LEYDSCHE
COURANT.
Y RIJ DAG, 3 FEBRUARIJ.
BiMEXLAKDSCHE BEBIGTEiV.
De Courant wordt Maandag, Woensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
uit Zuturdag Avond.
De Prijs der Courant is 12 in het jaar;
de afzonderlijke noiamcrs worden tegen 10
Centen afgegeven
LEYDEN 2 Februarij.
Bij besluit van den 31sten Januarij jl.beeft Z. UI. benoemd tot Rector
Magnificus aan de Iloogeschool alhier voor bet Academiejaar 1854/55, den
Hoogleeraar F. IV. Krieger.
Op aanstaanden Woensdag den 8steD Februarij den Dies Natalis der Ilooge
school, zal de aftredende Rector Magnificus Th. W. J. Juynboll, zijne betrek
king nederleggen met liet houden eener plegtige redevoering in het Groot
Auditorium en bet Rectoraat overdragen aan den Hoogleeraar F. W. Krieger.
Gisteren is alhier de 46ste verjaardag van tl. K. H. Prinses Frederik der
Nederlanden onder anderen met het houden eener groote parade gevierd.
Ll. Dingsdag hield de Leydsche Afdeeling der Nederl. Vereeniging tot
afschaffing van sterken drank eene openbare vergadering, waarin als spreker
optrad de Wel-Eerw. Zeer Gel. lieer Adama van Scheltema, Predikant te
Amsterdam en eene hoogslbelangrijke levensschets voordroeg van John
Goughdie in 1817 in Engeland geboren, op 12 jarigen leeftijd door zijne
behoeftige ouders aan een gezin, dat naar Amerika vertrok, werd medegege
ven, hoe hij eerst voorspoed had en op 21-jarigen leeftijd, zijne overgeblevene
moeder en zuster liet overkomen, hoe hij later zich aan den drank overgaf,
doch na zes jaren dien geheel vaarwel zeide, zich aan de afschaffing aansloot
cn als krachtig en welsprekend redenaar en voorstander hij haar met zoo veel
lof en roem optrad, dat zijn naam in Amerika en Engeland alom hekend is.
Spreker beschouwde dien man
I. Als toonbeeld, hoe overmagtig de heerschappij des dranks worden kan.
II. Hoe onmagtig zij blijkt, als zij maar op de regte wijze wordt aangetast.
III. Iloe heugelijk het is uit hare banden verlost te zijn of die nooit gekend
te hebben.
Met belangstellende aandacht hoorde het talrijk opgekomen publiek deze
boeijende voorlezing aan. Groote toejuiching viel haar ten deel en het kan
wel niet anders of zij moet van wege de natuurlijke en eenvoudige voorstel
ling der waarheid, bij velen eenen gunstigen en zoo wij hopen blijvenden
indruk hebben achtergelaten.
liet getal opgenomenen in het werkhuis, in de laatste twee dagen, is
geweest als volgt:
1 Februarij 701 volwassenen, 30G kinderen, te zamen 1007.
2 656 292 948.
Eergisteren heeft de Officier bij de Arr. Regtbank te AmsterdamMp.
C. II. B. Boot, conclusie genomen in de zaak der stad Lcyden legen den
Staat, over den eigendom van het Haarlemmermeer. Wij laten hiervan
een kort overzigt volgen.
Spreker zal na de voordragt der Advocaten slechts hier en daar een
nieuw argument kunnen aanvoeren tot versterking van het regt van den
Staat. Tot dat resultaat is liet O. M. gekomenniet omdat het ambtenaar
is van den Staat, maar omdat het, naar zijn geweten, het regt aan de zijde
van den gedaagde meerit te vinden. Hij zet uiteen, welke feiten tot deze
procedure aanleiding gaven. Hij herdenkt daarbij, dat in een bod van den
Staat van 15,000 voor bet vischregt, door Leyden bezwaar was gemaakt.
Het advies van Mr. Wintgens, D. Donker Curtius en F. C. Donker Curlius
was tegen de stad. Daarop volgde een advies vóór de stad van de IIII. Mrs.
Reesema, Lipman en Brugmans. Met dit laatste advies vereenigde zich vol
strekt niet de Landsadvocaat, wien de regtsvraag door den Staat werd voor
gelegd. Ten slotte wees de stad op 12 April 1851 bet aanbod van de band.
Verder onderzoekt spreker I. Wat houden de titels in tot staving van den
eisch? II. Welke bewijskracht is er gelegen in Leydens bezit als eigenaresse?
Ad. I. Vooreerst dus de titels en verwante acten. Ilier komt al dade
lijk de acte van 1433 in aanmerking, welke de Officier van Justitie voor
leest. Deze erfpacht duurde voort tot 1583, bij welke acte de canon is
afgekocht. Daar echler partijen het eens zijn, dat Leyden in 1583 niet meer
kreeg dan bet in 1433 in erfpacht bad, zoo is hier de vraag alleen deze,
wat bad Leyden in 1433? Had de stad toen bloot vischregt, of bad zij ook
den bodem. Ziet daar wat te onderzoeken valt. Spr. beschouwt, ter ophel
dering van hetgeen in 1433 is gebeurd, vooraf de verwante acten, en vooral
de acten van 24 Maart 1396, waarbij verpacht zijn de visscherijen van het
vroon, enz. (de acte van Frank Poes.) en ziet in visscherij en vroon geen
grondeigendom.
