Bijblad N°. 37 van het Kort Verslag der Zitting van den Gemeenteraad van Legden, behoorende bij het Bijblad der Leydsche Courant van den 21 December 1855. VERORDENING voor de vrijheidveiligheid en reinheid van straten, pleinen, bruggen, singels en andere plaatsen in de Gemeente Leyden. Art. 1. Ingeval eenig gebouw de kenteekenen van bouwvalligheid vertoont of wel voor dn naburige gebouwen of de voorbijgangers gevaarlijk is geworden, bevelen Bur gemeester en Wethouders de herstelling of verbetering van zoodanig gebouw door den eigenaar binnen een bepaalden tijd te bewerkstelligen. Na verloop daarvan zonder dat aan dien last voldaan is, of zelfs voorlonpig, nemen Burgemeester en Wethouders zoodanige maatregelenals zij voor de veiligheid der voorbijgangers en der naburige gebouwen noodig oordeelen. Art. 3. Alle gebouwen, aan pleinen, straten, stegen, gangen of poorten uitkomende, moeten van goede gotenloopende langs het dak en van daar naar beneden op de straat, voorzien zijn. Niemand mag het water van zijn dak langs de muren op den publieken grond doen ailoopen. Art. 3. Geene woonhuizen mogen ingerigt of gebruikt worden tot pakhuizen, tol berg plaatsen van granen of van andere goederen, of tot werkbuizen, fabrieken of stal lingen, zonder voorafgaande vergunning van Burgemeester en Wethouders. Deze vergunning wordt verleendwanneer bij onderzoek van het panden na verhoor of oproeping der buren voldoende is geblekendat het sterk genoeg is voor het bedoelde oogmerken de naastbelendende gebouwen door zoodanig gebruik afwijkende van de laatste bestemming van het pand, niet zullen worden gehinderd of benadeeld. Bijaldien zonder vergunning of na weigering daarvan, zoodanig woonhuis als pakhuis, werkhuis, fabriek of stalling wordt gebruikt of hiertoe aangelegd, moet dat pand dadelijk na gedane aanzegging van wege den Burgemeester, weder in een' bewoonbaren staat gebragt wordenen wordt al hetgeen daarin bereids in strijd met deze verordening niogt geplaatst zijn, des noods van Gemeentewege weg gevoerd. Art. 4. Geene gebouwen mogen aan eenige pleinen, straten, stegengangen, poorten of aan het water gebouwd worden, zonder voorafgaande vergunning vau Eurgeineester en Wethouders. Deze nemen ten spoedigste den grond opwaarop men voornemens is een ge bouw te plaatsen, en voegen bij het geven van de vergunning zoodanige bepalingen als met het belang der ingezetenen in het algemeen en met dat der naaste buren in het bijzonder overeenkomen. Art. 5. Het is verboden het zand, dat bij herstelling der straten daarop gestrooid wordt, gedurende de vier eerste weken daar af te vegen; zoo mede de straten te schrob ben of met water te overgietenzoolang bet vriest. Wen is verpligt bij het plaatsen van mest vóór keldergaten bij vorst, dien zoo te leggen dat de passage niet belemmerd wordt, terwijl die bij het doorgaan van den dooi dadelijk moet worden opgeruimd. Elk bewoner of bruiker van een pand is verpligtbij gladheid der stratenop aanzeggen van wege den Burgemeester, dadelijk zand, asch of turfmolm op de geheele breedte der kleine straatsteenen te strooijen zoo ver als elk huis of erf zich langs de straat uitstrekt, en in voldoende boeveelheid om de gladheid weg te nemenverder, bij het werpen van sneeuw uit goten of van dakenverheven heden en binnenplaatsen, zorg te dragen dat dit geschiede zonder belemmering van de passage en zonder gevaar voor voetgangers of rijtuigen, en dat de uitge worpen sneeuw dadelijk in de naastbijzijnde gracht worde gebragt. Het werpen der sneeuw van de stoepen op de straat of van de kleine steenen op de groote steenen is verbodenterwijl bij doorgaand dooiweder, op aanzeggen van wege den Burgemeesterdoor den bewoner of bruiker van eenig pandal de sneeuw