moet acht geven. De regter is zelfs bevoegd te tuchthuis- of gevangenisstraf
met een derde te vcrhoogen.
Art. 16. Met de straffen in art. 401 van het Wetboek van Strafregt be-
dreigdworden gestraft diefstallen van gereedschappen van landbouw
oogsten, koren- of graan- stapels of hoopen, die een deel van den oogst uit
maken in de weiden of op de akkerssteendieverijen in steengroeven en
houtdieverijen of verkoopingenen van visch in de vijvers, vischkommen of
bewaarplaatsen van visch.
Art. 17. De poging der misdaden (crimes), welke door deze wet correc
tioneel strafbaar worden en het kenmerk van wanbedrijf erlangen, is even
als de volbragle daad strafbaar. De gevangenisstraf tegen wanbedrijven, in
deze wet en in het Strafwetboek bedreigdwordt echter bij strafbare poging
met een derde verminderd.
Art. 18. Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toege
past ook dan wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaatof
tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.
Het is ook toepasselijk in de gevallen van artt. 6, 7, 10, 11, 12, 14, 15,
16 en 17 dezer wet.
Art. 19. De ontzetting der regtenbedoeld in art. 8 dezer wet, vangt
aan met den dag, waarop de veroordeelde de hem tevens opgelegde gevange
nisstraf zal hebben ondergaan, of, wanneer hij slechts tot geldboete is ver
wezen, met den dag waarop het vonnis kracht van gewijsde verkrijgt. De
tuchthuis- en gevangenisstraf vangt aanwanneer de veroordeelde zich in
hechtenis bevindt, met den dag, waarop het vonnis kracht van gewijsde
erlangt, of, wanneer bij niet in hechtenis is, met den dag waarop de ten-
uitvoer-legging geschiedt. Voor den veroordeelde echter diein hechtenis
zijnde, in de veroordeeling berust, gaat de tuchthuis- of gevangenisstraf in
met den dag der uitspraak niettegenstaande hooger beroep of voorziening in
cassatie van bet openbaar ministerie, en welke ook daarvan de uitslag moge
zijn. Dit laatste is mede het gevalindien op het beroep of de voorziening
van den veroordeelde de opgelegde straf is verminderd.
Art. 20. De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere
voorwerpen vervaardigd of geschikt gemaakt tot het plegen van een misdrijf,
kan in het vonnis van veroordeeling worden gelast.
Art. 21. De bij artt. 205206 en 207 van de algemeene wet van 26
Augustus 1822 Staatshln°. 38) bedreigde straf van tentoonstelling op
een schavot wordt afgeschaften vervalt alzoo hel eerste lid van art. 247
dierzelfdc wet.
Art. 22. De Souvereine besluiten van 11 December 1813 [Staatsbl. r,°. 10)
9 Sept. 1814 n°. 35 Journal OJficiel de la Belgique n°. 87) en 20 Jan.
1815 n°. 16/1026 {Journal OJficiel de la Belgique n°. 118) alsmede het
art. 209 van bet Wetboek van Strafvordering zijn afgeschaft.
Overgangsbepaling. De tegenwoordige wet is van toepassing ook ten aan
zien der misdrijven vóór haar in werking treden gepleegd. De regtsgedingen
waarin de artt. 6, 7, 10, 14, 15, 16, 17 en 21 dezer wet toepasselijk
zijn, en welke bij haar in werking treden, krachtens arrest van teregtstelling,
naar de openbare teregtzitting van een provinciaal geregtshof verwezen zijn
worden aldaar in eersten en boogsten aanleg beslist.
De Memorie van Toelichting bevat in de algemeene beschouwingen bet
volgende
Het is eene erkende waarheid dat de strafwetgeving te wenschen overlaat.
Nog steeds is hier van kracht de Fransche Code Pénaldie niet van gebre
ken is vrij te pleiten. Wel is de gestrengheid van dit wetboek eenigerinate j
gelenigd door het Vorstelijk besluit van 1813, doch daarbij zijn straffen be
dreigd, die met de zeden en gewoonten van onzen tijd in strijd zijn. Het
gevolg hiervan is, dat de bij arresten van de Prov. Geregtshoven volgens de 1
bestaande wetten opgelegde criminele straffen bijna altijd bij wege van gratie
moeten gewijzigd wordenen dat hetgeen uitzondering moest zijnregel is
geworden.
