STERREWACHT TE LEYDEN. Bij de beraadslaging over de begrooting, in de Staten-Generaalin Decem ber, afdeeling onderwijs, is ook het wenscbelijke der stichting van een sterre- kundig observatorium te Leydcn besproken. De Hecren Bosscha, Gevers van Endegeest en Lotsy voerden daarover voornamelijk het woord. Zij herinner den hetgeen hieromtrent in vroeger en later tijd heeft plaats gehad; de kos ten die aan het gebouw, dat van 1699 dateert, vroeger gemaakt zijn; de veranderingen in 1818 en den staat, waarin het observatorium onder het be stuur des tegenwoordigen Hoogleeraars voor de sterrekunde te Leydcn gekomen is. De verbeteringen onder zijn bestuur, na veel tobben en zwoegen verkre gen, hebben, voor het eerst na Lulofs, in de voorgaande eeuw, vruchten opgeleverd, vruchten der vermelding dubbel waardig, en waaraan wij alleen onzen tegenwoordigen roem in de sterrekunde verschuldigd zijn. Maar het is niet door de voortreffelijkheid der inrigting, maar alleen door onverdroten inspanning en het bekampen van vele bezwaren, op bet hooge, trillende en togtige torentje, dat die vruchten verkregen zijn en kunnen worden. De observator, die den lloogleeraar is toegevoegd, moet daarbij dikwijls midden in den nacht zijne woning verlaten en dan nog 80 treden hoog klimmen daargelaten nog het afmattende bij veelvuldige herhaling; zij die het onder vonden hebben, weten het tijdverlies te beoordeelen, die eene zoodanige om standigheid medebrengt, dat veel grooter nog is dan de tijden van heen en weder gaan, met de uren van waarneming soms te zamen genomen. Een en ander zijn omstandigheden geheel verschillende van hetgeen in een land dat kunde waardeertverwacht mag worden. En toch moet de sterrekunde bij ons beoefend worden, eerstelijk om haar zelve als wetenschap, als deel der beschaving van den geest, anderdeels om onzen rang als Natie onder de volken van Europa. Klein kunnen wij zijn in getalklein in uitgebreidheid van grond; maar nimmer klein in kennis, in geestbeschaving, in alles waarop morele kracht steunt, het sterkste van alle vermogens. In ons land, waar zoo als dit, uit het voorloopig verslag der Kamer door den Heer Bosscha is aangehaald, »waar de uitgebreide handel en scheepvaart de belangstelling in slerrekundige waarnemingen moesten verhoogen," is een observatorium eene wezenlijke behoefte. Dit laatste is der overweging dubbel waardig, want handel en scheepvaart moeten door de toepassing der wetenschappen onder steund wordenzij moeten ook hierin op de hoogte des tijds zijnen behoort hier ook niet toe de toepassing der sterrekunde op de zeevaart, de practische sterrekunde, die in de laatste jaren zulke reuzenschreden gedaan heeft? Is niet bet verbeteren der zeekaarten in onze Oost-Indische bezittingen een on derwerp van algemeen belang, en moeten niet, om dit op goede grondslagen, naar de eischen van den tegenwoordigen tijd te doen, zoodat anderen het ons niet kunnen verbeterende middelen ter plaats-bepaling uit de practische sterrekunde alleen genomen worden? De gelegenheid om door beoefening haar te kunnen aanleerenmag dus niet ontbreken. Aan hetgeen voor de plaats bepalingen in den Indischen Archipel reeds te Leyden is en nog wordt gedaan, is in de Kamers der Staten-Generaal te regt gedacht geworden. De Heer Gevers van Endegeest besloot zijne rede met deze woorden: Wat ik verlangd heb met mijne rede, mijne Heeren, het is, dat de Regering over- wege, of wat de vorige spreker (de Heer Bosscha) zeide en wat ik er bijvoeg de, den toets der waarheid niet allezins kan doorstaan? Wat ik begeer het is, dat mijne woorden weerklank mogen vinden bij allen, die het wel mecnen met den wetenschappelijken roem van ons Vaderland, een roem die, zoo als de voorlaatste spreker uitmuntend zeide, eerbied en ontzag inboezemen moet, voor een klein land vooral van zooveel