LEYDSCHE
COURANT, fi
\v
Do Courant wordt MaandagWoensdag en De Prijs der Courant is ƒ12 in het jaar
Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt WOK A(i 30 TV O VJK1VÏ15EI\ afzonderlijke nornmcrs worden togen 10
uit Zaturdag AvondCenten afgegeven
N°. 145.
IMXENLANDSCIiE BKP.IfrTES.
LEYDEN29 November.
Door de alhier beerscliende ziekte zijn van 23 tot 29 November aangetast
5 personenwaarvan 2 overleden.
De Minister van Marine zal den Gden December doen aanbesteden de
levering van G000 ft' Hollandsche grasbotcr, waarvoor de biljetten van in
schrijving vóór of uiterlijk op dien dag vóór 12 ure, vrachtvrij aan het De
partement van Marine te 'sGravenhago zullen behooren te zijn bezorgd, met
opgave in schrijfletters van den prijs per 100 ftwaarbij tevens moeten
worden opgegeven de namen en voornamen, alsmede de woonplaatsen van
de inschrijvers en van hunne borgen, op gezegeld papier. De bestekken zul
len ter lezing liggen aan het Departement van Marine te 's Gravenbage.
De Haagsche Predikanten der Herv. gemeente hebben afscheid genomen
van mantel en bef. Met eenparigheid van stemmen is in eene hunner verga
deringen besloten, dit costuum niet meer te dragen. Ook de Voorzangers
dragen geen mantels en bef meer.
Als bijlage tot de memorie van beantwoording, op de aanmerkingen in
de Afdeelingen der Tweede Kamer op het wetsontwerp tot vermindering der
rcgten op de granen en andere levensmiddelen, heeft de Regering gevoegd
den volgenden Staal, aanwijzende den oogst van de bieronder vermelde graan
soorten hier te lande, in lasten van 30 mud, volgens opgaven bij het depar
tement van Binnenlandsche Zaken ingekomen.
Jaren.
Tarwe.
Rogge.
Gerst.
Haver.
Boekweit.
1846
39,996
53,233
40,315
68.574
41,985
1847
58,228
125,862
51,499
93,200
32,705
1848
58.297
110.337
48,404
87,800
48.200
1849
51,296
122.908
45.770
95,291
33,882
1850
51.026
112,269
42,672
83,473
32,548
1851
52.772
102,818
40.569
76,155
43.795
1852
50,467
96,942
46,046
89,861
34,968
Nog beval bovengenoemde Memorie, in antwoord op de vraag hoeveel graan
de branders gebruiken, eene berekening bij raming dat er gedurende 1850,
51 en 52 jaarlijks gemiddeld 561,717 mud rogge en 305,574 mud gerst
voor jenever zijn verbruikt.
Onze visschersdie op de baringvangst uil zijn, hebben dit jaar eene
nooit gekende voorspoedige vangst. Jammer maar, dat de zegen van God
bedorven wordt door de ellendige en kleingeestige wetlen der menschcn. Ons
.is van meer dan ééne geloofwaardige zijde verzekerd, dat, hoezeer men tot nu
toe de goede steur-haring tamelijk wel op prijs heeft welen te houden, er
echter, in den letterlijken zin des woords, overproductie is. Mogten onze
visschers thans een gedeelte van hunnen vangst kaken, de haringvangst ware
eene goud-mijn en eene vroeger niet gekende welvaart zoude onze visschers-
bcvolking dankbaar de weldaden van God doen zegenen. Maar, in plaats
van dat, zuchten wij nog onder de bescherming, het monopolie en de premie.
Een jaar geleden zag men reeds in het verschiet alle die ellendigheden plaats
■maken voor een stelsel van algeheele en onbekrompen vrijheid; want èn Re
gering èn vertegenwoordiging wilden die, en bereidden die voor. En nu?
Men hoort van niets. Wij bemocijen ons nooit met de twisten der politieke
partijen, waarin dit blad weinig of geen belang stelt. Maar dat hopen wij
toch dat het niet zal behooren tot de eigenaardigheden van de tegenwoor
dige rigting, dat zij alles moet veranderen, wat zij van hare voorgangers ge
vonden heeft, alleen omdat het hun werk was; en dat men oog en oor toch
éénmaal, vóór het te laat is, zal gelieven te openen voor de onbedriegelijkc
stem der waarheid. Wij zeggen aan de tegenwoordige Regering, wat wij
zeiden aan de vorige: verbreek al die knellende banden, die gij alleen kunt
opleggen aan onze arme visschersmaar waaraan zich noch vreemdeling
noch vischgedierte stoort. Schaf af alle die willekeurige reglementen en
•wetten, die de visscherij niet beschermen, maar dooden; en, in plaats van
alle die onzaligheden, geef vrijheid, volkomcne, onvoorwaardelijke vrijheid,
om te visschcn wat men wilwaar men wilzooveel men wil en zoo men wil.
Weekhl. v. h. Regt).
Van de stoomboot Flcvovan Amsterdam op Harlingenis den 26stca
de as gebroken, zoodat de boot op zee is blijven liggen, en de passagiers
met een ander vaartuig te Harlingen zijn aangehragt.