van de straat, zoo ver als elk gebouw of erf zich daar langs uitstrekt, ter geheele breedte van de straat, zoo zij aan eene zijde, en ter halver breedte, zoo zij aan beide zijden bebouwd is, moet opgeruimd en in de naastbijzijnde gracht gebragt worden. Art. 6. Niemand mag vloerkleeden of tapijten buiten zijn erf uitkloppen, dan op de plaats daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen. Op de straat mogen alleen des morgens vóór tien ure mattenkarpetten en kleine kleeden worden uitgeslagen. Art. 7. Het is, behoudens het aan- of wegvoeren van goederen, verboden de straten, wallen, pleinen, bruggen, singels of andere plaatsen in deze gemeente te beleggen of te bezetten met slagtvee of dit op den openbaren weg te slagten. Insgelijks is verboden gemelde plaatsen te beleggen, bezetten of behangen, hetzij met materia, len, kleederen, vellen, garens, dekens of andere stoffen, hetzij met werktuigen of gereedschappen om een bedrijf uit te oefenen. Bij uitzondering kan, om bepaalde redenon, door Burgemeester en Wethouders, uiterlijk tot wetleropzeggings toe, en volgens de bepalingen van een tarief door den Gemeenteraad vastgesteld, verlof tot afwijking van vorenstaanden regel worden verleendbinnen zekere grenzen en in elk geval zonder nadeel voor het publiek of voor de buren in het bijzonder. Bij misbruik van het verkregen verlof wordt het ingetrokken en aan denzelfden persoon niet weder verleend. Ingeval voorwerpenals bovengenoemdzonder vergunning op gemelde plaatsen gelegd, gezet of gehangen, niet op de eerste waarschuwing van wege den Burge meester gedaan, zijn weggeruimd, worden zij vau Gemeentewege weggevoerd. Art. 8. Het is echter een ieder geoorloofdgedurende eenigen bouw of eenige herstelling aan zijne pandende noodige steigeringen te stellen de openbare straat en grond voor een gedeelte te bezetten en tot het nederleggen zijner materialen te gebruiken, mits hierdoor de passage van de straat, steeg of gracht niet worde gestoord of ongemakkelijk gemaakt, en men zich gedrage naar de aanwijzing van den Gemeente- Architect. Ingeval voor den bouw of de herstelling het afsluiten eener steeg gedu rende eenige dagen noodig is, kan de vergunning hiertoe door den Burgemeester op schriftelijk verzoek, worden verleend. Wanneer voor het ruimen van een riool, waterleiding of ander werk het opbreken van de straat noodig is, moet alvorens daartoe over te gaan het verlof van den Architect zijn verkregen, en het gemaakte gat vóór zonsondergang behoorlijk zijn digtgeinaaktof ingeval zulks niet mogelijk is, voor de veiligheid der passage, volgens bepalingen van den Architect, behoor lijk worden gezorgd. Art. 9. Zonder bevel van wege het Gemeentebestuurmogen nit de bestratingen der Gemeentegeene steenen losgebroken wordennoch losliggende steenen verplaatst of in het water of op het ijs geworpen. Op plaatsen waar warpalen in de nabij heid zijnmogen om geenerlei redenen pennen of staken tusschen de straatsteenen worden gestokennoch touw of ketting om boom of brugleuning geslagen. Art. 10. Het is verboden kalk, steenen, afbraak, puin, nitgedolven grond, hooi, stroo, asch, vuilnis, afval van groenten, roet of eenigerlei mest op de straten of in de grachten te werpen, of vloeibare meststoffen op de straat te laten afloopen. Als hoefslagen tot het nederleggen van puinwaarop niet anders en in het bijzonder geen aschroettakkenkrullen of eenigerlei meststoffen mogen worden gelegd worden aangewezen Wijk I. N°. 1. Galgewater, aan den nu afgesloten doorgang. 3. Groenhazegrachtaan het eind bij de Kweekerij. 3. Rapenburg, aan de Cellebroersgracht. 4. Vliet, aan de Bakkerssteeg. Wijk II. 5. St. Jacobsgracht, bij de Raamsteeg aan den Yeslwal. 6. Zijdgrachtaan de Raamsteeg. 