II. Thans hel tweede punt: de daden van eigendomdoor Leyden ver-
rigten de erkentenis van den Staat. Is het, zegt Spr. twijfelachtig of
Leyden vroeger zaak of regt haddan moet een nader onderzoek ook van
bet tweede punt plaats hebben, en hieromtrent komt Spr. tot de slotsom,
dat in vier eeuwen slechts enkele daden van eigendom door Leyden zijn ge
pleegd, die de Staat niet heeft erkend, en concludeert diensvolgens dat der
eischeres bare ingestelde vordering, op grond van art. 1902 B. W. en 56
B. R., zal worden ontzegd met veroordeeling in de kosten.
Spr. roert voorts nog de volgende vragen aan, door den Staat opgeworpen,
te weten
a. Zoo Leyden regt beeft, beeft zij dan regt op de geheele uitgestrektheid?
I. Kon de stad het door haar gevorderde vragenzoo als thans geschiedt
kost- cn schadeloos enz.
Spr. zal die punten behandelen door eenige opmerkingen.
Aanwas komt, volgens het O. M. hier niet te pas, daar bij ineeren en
poelen accres geheel uitgesloten was.
Eene andere aanmerking is deze. De Regtcr kan hemdie te veel vraagt
het mindere hem toekomende geven, het overige weigeren. In casti kan hij
dit echter niet doen omdat de regter niet weten kanwat Leyden dan wel
toekomt. Het O. M. meent dat de eisch van Leyden terug moet tot de
grenzen van Frank Poes, of althans tot die van Floris kinderen van Alke
made, tot geene andere, tot geene grootere.
Wat betreft de onteigenings-quaestieook dan wanneer er eene onregtmatige
daad zou zijn geschied (des neen), heeft Leyden nog geen regt op schadever
goeding. Waarom? Omdat het nog niet blijkt, dat er schade is geleden,
daar men voor dat water, dat Leyden dan zoude toekomen, haar land zoude
gegeven hebben. Op den 14deB Maart zal de Regtbank vonnis wijzen.
- Onder den algemeenen titel van Anthropologisch onderzoek heeft onze
beroemde Hoogleeraar Pruys v. d. Hoeven, een werk uitgegeven in 4 deelen
bij den Boekhandelaar E. J. Brillwaarvan het vierde deel op het einde
des vorigen jaars in 't licht verscheen. In het eerste handelt de Schrijver
over de studie der Pathologische Anthropologiein het tweede over die
der Historischein het derde over die der Klinische en in het vierde over
de studie der Christelijke Anthropologie of kennis van den mensch.
Wij gaan hier bet eerste, tweede en derde voorbij, dat hoofdzakelijk voor
geneeskundigen bestemd is, hoeveel er ook hier en daar voor anderen veel
lezenswaardigs in wordt gevondenen menig vreemdeling in de geneeskunst
het gansclie werk zeker tot zijn nut en genoegen lezen zalom thans het
publiek met het vierde stuk, dat ook afzonderlijk verkrijgbaar is, in kennis
te brengen en zoo wij vertrouwen, bij menig een de begeerte naar dit werk
op te wekken.
Uit bet in Maart 1850 geschreven voorberigt voor bet, eerste deel geven wij
hier, om het standpunt te leeren kennen, waarvan de Schrijver uitgaat,
het volgende
Als men een nieuw tijdperk intreedt, een tijdperk vooral van revolutie en
ommekeer, gelijk wij beleven, dan is het, om noch lijdelijk in den stroom
medegevoerd, noch in magteloozen kamp overweldigd te worden, van bel
uiterst belang, de beginselen van 't geen gebeurt te kermen, en de strekking
van die beginselen natevorschenin één woord: zijn tijd te begrijpen. Dat
dit kennen en navorschen en begrijpen niet zoo gemakkelijk is, als men
zich wel verbeeldt, blijkt uit het gedrag zelf der revolutiemannen, die men
den een vroeger, den ander later, ziet aftreden, als riepen zij ons toe: zóó
had ik het niet gemeend! Intusschen blijven hunne plaatsen niet ledig cn
de revolutie vervolgt met logische gestrengheid haren gang, totdat zij, of
in baren loop gewelddadig, doch slechts tijdelijk gestuil, of met het be
staande in zeker evenwigt gekomen is. Die nieuwe staat bevat alweder ele
menten van nieuwe veranderingen, die alléén nu en dan door tusschentijden
van schijnbare rust en kalmte worden afgewisseld. Ook in de studiën van
letteren en wetenschappen liggen beginselen van revolutie. Wat zou toch
wel de oorsprong zijn van beginselen, die zulk een reuzenkracht en zulk
j een levensduur hebben? llerschenschiinmen zijn bet niet, als sommigen ze
I wel eens noemen, hoe zouden die zoo magtig en zoo duurzaam kunnen zijn!
j I Diep liggen zij in het menschelijk gemoed verborgen, en hun logische voort-
I gang en ontwikkeling is het bewijsdat zij in 't verstand opgenomen en
i geworteld, vandaar den wil beheerschen en lot handelen aanzetten. Onder
die beginselen is er ééndal magtig is meer dan cenig anderom groote