LEYDSCHE COURANT MAANDAG, 4 JUNJJ. BINNENLANDSCIIE BERIGTEN. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt uit Zaturdag Avond. De Prijs der Courant is f 12 in het jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN, 2 Junij. Het getal opgenomenen in het werkhuis gedurende de afgeloopcn week is geweest als volgt 27 Mei 106 volwassenen, 36 kinderen, te zamen 142. 28 106 38 144. 29 116 42 158. 30 116 43 V 159. 31 113 41 154. 1 Junij 113 41 o d 154. 2 116 43 159. Ten gevolge eener nilnoodiging van de Fransche Regering zijn van wege liet hoofdbestuur der Hollandsche Maatschappij van Landbouw, voor Nederland, tot leden der Jury, ter gelegenheid van den aanstaanden wedstrijd voor den landbouw te Parijs benoemd, de I1II. Mr. A. II. van AYickevoort Croinmelin, te Berkenrode bij Haarlem, en P. J. Baron van Pallandt, op Duinrcl onder AVasscnaar bij 's Gravenhagc; welke beide llceren zich die benoeming hebben laten welgevallen. De Staats-Courant bevat de volgende opgaven van de Nederl. Bank: Omloopende Bankbiljetten ƒ92,450,205.00. Saldo's van Rekeningen-Courant ƒ16,817,734.98. Munten Muntmateriaal 101,540,367.84. Door een aantal ingezetenen van Amsterdam is een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden, over de in Nederland mogelijke en wenschelijke maatregelen lot beperking van bet misbruik van den sterken drank. Naar men verneemt zal 's Lands korvet Medusawaarop eene andere batterij is geplaatst en meer ballast is gegeven, zeer spoedig op nieuw be proefd en uitgerust worden voor eene buitculandsche reis. In den nacht tusschen 28 en 29 Mei is te Crommenic een bakkerij verbrandwaarbij een 17-jarig meisje is omgekomen. Uit Vecnendaal verneemt men met blijdschap, dat de landerijen, die overstroomd zijn geweest, geheel bebouwd zijn, en men buiten tegenspoeden, hoop op eenen redelijken oogst heeft. Voorts is men druk met ophouwen der ineengestorte woningen bezig, doch voor den winter kunnen niet allen klaar zijn. Het leggen van een nieuwen rivierdijk te Dreumelwaar in Maart jl. eene doorbraak is gevallen, is aangenomen door den lieer Krijncn, te Leeuwen, voor ruim ƒ52,000. Dingsdag 11. stortte bet kind van de wed. Moraal in bet Kanaal te Meppcl. Naauwelijks bemerkte zulks L. Meinen, een grijsaard van 80 jaren, of hij springt den knaap na. Met de uiterste krachtsinspanning gelukt hem diens redding. Doch naauwelijks heeft hij den kleine aan den wal, of ge heel uitgeput van krachten, zinkt bij in de diepte neder. Met behulp even wel van spoedig aangebragte ladders en touwen, beeft men den edelen men- schenvriend gered. De Kerkcraad der Hervormde gemeente te Deventer heeft bedankt voor de jaarlijksche subsidie uit de gemeentekas van ƒ6100, welke het Gerefor meerd armbestuur sedert eenige jaren genoot. Eene oude weduwe te Hontenisse, bij Hulst, die in de maand Feb. jl. 300 stuks van ƒ10 in eene oude slaapmuts onder den grond in haren slal verborgen had, heeft thans aan de Justitie bekend gemaakt, dat zij bij de opgraving daarvan 35 stuks vermist. Het bij de Koninklijke boodschap van den 20sten September 1854 aan geboden ontwerp van wel op het lager en middelbaar onderwijs is in de maand Februarij jl. met al de belangstelling, die het aangelegen onderwerp moest inboezemen, in de afdcelingen der Kamer overwogen. Aan die overweging, welke in sommige der afdcelingen 4 dagen heeft geduurd, hebben in het ge heel 52 leden deelgenomen. Rij de algemccne beschouwingen, behandelt de eerste dc vraag, of de Re gering door het voordragen eener wet tot regeling van het lager en middel baar onderwijs, met gehecle ter-zijde-stelling van hetgeen het hooger onderwijs betreft, aan den eisch van art. 194 der Grondwet voldoet. Hoezeer de gevoe lens uit een liepen, had de meerderheid toch de Regering bare zienswijze, haar stelsel omtrent de wettelijke regeling van al de 3 takken van het onder wijs, althans in hoofdtrekken, willen zien blootleggen. Zonder een overzigt van het geheel, meende men, is behoorlijke afbakening vati hel gebied van een der onderdeden onmogelijk, In de 2de is de vraag behandeld, of de afbakening der grenzen van de 3 takken van het onderwijs, zoo als die volgens het wets-ontwerp zou plaats heb ben, aannemelijk is. Nagenoeg algemeen werd die vraag ontkennend beantwoord. De 3de behandelt de vraag of de voorgestelde inrigling van het openhaar middelbaar onderwijs