konings) wordt zonder beraadslaging aangenomen.