lerng en wijst op van Mieris Groot Charterboek IV 1064 en op de acte van 20 Maart 14341435. Ook daaruit kan men zien dat alles betrekking heeft op eene zaak. Als verder de lieve moeder van Holland bet vroen in douairie had, dan was dat vroen een zaak. Het baat bij den Lands-Advokaat niet, dat hij de uitdrukking »hct vroen" dubbelzinnig wil maken. Wijders zie men de stukken van 30 Maart 1483 en 1484 en van 29 Julij 1488. Ad c. De uilvoering heeft steeds eenige kracht van interpretatie. Daarop mag dns wel gelet worden. De stad Leyden heeft van 14401596 de vroon wateren verhuurd. Men beschouwe ook een vonnis van het Hof van Hol land dd. 18 Febr. 1530 en 1531 en eene sententie van den Hoogen Raad van Mechelen dd. 13 Nov. 1535, waarbij Leyden de zaak wint als erfpacht- ster. Vergelijk Rademaker TSederd. en Cleefsche Oudheden II 256. II. Als nu het tweede punt behandelende, toont pleiter aan, het later ontstaan geldgebrek, waaraan de verkoopbrief van 21 Dec. 1583 (bij van Mieris Handvestenpag. 705) zijnen oorsprong ontleent. Uit dien brief blijkt, dat Leyden het volle eigendom heeft gekregen. Dit wil de Landsadvocaat niet toegeven. Van daar, dat hij ook op dezen verkoopbrief capleert en zegt al leen »het canon is afgekocht en niets meer." Doch al geeft pleiter toe, dat hier niets is verkocht dan het canon en het laudemiumhij ziet in deze captie van den regtsgeleerdedie voor het land advies uitbragt, niets dan eene ju ridische ketterij. Immers blijkt niet daaruit juist, dat het dominium utile met het dominium directum is vereenigd Spr. neemt nu nog eens op de stukken door de wederpartij geproduceerd. Door eene loutere toevalligheid hebben de Advocaten voor Leyden ontdekt (gelijk reeds gezegd is) de terughouding door den staat van onderscheidene stukken. Daaronder is hoogst belangrijk eene extra-ordinaire rekening van 1583, door den Landsadvocaat evenmin op pag. 7 van zijn advies vermeld. Men lette op het slot van dit stuk. Verder bedenke men dat, indien slechts de bloote canon verkocht is, men de ongerijmdheid zoude moeten aannemen, dat voor 75 AVilh. schilden (het bedrag van den canon2800 cfi van 40 zoude zijn gegeven. [Beide geldspeciën zijn gelijk aan den gewonen gulden]. De overlegging van de cxtra-ordin. rekening van 1583is door den staat gewei gerd. Dit bewijst, dat dit stuk tegen den staat milileert. Het blijft nu de vraag, of de Regter de exhibitie van dit stuk niet zou kunnen bevelen. Gelijk bij het punt Ikomt ook bij dit punt de uitvoering in aanmerking. De vraag is, hoe is deze acte begrepen gedurende twee en een halve eeuw? Alle latere daden toonen aandat Leyden is de eigenares van de Vroonwate ren met al de successivelijk gevolgde accressen. Hier tegenover staat ook nog, dat gedurende al dien tijd geen daad ter contrarie door den staat is ge daan. Pleiter zal nu nog onderzoeken: a. de daden van Leyden in bet openbaar uitgegaan met medeweten van den Staat. b. de daden door Leyden gedaan met medewerking van den Staat. Omtrent a verwijst pleiter vooral naar bet mede door hem uitgebragt ad vies. Daaruit volgt, dat Leyden den eigendom beeft aanvaard, heeft afgeba kend en zich de droogmaking der wateren heeft voorbehoudenbij het slui ten der pachten. Verder verdient ook melding, hetgeen op pag. 33 van het advies staat. Daar kan men lezen, boe Leyden's eigendom bij zekere gelegen heid niet werd gecontesteerd. Wat door den Landsadvt. wordt aangevoerd als in 1642 te zijn geschied, beteekent tegen dit alles niets, omdat niet de slaat, maar de stad Haarlem Leyden's bloot vischregt sustineerde en dat het van elders blijkt, dat Haarlem en Leyden steeds over een deel twistten, hetgeen desniettemin Haarlem niet heeft weerhouden veel van hetgeen Leyden toebe hoorde te erkennen. Ten slotte, als de Staat nog eigendom heeft behou den dan moeten de domeinen zij het ook slechts pro memoria dit aantoonen. De