bijval verdiende. Hierbij werd aangemerkt, dat de Re gering tot dusverre daarvoor nagenoeg niets gedaan heeft. Zoo men niet wil, dat onze natie in zeer belangrijke opzigten meer en meer bij andere volken achtersla, moet aan die verwaarloozing een einde worden gemaakt, en ook van regeringswege aan het middelbaar onderwijs de zorg gewijd wordendie het zoo zeer verdient. Bij dc 4de is dc aanmerking gemaakt, dat de wet onvolledig was. De Regering beroept zich in de memorie van toelichting, tot regtvaardiging van haar stelsel oin veel aan reglementen over te latenop het voorbeeld der schoolwet van 1806, doch men acht dit punt een hoofdgebrek in dc wet van 1806, dat zij over gewigtige punten het stilzwijgen bewaart. Juist ten gevolge daarvan is in lateien tijd zoo luide geklaagd, dat van den oorspron- kelijken geest dier wet afgeweken en zij al meer en meer verwrongen werd. BÜ de optelling der leemten van bet wels-onlwerp kwamen voornamelijk de volgende punten ter sprake. I. Het gemis van alle bepalingen omtrent de opleiding der onderwijzers. Dit vooral moest als eene hoofdleemle worden beschouwd. Dc hoop en de kracht van ons openbaar volksonderwijs, zeide men, rusten op de waardij der onderwijzers. Zoo de grondwetgever bet openbaar onderwijs tot een voor werp van de aanhoudende zorg der Regering heeft verhevenzal daarbij wel in de eerste plaats aan het onderwijzend personeel moeten worden gedacht. II. Het gemis van doeltreffende bepalingen omtrent het examen der onderwijzers. III. Het gemis van eenig voorschrift tot verzekering van een behoorlijk bestaan aan den onderwijzer der openbare lagere school. IV. Het ontbreken van elk voorschrift, geschikt tot beveiliging van den openbare onderwijzer tegen gebrek in zijnen ouden dag. V. Ook het beginsel der schoolpligligheid behoorde, naar bet oordeel van eenige leden, in de wet opgenomen te zijn. De groote meerderheid achtte bet. gcene leemte in de wet, dat zij over de schoolpligtigbeid het stilzwijgen bewaart. A'I. Het gemis van alle gezondheidsmaatregelen op het gebied der school. VII. Hel gemis van alle bepalingen omtrent de bewaar- en herhalingsscho len. Nagenoeg eenstemmig is men van oordeel, dat in eene goede wet op het lager onderwijs dc vermelding der bewaarscholen niet mag ontbreken. VIII. In twee der afdeelingen waren eenige leden, die bel eene leemte in dc wet achtten, dat daarin niets voorkomt omtrent den band tusschen het: openbaar lager onderwijs en de bedrijvigheid van het volksleven. IX. De geheel onvoldoende regeling van het schooltoezigt. X. Het stilzwijgen der wet omtrent bet door vreemdelingen te geven onderwijs. 5 vermeldt de behandeling in al de afdeelingen, van de vraag, of het niet als een hoofdgebrek in het tegenwoordig wets-ontwerp te beschouwen zij, dat daarin de vermelding van bet Christelijk beginsel als grondslag van alle onderwijs ten eenen male ontbreekt. Te dien aanzien werden 3 hoofdgevoe lens ontwikkeld: I. In de eerste plaats waren er eenige leden, die de verzwijging van bet Christelijk beginsel in dc wet ten sterkste afkeurden, het een beschamend verschijnsel achtten, dat zoodanige on-Christelijke wet op het. onderwijs aan de vertegenwoordiging eener Christennatie kon worden aangeboden en met nadruk het gevoelen voorstonden, dat ook op de openbare scholen een posi tief godsdienstig onderwijs, in verband met het onderwijs in de godsdienst, dat gegeven wordt van wege de kerk, wierd mogelijk gemaakt. II. Het tweede hoofdgevoelen werd door een veel grooter aantal leden voor gedragen. Zij gingen uit van de stelling, dat, even als het Christendom de grondslag is onzer beschaving, zoo ook Christelijk godsdienstige beginselen een der hoofdelementen van het openbaar lager onderwijs moeten uilmaken. Zij geloofden niet, dat de Grondwet cenigen hinderpaal daaraan in den weg legt. De eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, in het 2de lid van art. 194 der Grondwet voorgeschreven, behoeft niet in dien zin te worden uitgelegd, alsof geheele ter-zijde-stelling dier begrippen bedoeld ware. Het duldt zelfs zulk eene uitlegging niet. De zin onzer natie vordert een gods dienstig, en wel een Christelijk godsdienstig onderwijs. De overgrootc meer derheid der ingezetenen verlangt nietdat reeds op dc school bijzondere leer-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1855 | | pagina 1