LEYDSCHE COURANT. N°. 147. YRIJDAG, 9 DECEMBER. BI.NWE.XLAXDSCIIK BERIGTEN. De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt uit Zaturdag Avond Do Prijs der Courant is f 12 in het jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN 8 December. LI. Dingsdag werd in de Stads-Gehoorzaal door eenige leden der Academische gezelschappen, Declamatorium en Exercendo cene voorstelling gegeven die bij bet hoofddoel om iels bij te dragen tol den nood der armen, tevens eenen hoogst aangenamen avond aan het talrijk opgekomen publiek heeft verschaft. De voorstelling bestond in bet voordragen van eenige Dichtstukken, waar van de keuze niet minder overleg en smaak teekendedan de uitvoering door gelukkige bedrevenheid en een vaak diep doordringen in den geest des Dich ters werd gekenmerkt. Zij moglen dan ook op hunne kunst eenen bijval inoogsten die zich in luide toejuichingen lucht gaf, terwijl hun liefdewerk in de ruime opbrengst van ƒ454.25 eene aangename voldoening mogt smaken. Het verdienstelijk Muziekgezelschap van IIII. Studenten, Sempre Cres cendo dat jaarlijks een offer van zijn kunstvermogen op het altaar der wel dadigheid brengt, mogt door het Concert ten voordeele der armen, op den 29 Nov., eene som van 516 inzamelenwaartoe de eigenaars van den schouw burg door het gratis verleenen der zaaledelmoedig het hunne hebben toegebragt. Vergelijkende Staat van de opbrengst der opcenten en eigene middelen ten behoeve dezer Stad geheven, gedurende de maanden Novembor 1852 en 1853. 1852. 1853. f opcenten 1,733.02J. 1,645.87; (eigen midd. - 433.32; - 541.22; <S 2,166.35 2,187.10 topcenten 8.615.73; g eigen midd. - 356.12 8,419.98; 267.30 - 8,971.86 8,687.28; Wijn1,348.80 1,202.95 r-tpd opcenten 1,396.25; 1,737.29; c ;1 eigen midd. - 2,025.93 - 1,766.72 •J 3,422.18; 3,504.09; ^3 fopcenten 102.05 81.62 eigen midd. - 181.56 d <v I wol 116.00 283.61 16,192.80; 197.62 15,778.97 Minder in 1853 ƒ413.83.; Wij geven hier, uil de Amst. Cour. (met eenige verkorting) het ver slag van liet pleidooi in de zaak van de stad Leyden tegen den Staat, over het Haarlemmermeerhij de Reglbank te Amsterdam. Het woord is aan Mr. F. C. Donker Curtius, die den termijn van ant woord voor den Staat voordraagt. Pleiter vangt aan met het belangrijke der zaak ook van zijne zijde aan te loonen. Leyden vraagt 4/5 van liet meer, kosteloos, ja met eenige schade vergoeding, maar eerst nu, dat de stad zeker is, dat de droogmaking van het meer gelukt is en die zaak millioenen heeft gekost. Men zegtLeyden heeft geprotesteerdheeft afgepaald enz.en de Regering bleef steeds doof en blind en zweeg. Het is waar, dat het Gouvernement zweeg; maar het zag desniettemin helder; zwijgen is zeker ook nu nog niet toestemmen. De Staat hield het er voordat onteigening geenszins te pas kon komenomdat visch- regt is een reëel regt op water, zooals jagtregt is een reëel regt op het land, omdat de Staat als eigenaar het dominium eminens had. Elke tegemoet koming, bij wijze van onteigening, voor het vischregt, zou ook niets gebaat hebben, omdat Leyden steeds den eigendom zoude hebben blijven sustineren. Men verlieze ook niet uit het oog, dat onteigening zou hebben afgesneden den minnelijken weg van schikking. Gaat men dit een en ander na, wat blijft er dan over van de willekeur, wal van den dwang, Leyden aangedaan, om als cischeres (iets, dat haar zoo zwaar schijnt te vallen) op te treden. Al wat daaromtrent gezegd is, is slechts noodelooze ophef, even als al hetgene men gepleit heeft over het lang uitblijven van het advies van den Landsadvocaat niets bewijst tegen den Staal, maar duidelijk wordt opgehelderd door de noodzakelijkheid, dat de zaak goed werd onderzocht. Verder riep men uit: het aanbod van transactie toont aan de intime convictie van Leydens regt.' Dit is zoo niet; dit aanbod is alleen het bewijs van gemoedelijkheid tegen over Levden. Spr. gaat thans over tot de zaak zelve, en vraagt: Wat moet de eische- resse ter justificatie harer vordering bewijzen? Deze drie punten I. Dat Leyden heeft regt van eigendom op het Meer, zoo water als bodem. II. Dat zij dit regt heeft ten opzigte van het gansche Meer, alleen uitgezonderd het Spieringermeer. III. Dat zij