waarde. Wat ik met het aangevoerde bedoel, is bij allen, wier harten gloeijen voor kennis, wetenschap en vernuft, gewenschte sympathie op te wekken. i)Ik wensch, dat onder hen allen die ik noemde, de begeerte worde opge wekt, om van hunne zijde handen aan het werk te slaan, een plan te ont werpen, sommen bijeen te brengen, een subsidie van de Regering te vragen. En mogt dit gelukkenmogt in het aanstaande jaar op de begrooting een subsidie, op zoodanige grondslagen, door de Regering voor bet beoogde doel worden gevraagd, dan mag het vaderland, geloof ik, zich overtuigd houden, dat de gewenschte sterrewacht te Leyden tot stand zal komen." De Heer Lotsy, in de Eerste Kamer, drukte zich aldus uit: »Ik verlang dat ook in deze Kamer de wensch gehoord worde, die in de Tweede Kamer voor den Minister is gebragt, dat het Rijk zich ernstig late gelegen liggen aan de verbetering van het Observatorium te Leyden. Indien dit onderwerp niet in de Tweede Kamer door den Heer Gevers van Endegeest zoo juist en met zoo veel kracht was besproken, dan zou het mij waarlijk leed doen, dat mij de welsprekendheid ontbreekt, om op eene zoo goede zaak met meer klem te kunnen aandringen. Ik spreek hier niet als oud Leydsch akademie-burger, ofschoon die naam onder de dierbaarste herinneringen van mijn leven behoort, maar ik spreek hier als burger van Nederland, en ik beweer, dat de Rege ring des lands niet langer moet dulden, dat een man, die hier de eerste in zijn vak is, aan wien ons vaderland het te danken heeft, dat het in de sterrekunde met andere natiën kan wedijveren, zijn leven verslijt en verkort door gebrekkige hulpmiddelen." Aangenaam is het ons te vernemendat deze woorden weerklank gevon den hebbenzoowel in Leyden als in andere steden van ons vaderland. In Leyden is door de studerende jongelingschap eene eerste bijdrage geschied; de Hoogleeraren hebben voor een niet onbelangrijke som ingeschreven. Te Am sterdam heeft zich eene Commissie gevormd, met het doel om gelden bijeen te zamelen, die aan de Regering voor de stichting van een observatorium te Leyden kunnen aangeboden worden. In 's Gravenhage is dergelijke Commissie werkzaam, en in nog andere steden verwacht men hetzelfde. Van de Com missie te Amsterdam worden thans circulaires rond gezonden, die, zoo wij hopeneerlang op nieuw het bewijs zullen leverendat de hoofdstadook in dit wetenschappelijk en met handel en zeevaart naauw verwant onderwerp, gaarne wil voorgaan. (Amst. Cour.) STADS BERIGTEN. HER-IJK. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de Gemeente LEYDEN, gezien hebbende de Notificatie van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland, in dato den 3llcn Jannarij jl., Provinciaalblad N°. 2) betreffende den Herijk der Maten en Gewigten in Zuid-Holland, en gelet op de voordragt van den Arron- dissements-IJkcr alhier, van den llll«n dezer maand, geven mitsdeze den In gezetenen dezer Gemeente hunne verpligting te kennen, tot het doen Herijken van alle de bereids te voren geijkte Lengte- en Inhoudsmaten en Gewigten, bene vens de bij de Inhoudsmaten van drooge waren behoorende strijksels, waarmede deze, overeenkomstig Art. 8 van Zp. Ms. besluit van den 21stcn December 1822 Staatsblad N". 54) moeten worden afgestreken. En worden zijlieden ten dien einde opgeroepen, ter bezorging der gemelde Maten en Gewigten, wel schoon gemaakt en gezuiverd, aanzet Lokaal van den Ijk, in de La7ige School steeg. Zullende daartoe, tegen dadelijke betaling, worden gevaceerd: Voor Wijk I, op den lld«> en 12de" April y> II, 13den en 18den April. III, 19deD20stc021stcn en 24st«n April. IV, 25sleD, 26steD, 27stcn, 28sten April en op den lsten Mei. V2den3dcn4dcn 5dcD en 8sle° Mei. VI, 9deD, 10dc", lldcn, 12deD, 15den, 16den en 17de" Mei. i, VII, 18den 19d«n,22slCD,23steD,24st<:o,26slerl,29stenen 30stcn Mei. VIII, d 