Landsadvt. wijst er op, dat in 1792 en 1793 geld is gead- signeerd om het water te beteugelen. Maar dit ligt evenzeer buiten de zaak, als de voorkoming van aanwas van water huiten het goed in geschil, tot den eigendom van het quaestieuse water niets afdoet. Maar nu omtrent b. Een deel der vroonwateren is reeds in 1620 verkocht. In Dec. van datzelfde jaar werd aan den Heer van Warmond erfpacht door Leyden afgestaan. Toen wilde Warmond droogmaken. Deze verbergde zijn voornemen niet. Wat heeft nu de Staat gedaan? Heeft hij gezegd gij hebt gekocht van iemand, die geen eigenaar is?" Geenszins. Men zie van Mieris pag. 769 en het octrooi aan van Warmond in het Groot Plac. boek III 734. Op 23 Oct. 1621 is verder verzocht de Lisse en Stommeer droog te ma ken. De Staten gaven dat octrooi, zie van Mieris pag. 281. Uit een en ander volgt het aveu van den eigendom door den Staat ten duidelijkste. De Rijks-Advokaat voelt het gewigt dier octrooijen en roept dan ook uit: sliet is onzeker, of de Lisse en het Stommeer onder den brief van 1433 is begrepen." Nadat pleiter deze beschouwing had onderzocht, vestigt hij de aandacht, dat de Stalen bij al die octrooijen nimmer recognitie voor den grond namenen dat de productie van partij nog nader den eigendom aan toont. Uit het Gr. Placaatboek II. 1729 vindt men al verder, dat daar waar alleen vischregt was, op geheel andere voorwaarden geoctroijeerd is. Het gebeurde met den Leedepoel bevestigt hel aangevoerde nog nader; de Staat homologeerde als verkregen a justo domino. Ook na de omwenteling van 1795 bleef het regt van de slad erkend. Bij de jaglwet van Lodewijk werd aan Leyden toegestaan registratie van de vissclierij, welke zij niet zoude heb ben kunnen krijgen, volgens de wet van 29 4prü 1807, dan als eigenares. Leyden heeft de contribution foncière betaald. Het kadasterdat (let wel) van rijkswege is opgemaakt en dat het meer opneemt onder Zuidholland, wijst aan, dat tusschen vischregZ en zaak onderscheid wordt gemaakt, ter wijl heiden staan op naam van Leyden. Is dit niet een alles beheerschend aveu van den Staal. III. Thans nog eenige weinige woorden over het derde punt. De Lands- Advocaat erkent op pag. 17 van zijn advies, dat hij, dien het water toebe hoort den bodem heeft. Dit is zeer waar en neemt pleiter aan. Hij voegt er bij, in de tweede plaats, dat de Staat niet betwist, dat Leyden gevischt heeft in de limite, tot welke nu de eigendom wordt gesustineerd. Nu is al leen nog maar te bewijzendat de eigendom zich even ver heeft uitgestrekt als het toegegeven vischregt. Ten deze komt in aanmerking het advies pag. 7, en Pothier traité du droit de la propriété I. Chap. 2, art. 2, num. 156. De Landsadvocaat geeft alles toe, maar redeneert uit de souvereiniteits-reg- ten van den Graaf. Deze, die juris publici zijn, moeten echter niet verward worden met de regten uit het domein, welke zijn juris privati. De quaestie van accres gaat toch der grafelijkheid niets aan. Men dwaalt dus met de bewering, dat het oorspronkelijk verkregene veel kleiner is geweest, dan het afgebrokene en aangeslibte publiek eigendom is, enz. Na dat pleiter, hetgeen hier in substantieen slechts wat eenige hoofd punten betreft, medegedeeld is, had voorgedragen (welke bocijende voordragt 3i ure aanhield) eindigde hij met aan te toonen dat partijen niet gelijk staan in judiciodaar Leyden is in het bezit van titels enz.terwijl de Staat alleen de scherpzinnigheid van zijnen Advocaat voor zich heeft. Op Dingsdag den 6den December zal de termijn van antwoord worden voor gedragen. (Amst. Cour.) De Utr. Cour. meldt, dat de Luit. ter Zee lste kl. Vos, op nonactivi teit, te Vlissingen woonachtig, is benoemd tot Leeraar aan de Koninkl. Milit. Akademie te Breda, en zijne betrekking met 1 Jan. zal aanvaarden; de Luits. ter Zee de Man en Pels Rycke, Leeraars aan die Akademie, zullen hunne leerstoelen verlaten. Uit