dat regt kan doen gelden ten dien effccle, dat zij de overlating kan vragen van die gronden zoo als zij thans zijn, drooggemaakt, kostelooszonder eenige schadevergoeding. Schiet Leyden in een dezer of al deze punten te kort, dan moet haar haar cisch worden ontzegd of zij niel-ontvankelijk worden verklaard. Leiden beroept zich op titels, uitvoering, erkenning. Pleiter zal nagaan 1° de titels, en in de eerste plaats de acte van 1433. Hij zal die onderzoeken en daarbij de acte van 1583 beschouwen in haren inhoud, uitvoering enz. I. Pleiter toont aan dat hij de acte van 1433 alles zich bepaalt tot vis- scherij van niets anders dan het vroen in zekeren omvang. Yisscherij kan wel den eigendom volgen, maar nooit den eigendom doen ontstaan. Maar, zegt men, visscherij liet eekent de zaak, het vischwater. Men zegt verder dat de opgave van de benaming (de visscherijen geheeten liet Vroonde zaak aanduidt. Wat is vroon Dit zal pleiter niet in het breede beschou wen. Vroon kan zijn gebruikt als de aanduiding van een visscherij, (waar schijnlijk grafelijke visscherij). Men zie de overgelegde grafcl. rekeningen van 1306 af, waarbij dikwerf in stede van visscherijen van het vroon kortweg staat vroon. Het woordje zzz, in die rekeningen voorkomende, doet niets voor de stad af, evenmin als de verschillende uitdrukkingen promiscue ge bruikt. Nu nog de uitdrukking: al zoo groot en al zoo Mein. Van een regt, zeide men, is geene dimensie mogelijk. Er is in casu in erfpacht uit gegeven het grafelijk vischregt en de omvang daarvan is daarbij aangeduid. Pleiter stapt nu van de acte van 1433 af en komt lot de verwante aclen. In de eerste plaats de pacht aan de kinderen van Alkemade. Men vindt eenen brief van 24 Maart 1396 bij van Mieris, het is zeker dat die brief al leen gewaagt van vischregtniet van een visclizaah. Men wist dit; maar heeft dien brief weder in verhand gebragt niet dien van 3 Dec. 1392 aan Frank Poes. Wat is daarvan? Men lette er op, dat er niet staat pacht van maar pacht aan; dat wijders de pachtsom er niet eens in staat. Wilde men goed oordeelenmen zou moeten opklimmen tot den pachthrief van Dirk Poes. Deze is echter nergens te vinden. Men moet zich dus bepalen tot de grafelijke rekeningen, vooral die van 1366 en 1371. Even weinig beteekenen de overige qnasi-verwante aclen die van 1416, waarhij Margarelha van Rourg. de vroenwateren zou hebhen gehad in douairie, en die van 1434 of 1435. Pleiter ontkent alle verwantschap van die aclen, schroomt echter het onderzoek daarvan niet, waartoe hij thans overgaat. Eindelijk moet nog ten toelse gebragt worden de acte waarhij het regt op den canon werd verkocht. Wat men van de zijde van Leyden heeft gezegd op pag. 7 van het advies van den Landsadvocaat te vinden, leest pleiter ner gens. De zaak is eenvoudig deze: Leyden heeft daardoor verkregen het regt op de erfpacht, op du recognitie, doch niets meerniets anders. Men heeft aangevoerddal de koopprijs zóó buiten verhouding zou zijn dat hier geen bloot vischregt kan verkocht zijn. Maar is die koopprijs waar lijk zoo buitensporig? Ja zeide men, omdat hij was tot den 37slen penning. Pleiter wijst op het plac. van 37 Sept. 1658, waar men gewag vindt gemaakt van verkoop tegen den 40slCT> en IS5""1 penning en keert het argument om, zeggendezoo werkelijk de eigendom verkocht is van het vischwateris dan de som niet veel te laag? Dit volgt vooral, wanneer men de resol. van 1621 en 1623 daarbij ter toetse brengt. Vorige pleiter heeft sterk opgegeven van de terughouding door den gedaag den van één stukdat belangrijk zou zijn voor de uitlegging van de acte van 1583. Het verwijt is niet onaardig. Men betwist alle gevolgtrekking, uit de gra felijke rekeningen en vraagt met aandrang de lezing van ééne. Maar zou de Staat moeten exhiberen tegen zichzelven? Waarom, was het stuk van zooveel gewigt, het dan niet zelf overgelegd? De Staat kan aan zoodanige vorderin gen geen gevolg geven. Pleiter komt thans tot de uitvoering en de erkenning. Hij vraagt, waartoe dit een en ander? Zijn de titels van de eischers vol doende, waartoe dan nog uitvoering en erkenning? Zijn de titels onvolmaakt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 1