De N. R. C. deelt het volgende, door ons eenigzins verkorte, verhaal mede
van de schipbreuk van het aan den Kinderdijk te huis behoorende barkschip
J. C. J. van Speyk, Kapt. J. Nol tee.
Den 13dc0 October verlieten wij met een ligte zuidoostelijke koelte de reede
van Solleboll, om onze reis (van Archangel) naar Rotterdam te aanvaarden.
Op den middag van den 14dca Oct. peilden wij den hock van Voronoff, met
een aanhoudenden stijven windhooge moeijelijke zee en zwaar stampend
schipdes namiddags ten 5 ure peilden wij den vuurtoren van Moschovitz-
eilandop een afstand, naar gissing, van 5j mijl. Ten 5} ure werd overal
gemaakt om te wenden, uithoofde de lucht zeer dik was en ook om de ban
ken van Orlofka, welke wij in den nacht niet wilden passeren. De beman
ning was nog niet aan hel dek of wij gevoelden dal het schip stootte; men
draaide onmiddelijk hel roer aan lij, doch het schip weigerde; op dit oogenblik
deed het nog twee zware stoeten, en toen wij de pompen peilden, was er
reeds S voeten water in het ruim, en binnen kort 3 voet in de kajuit. Nu
was er niets meer aan te doen; wilden we niet allen verdrinken, dan
moesten wij het pompen staken en zien dat we met alle man de booten bui
ten boord kregen. Wij draaiden dan ook bij. Met eerst streken we de giek,
doch eene hevige stortzee, deed haar omkantelen, de vanglijn ruitte los en
helaas! onze 2de Stuurman verdronk voor mijne oogen, zonder er iets aan
te kunnen doen; dat was al één van de 3 booten weg. Toen bragten wij de
middelboot te water, die gelukkig huiten boord kwam, met een matroos er
in, om deze van het schip vrij te houden. Nu moest de groote boot nog
buiten boord; doch naauwelijks waren de takels uitgehoekt, of een dito zee,
als die onze giek weggeslagen had, ramde de barkas zoodanig tegen het schip
aan, dat deze stuk sprong en zonk.
Het gejammer was verschrikkelijk; de matroos in den sloep riep: «hel schip
zinkt! menschen, komt in de boot, of het is te laat!" allen liepen dan ook
achteruit om in de cenigc overgeblevene boot te kómenzoodat ik op het
laatst met den Kapitein en nog twee matrozen alleen op het schip was; doch
toen het volk buiten boord begon te roepen: «Kapitein! Stuurman! kom
spoedig, of wij snijden de vanglijn los!" begonnen wij toch ook om ons le
ven te denken en gingen in de boot. Naauwelijks waren wij in de boot, of
de bootsman sneed de vanglijn los en de boot geraakte van het schip af. Toen
waren er nog twee man aan licord; onze hevelen, ons sineeken om ook die
twee menschen te redden, was vergeefs; wij kregen ten antwoord: «beter 2
verdrinken dan alle 16." Dat was 's avonds ten 8 ure op den 14dea October.
Daar zaten wij nu, in eene kleine boot met 16 man; schier zonder eten,
zonder drinken, geene kleedercn dan die wij aan hadden, en dal in eene felle
koude (op circa 70° N. Gr.) met harden wind en eene hevige hooge zee; slechts
éóne enkele dwarsche zee, en wij waren allen er om koud geweest.
Na verloop van een kwartier uurs zagen wij het schip zinken en dachten
met smart aan de beide achter gebleven matrozen, wel wetende boe spoedig
het misschien ook met ons gedaan koride zijn. Zoo bragten wij een nacht
door, die niet ligt uit mijn geheugen zal gaan. Met den dag zagen wij land
en stuurden er op aan en na de boot op strand gehaald te hebben, beraad
slaagden wij wat te doen. Waar waren wij? wij wisten hel niet. Wij had
den geen kaart, geen kompas en zagen niets dan besneeuwde bergen, dor,
woest en onbewoond. Geen eten; wat moest er van ons worden? Wij beslo
ten om het strand langs te loopen; doch daar het water wassende was en er
eene felle branding stond waren wij genoodzaakt de bergen op te klimmen.
Boven zijnde, liepen wij een geruimen tijd berg op, berg af, tot dat wij
voor eene rivier kwamen. Eene boot hadden wij niet en het ijs was nog
niet sterk genoeg; wij liepen de rivier langs en geraakten al dieperen dieper
het land in; daarbij viel er binnen korten tijd meer dan 3 voet sneeuw. Zon
of maan zagen wij niet, soms zalen wij half onder water, daar wij door de
sneeuw niet zien konden of wij op land of in een moeras waren. Zóó heb
ben wij 4 dagen en nachten rondgezworven, zonder eten, zonder dak, wei
nig kleederen en in eene felle koude; van tijd tot tijd sliepen wij een uur
in de sneeuw.
Den vijlden dag zagen wij weder eene rivier, liepen haar eenigen tijd langs
en zagen aan de andere zijde eene boot. Sommigen hadden den moed reeds