Geen wonder dan ook, dat meermalen pogingen zijn aangewend om een
nienw Strafwetboek daar te stellenen dat de Tigering wenscht in dit deel
der wetgeving verbetering aan te brengen. Het heeft een onderwerp van
rijpe overweging bij baar uitgemaakt, of zij aan het oordeel der Vertegen
woordiging een geheel nieuw Strafwetboek zou aanbiedendan wel zich voor-
loopig bepalen zou tot bet voordragen van eenige wijzigingen.
Het valt niet te ontkennen, dat eene zoogenaamde eindregeling velen
wenschelijk zal toeschijnenmaar de Regering acht daartoe het oogenblik
niet geschikt.
De ondervinding heeft sedert eenige jaren wel geleerd, dat sommige straf
fen, welke men vroeger voor onmisbaar hield, zonder gevaar uit de strafwet
geving kunnen verdwijnenmaar of men hierin verder kan gaandaarom
trent is men nog niet op die hoogte, dat thans gestelde regelen vastheid en
duurzaamheid zouden hebben.
Zoo ook is in het gevangenisstelsel eene wijziging gebragt, waardoor er
eene tweeledige gevangenisstraf is ontstaan.
Wettelijk is het thans wel uitgemaakt dat de afzonderlijke opsluiting als
eene op zich zelve staande straf is te beschouwenmaar of dat stelsel goed
zal werken is nog onbeslist.
Daarenboven meende men nog zeer onlangs, dat die afzonderlijke opslui
ting zich over eene groote tijdruimte konde uitstrekken en in bare volle uit
gestrektheid op voor langen tijd veroordeelden konde worden toegepast. Bijna
algemeen is men daarvan teruggekomen, en men mag het als een geluk be
schouwen, dat niet door eene spoedige eindregeling eene langdurige eenzame
opsluiting in onze wetgeving is opgenomen.
Langzaam en met groote omzigtigheid zal men moeten nagaan hoever men
met de toepassing dezer straf kan gaanhet pleit is nog niet beslist.
Maar er is meer: met de steeds klimmende ontwikkeling der maatschappij
en de versnelde middelen van vervoer en mededeeling, zijn sommige misda
den hoogst zeldzaam geworden; andere, gelukkig van minder zwaren aard,
zijn toegenomen; zelfs zijn er ontstaan, welke men bevorens, immers onder
dien vorm, niet kende. Hij, die thans een Strafwetboek wil maken, kan
niet volstaan met het spoor van vroegere theorien te volgen hij moet schep
pen, en daar de ontwikkeling, waarop bier is gewezen, nog slechts in de
geboorte is, zal hetgeen heden is geschapen, morgen onvoldoende of ondoel
treffend zijn.
In dezen toestand is het raadzaam wettelijk slechts datgene te bestendi
genwat de ondervinding geleerd heeft dat daarvoor vatbaar is, en zich
nog niet te wagen aan het daarstellen van een geheel nieuw stelsel van
strafregt. De tegenwoordige voordragt is een eerste stap op dezen weg. Deze
stap strekt alleen tot wijziging en matiging van eenige nog in de wet ge
schreven straffen, waarvan de ondervinding heeft geleerd, dat zij niet, of
niet in die mate, noodzakelijk zijn.
Het spreekt van zelf, dat de grenzen van zoodanige wet zeer moeijclijk
zijn te bepalen; dat anderen die verder zullen willen uitbreiden; dat velen
ook zouden willen doordringen in de omschrijving der misdaden en wanbe
drijven; maar dit alles ligt voor het oogenblik niet in de bedoeling der
Regering; zij wil slechts voorzien in datgene, wat door vele praelische mannen
als eene behoefte wordt beschouwd. Zij doet, zoo als gezegd is, ecnen eersten
stap en vraagt eene afzonderlijke beoordeeling daarvan.
'sGRAVENHAGE, 18 Februarij.
Bij besluit van 15 Februarij heeft Z. M. tot Burgemeester der Gemeente
Winschoten benoemd den Ileer G. A. Venema, Arrondissements-ljker van
maten en gewigten aldaar.