Vlaardingen wordt van 27 Nov. gemeld, dat de laatste schepen der haringvloot met 19 en 18 lasten behouden zijn binnengekomen, zoodat men zich aldaar met de gelukkige te huis komst van alle schepen mag ver heugen. Men is er ijverig bezig met het gereed maken van de schepen voor de winter- of beugvaart, welke dit jaar door 22 schepen zal uitgeoefend worden. Te Utrecht is overleden de Luitenant-Generaal F. Knotzer, lid van het Hoog-Militair Geregtshof. De Gemeenteraad te Warffum in Groningenheeft bepaaldom aan de kinderen van behoefligendie ter school komendezen winter tweemaal per dag boterhammen te geven. Omtrent den hoogbejaarden Piediker van wien we in ons vorig nommer berigt gaven, wordt nog uil Engeland het volgende gemeld: Gisteren (27Nov.) werd de godsdienstoefening in eene der schamele gemeenten van de zoogc- naamde Dissenters, geleid door een voorganger van bijna 107 jaren, G. Flei scher genaamd. Zijn verjaardag is 2 Febr. 1854 als wanneer hij zijn 107dc jaar zal bereikt hebben. Hij predikte gisteren 3 maal met eene stem zwaar der dan van een gewoon man. Zijn haar is niet grijs, zijne gestalte regt en j zijne lengte even onder 6 voeten. 's GRAVENIIAGE, 1 December. Z. M. de Koning heeft op voordragt van den Minister van Koloniën be sloten tot de instelling eener Staats-Commissie, ten einde te onderzoeken welke maatregelenmet het oog op den legenwoordigen toestand der slaven bevolking in de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen door de Regering kunnen en behooren te worden genomen; met opdragt aan die Staats-Commissie om van hare bevinding verslag te doenonder bijvoe ging van de voorstellen, waartoe dat onderzoek mogt aanleiding geven, en daarbij benoemd tot Voorzitter den Heer J. C. Baud, Oud-Minister van Kolo niën, lid van de Tweede Kamer; lot leden, de Heeren J. C. Rijk, Oud-Mi nister van Marine, oud Gouvern.-Gen. der W. I. bezittingen, lid van de Tweede Kamer; Mr. Groen van Prinsterer, Staatsraad in buitengewone dienst, lid van de Tweede Kamer; Mr. J. Heemskerk Bzn.lid van de Tweede Ka- mer; R. F. Baron van Raders, Oud-Gouvern. van Suriname; R. II. Esser, j Oud-Gouvern. van Curacao en onderhoorighedenMr. P. Fiers Smeding, Oud- President van het Geregtshof van SurinameMr. A. BrugmansAdvocaat te Amsterdam en G. C. Bosch ReitzKoopman te Amsterdam. Bij besluit van den 28stcn November, heeft Z. M. benoemd tot 2den Luit. bij het 5de regement den Sergeant W. II. M. C. Baron Sweerts de Landas, van het 4de regement van het wapen. IIH. KK. HH. Prins en Prinses Fredorikzijn met hunne dochter Prinses Maria uit Duitschland alhier teruggekeerd. H. M. de Koningin heeft dadelijk na de aankomst van prins en prinses Frederik in de residentie, aan HII. KK. UIL een bezoek gebragt en gisteren heeft II. M. de Koningin-moeder, insgelijks een bezoek bij hen afgelegd. Men verneemt, dat het ontwerp van wet nopens het armbestuur onlangs hij den Raad van State is behandeld en dat het eerstdaags aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. De Minister van Oorlog bepaald hebbende, dat tot verdediging van de vesting Maastricht 160 vuurmonden genoegzaam zijn, zoo zullen de stukken welke boven dat getal voorhanden zijn, naar Delft worden vervoerd. In de zitting van den gemeenteraad alhier van eergisteren, is met algemeene stemmenmet uitzondering alleen van die van den heer Varke- visser. na discussie aangenomen het voorstel van den heer de Pinto, onder steund door de heeren van der Duyn en Gebelstrekkende dat de raad zich bij adres wende tot Z. M. den Koning en de heide Kamers der Staten-Gene- raalten einde te verkrijgen opheffing van de bepalingendie eene vrije uiloefening der visscherij in den weg staan en is aan de heeren voorstellers opgedragen het ontwerpen van een zoodanig adres, dat in de volgende ver gadering zal worden behandeld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 2