7. Geeregracht, aan de Biunenvestgracht. 8. Levendaal, vóór de Pakstraat. Wijk III. 9. Nieuwe Rijn, aan de Kraaijerstraat. 10. Levendaal, vóór de Koenesteeg. Wijk IV. 11. Yischmarkt, ter zijde van de Fontein. 13. De Rijn of Boommarktbij de liabbeljaauwsteeg. 13. Rapenburg, achter de balie van de Langebrug. Wijk V. 14. Binnenvestgracht, vóór de Kruisstraat. 15. Beestenmarktaan de IJzerengraeht. 16. Korte Langegracht zuidzijde, bij de Scbeislraat. 17. Korte Langegracht noordzijde, bij de Scheistraat. 18. Oude Singel, aan de Zandstraat. 19. Langegrachtvoor de Braudewijnsgracht 30. Langegracht, vóór de 34 huizen. 31. Langegracht, aan de Oostdwersgracht zuidzijde en Koolgracht noordzijde. Wijk VI. 33. Stille Rijn aan de Korte Mare. 33. Marendorpsaehtergrachtaan de Bouwelouwesteeg. 34. Mare, aan de Spijkerboorsleeg. 35. Oude Vest, aan de Koesteeg. t> 36. Rijn, bij de Schapensteeg. Wijk VII. v 27. Heerengracht, aan de Kerkstraat. 28. Middelweg, aan den Ouden Rijn. 39. Hooglandsche Kerkgrachtaan den Ouden Rijn. 30. Nieuwe Rijn, aan de Beschuitsteeg. Wijk VIII. 31. Zuidsingel, aan de Kijfgracht. 33. Oranjegracht, aan de Groenesteeg. 33. Haven aan de Hnoimarkt. Het is verboden des Zaturdags namiddags na vier ure puin op de hoefslagen te brengen. Art. 11. Alle puin, aarde, klei, uitgedolven grond of diepgoed, hetwelk van de erven of gronden van particulieren gehaald wordt, moet dadelijk uit het huis of erf, waaruit of waarvan het afkomstig is, in de vaartuigen voor den vervoer bestemd, geladen worden, zonder dat de bedoelde speciëu op straten, pleinen erven of hoef slagen langer mogen worden gelegd dan voor de inscheping noodzakelijk is. Als dergelijke speciën op Gemeentegrond gevonden worden en niet op de eerste waarschuwing weggeruimd zijn, worden zij dadelijk van Gemeentewege weggevoerd. Art. 13. Alle puin, aarde of klei in straten, stegen op pleinen of op besloten en over- wulfde grachten voorkomende, mag aldaar niet blijven liggen, maar moet dadelijk worden vervoerd. Art. 13. Iemand begeerende zijn puin of nitgedolven grond vooe eenigen tijd op de wal len aan grachten of wateren te laten liggenverzoekt hiertoe vooraf vergunning van den Burgemeester, die hem deze vergunning voor een korten en bepaalden lijd kan geven. Als deze tijd verstreken iswordt het bedoelde puin of de uitgedolven grond die door den eigenaar niet weggeruimd is, dadelijk van Gemeentewege weggevoerd, tenzij, met voldoende redenen, in tijds de onmogelijkheid der wegruiming worde aangetoondals wanueer een nader kort uitstel door den Burgemeester toege staan wordt. Art. 14. Ingeval stratengrachten of pleinenop welke jaar- of weekmarkten gehouden worden, met puin of met uitgedolven grond mogten bezet zijn, moeten die speciën steeds vóór het houden der markten zijn weggeruimd, en wel van plaatsen, waar de jaarmarkten gehouden wordenten minste acht dagen vóór het begin daarvan. Ingeval puin of uitgedolven grond na dien tijdop voormelde plaatsen gevon den wordt, geschiedt het wegvoeren dadelijk van Gemeentewege. Art. 15. Iederdie eenige bepaling dezer verordening heeft overtreden wordt voor zoo ver niet daartegen is voorzien bij art. 471 Code Pénalgestraft met eene geldboete van één tot vijf en twintig gulden en met gevangenis van een tot drie dagen te zamen of afzonderlijk, terwijl het van Gemeentewege volgens bovenstaande bepa lingen weggevoerde wordt verbeurd verklaard. Art. 16. De Commissarissen van Policiede Gemeente-Architectde Opzieners en Rooi meesters worden bij deze gelast tegen de overtredingen dezer verordening tc waken en daarvan bij behoorlijk proces-verbaal te doen blijken. TE LEIDEN TER BOEKDRUKKERIJ VAN J. G. LA LAD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1855 | | pagina 5