31 sten Mri en 0p den l5tc", 2den, 6de,! en 7den Junij. Het Buitenwijk op den 8sten Junij. met uitzondering echter van de Goud- en Zilvcrsmids-benevens de Apothe kers- of Medicinale Gewigten, voor welker herijking afzonderlijk zitting zal gehouden worden, te welen: Voor de Goud- en Zilversmids-Gewigten voor Wijk I, II, III en IV, op den 3dc" April, V en VI, op den 4den April, VII en VIII en het Buitenwijk, op den 5icD April, Voor de Medicinale-Gewigten voor Wijk I, II, III en IV, op den 6den April, V en VI, op den 7den April, VII en VIII en het Buitenwijk, op den 10<Ien April, telken dage des morgens van 9 tot des namiddags 1 ure. En waarschuwen Burgemeester en Wethouders voornoemd, allen en een' iegelijk wien het aangaatmet herinnering tevens aan Art. 2 van Zr. Ms. Be sluit, in dato 30 Maart 1827, StaatsblN°. 13) om op bovengemelde da gen, (na welke de Arrondissements ijker zich, overeenkomstig Art. 10 der Notificatie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, in dato 18 Januarij 1822, tot het verrigten van den Herijk naar de Buitengemeenten van zijn Ressort moet begeven, en alzoo huiten de mogelijkheid is, om gereedelijk aan het verlangen der verzuimdhebbenden te voldoen,) zich overeenkomstig hnnne verpligting omtrent dezen Herijk stiptelijk te gedragen, ten einde buiten bekeuring te blijven zullende er, na den bepaalden termijn, ingevolge dis positie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, in dato 22 November 1831 geene verlenging van tijd of zoogenaamde nadagengegeven worden. Wordende aan belanghebbenden in het algemeen bij deze voorts herinnerd de de Notificatie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, in dato 4 Augustus 1820, volgens welke dn ijkpligtigheid zich uitstrekt tot alle han del- en neringdoende lieden. Fahrikeurs en Ambachtslieden, die, in hunnen handel of hun bedrijf, eenige maten of gewigten gebruiken en de Apothe kers of Medicijnhereiders in het bijzonder, aan Art. 3 en 5 van Z. M. Besluit dd. 21 October 1819, StaatsblN". 52) bepalende hunne gehoudenheid tot het bezit van een vol stel Gewigten, en medeverpligting tot den jaarlijkschen Herijk van hetzelve, alsmede aan het Koninklijk Besluit van den 5deD Fe- bruarij 1826, N°. 153, volgens hetwelk de, bij derzei ver eersten Ijk gestem pelde greingewigtenzonder die eene nadere stempeling te doen ondergaan, jaarlijks door den Ijker moeten worden nagezien en onderzocht. En wordt wijders, door deze, ter kennis van de belanghebbenden gebragt, dat tot jaarlettergedurende 1853, voor den Ijk der Maten en Gewigten be paald is de letter 10f En zal deze door aanplakking en plaatsing in de Leydsche Courant wor den afgekondigd. Burgemeester en Wethouders voorn., Leyden, 16 Maart 1854. van LIMBURG STIRUM. De Secretaris, v. PCTTKAMMER KERKNIEUWS. Z. M. heeft goedgekeurd de door de Kerkeraden der Hervormde gemeenten te Sneek, Heemse en Bergum, uitgebragte beroepen op Ds. II. Oolgaardt, te Zwartsluis en de Candidaten J. P. Nonhebei en T. Tolmer Az. ADVEKTENTIEN. Bevallen van eenen ZOON, F. J. E. KEULS, Geb. Gerritsen. Leyden, 27 Maart 1854. Eenige Kennisgeving. Heden overleed in den gezegenden ouderdom van ruim 76 jaren, mijne dierbare Echtgenoot de Heer JOHANNES ïIERMANUS van WENSEN, diep betreurd door mijmijne Kinderen en Behuwd-Kinderen. Leyden, 24 Maart 1854. A. H. M. van AVENSEN, Geb. Driessen. Heden overleed aan eene slepende ziekte mijn geliefde Zoonde Wel-Ed. Gestrenge Ileer FRANCOIS JEAN EGBERT van GORKUM, Luitenant ter Zee lste KlasseRidder der Militaire Willems-Ordein den ouderdom van 41 jaren. Leyden, 26 Maart 1854. J. E. van GORKUM. De Ondergeteekende betuigt zijnen dank voor de ondervondene belangstelling bij de ziekte cn bevalling zijner Echtgenoote. B. W. WTTEWAALL.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1854 | | pagina 3