Z. M. heeft benoemd tot Griffiers bij de Kantongeregten te Tilburg en
te BolswardG. van Eijlthans beëedigd klerk ter griffie der Arr.-Reglbank
te Breda en Mp. H. R. WarmoltsAdvocaat te Leeuwarden.
Het bal, eergisteren avond door Z. K. II. Prins Frederik gegeven, was
even als het vorige zeer schitterend. Het werd met de hooge tegenwoordig
heid van HM. MM. den Koning en de Koningin en HH. KK. IIH. Prins en
Prinses Hendrik vereerd. De leden van het Corps Diplomatiek, de Ministers,
burgerlijke en militaire Overheden en een groot aantal aanzienlijken waren
op dit bal tegenwoordig. De Heeren Officieren van de Russische Marine wa
ren daarbij genoodigd, doch hebben, uit hoofde van hun spoedig vertrek uit
de residentie, daaraan geen deel kunnen nemen.
De Minister van Buitenlandsehe Zakende Heer van Hallzal morgen
bij gelegenheid van den verjaardag van Z. M.een groot diplomatiek diner
geven.
Zondag morgen zal in de R. K kerk op het Binnenhof, ter gelegen
heid van den verjaardag van Z. M.eene groote militaire dienst plaats heb
ben en gevolgd worden met bet Te Deum en het Dominesalvurn fac
regetn.
De Ileeren Mrs. Donker Curtius van Amsterdam, Metman van 's Gra-
venhage en Goudsmit van Leyden hebben dezer dagen aan den Gemeenteraad
te Haarlem een schriftelijk advies uitgebragt, strekkende daartoe dat er voor
het Gemeentebestuur van Haarlem geen grond hoegenaamd bestaat om ter
zake van het gebeurde met de Bank van Lecning aldaar, eene civile regls-
vordering in te stellen, hetzij tegen de Commissie, hetzij tegen Burgemeester
en Wethouders.
TTtveede Stamer der tStaten-Generaal.
Zitting van Vrijdag 17 Februarij.
In deze zitting zijn ingekomen: 1°. de navolgende wets-ontwerpen als:
1 betreffende de 5-jarige verjaring van de coupons der certificaten van
Nationale Schuld; 8 tot vereeniging van gemeenten; 1 tot aflossing van Natio
nale Schuld; en 1 tot regeling van het fonds van koopprijzen van domeinen,
dienst 1853 en 1854; en 2". een missive van den Minister van Oorlog, ten
geleide van eenige wijzigingenaangebragt in bet wets-ontwerp betrekkelijk
de inkwartieringen.
AMSTERDAM, 17 Februarij.
De prachtige leeuw in de Diergaarde is aan dezelfde ziekte bezwekenwelke
zich nu 6 jaren geleden voor het eerst onder de roofdieren aldaar vertoonden.
Uit bet verslag van Commissarissen van het Matrozen-Instituut alhier over
het jaar Sept. 1852 tot Sept. 1853 blijkt, dat het. getal jongelingen in dat
tijdvak door onderscheidene reederijen aan boord van 85 schepen geplaatst,
116 heeft beloopen. Gedurende dat tijdvak zijn 28 jongelingen afgevoerd,
als 13 eervol ontslagen, 5 ontslagen wegens physieke ongeschiktheid, 3 we
gens wangedrag, 3 zijn gedeserteerd, 1 overleden en 3 zijn verongelukt.
Het aantal jongelingen, sedert de oprigting van het instituut aangenomen,
bedraagt 228dat der afgevoerden 68. Betreffende verreweg de meeste
jongelingen hebben Commissarissen van de gezagvoerders der schepen, op
welke zij geplaatst waren, gunstige getuigenissen ontvangen.
Het Handelsblad bevat het volgende: Een geacht handelshuis hier ter
stede heeft ons het volgende uittreksel uit eenen brief van een zijner scheeps-
gezagvoerders medegedeeld waaruit op nieuw de noodzakelijkheid eener spoe
dige aanstelling van bevoegde autoriteiten in Australië ter waarneming der
Ilollandsche belangenaan den dag komt.
Sydney, 25 November 1853.
Van mijne equipage, bestaande uit 26 man, zijn er 8, door gouddorst
gedrevenweggeloopen indien er nog verdere desertie plaats vindtzal bet