scliolen mogt worden tegengegaan. De jongelieden toch, zeiven gevoelende dat die toestand niet natuurlijk was en beseffende dat daaraan weldra een einde zou worden gemaakt, beijverden zich hetzij al dan niet in staat de academische lessen met vrucht te volgen, als student te worden ingeschreven, om zoo doendeware het mogelijkde beperkende bepalingendie zij te ge- moet zagen, te ontgaan. Vooral had dit plaats nadat een ander Minister van Binnenlandsche Zaken was opgetreden. Als een bewijs hiervan kan strekken, dat, terwijl het ge middelde getal jongelieden, dat zich, te rekenen van de overdragt van het lectoraat (gewoonlijk 26 Maart) tot aan het begin der grootc vacantie, aan de hoogeschool van Utrecht als student liet inschrijvenin de laatste zeven jaren 17 bedroeg, het in 1853, gedurende hetzelfde tijdvak, 67 beliep. De klaglen der Hooglcerarcndie aan dergelijke slecht voorbereide of van alle ontwikkeling verstoken studenten onderwijs moesten geven, waren dan ook van dien aard, dat de Regering, wilde zij het academisch onderwijs niet zien te gronde gaanniet langer mogt aarzelentoen haar die toestand bekend was gemaakt, te overwegen hoe daaraan het best een einde te maken. Die overwegingen gaven slechts twee middelen aan de handherstel van het staats examen van 1845, of van het examen bij art. 150 van het organiek besluit van 2 Aug. 1815 voorgeschreven. Aan het eerste, indien namelijk het examen zoodanig kon worden gewij zigd, als blijkens de ondervinding der 5 jaren, waarin het plaats had, vol strekt noodzakelijk was, zotr de Regering, schoon de zaak overigens niet vrij van bedenkingen scheen, welligt de voorkeur hebben gegeven. De lijd was echter te kort om het examen dan nog voor den aanstaanden, spoedig nade renden Acadcmischcn cursus te doen werken. Het was volstrekt onmogelijk daartoe alles nog tijdig in gereedheid te brengen. Aan uitstel viel nogtans niet te denken; het kwaad moest onmiddelijk worden gestuit, en er bleef dus der Regering niet anders overig dan tot het andere middel over te gaan wederinvoering van het examen, dat 30 jaren lang, krachtens art. 150 van het organiek besluit, voor de letterkundige faculteit werd afgelegd, zoodanig evenwel gewijzigddat de misbruikendie daarbij gaandeweg waren inge slopen geweerd wierden. Uit deze korte toelichting blijktwaarom het afnemen der examina niet werd opgedragen aan eene en dezelfde commissie voor al de Iloogescholen waaraan verscheiden leden de voorkeur zouden hebben gegeven. Voor de vrees, dat men niet op al de Iloogescholen met gelijke gestrengheid omtrent het afnemen der examina zal te werk gaankannaar de Regering meent geen grond beslaan. Zij houdt zich althans overtuigd, dat al de lloogleeraren daarbij dezelfde naauwgezetheid en de noodige gestrengheid zullen in acht nemen. De Amst. Courant bevat in eenige nommers eene mededeeling van de reis op last der Synodale Commissie aan de Kaap de Goede Hoop, door de Predikanten Murray en Neethling door het Overvaalsche ondernomen, welk stuk door den Heer Stuart in zijn artikel ter wederlegging van het Maand- lerigt van het Zendelinggenootschap n°. 11 bedoeld en toegezegd was. Na het reeds door den Heer Stuart tegen bovenbedoeld Maandberigt aangevoerde wijst dat blad nog naar het beroep op de Christelijke hulpvaardigheid in Ne derland ter voorziening in de godsdienstige en zedelijke behoeften der Kaapsch- Hollandsche uitgewekenen benoorden de Vaal-Rivier in Zuid-Africa, uitgegaan van en alom verspreid door mannen als W. BroesJ. J. van VoorstJ. B. H. Bruinier, Jacob Swart, G. A. van Limburg Brouwer, R. Posthumus Meyjes en J. E. de Voogt; waarin met lof gesproken wordt van »den godsdienstig vromen zin, die onder hen heerscht, en uit hunne brieven spreekt; waarbij zij alles wat hun gebeurtuit het oogpunt van het hooge Godsbestuur be schouwengelijk dat door wijsheid, heiligheid en liefde gekenmerkt is, en hij al hun gebrek niets vuriger wcnschen dan dat men hun met Evangelie prediking cn onderwijs te hulp koine." Wij laten hier het voornaamste van het verhaal der reis op last der 11. E. Synodale Commissie, door de HII. Murray van Bloemfontein en Neeth ling van de Zwartebergennaar het Overvaalsche ondernomenvolgen De weg door bet breedc Graaff-Reinetdoor de rijke Rhinooerbergcn naar het rijzend Burgersdorp, is vrij algemeen bekend, de gastvrijheid en hulp vaardigheid voor den reiziger en vooral voor den Leeraar in die streken, met regt hoog geroemd. Mijn Diaken Lutter, schrijft Ds. Neethling, de HII. Naude van Graaff-ReinetSchalk van der Merwe van SneeuwbergenWilliam Smit van Rhinocerbergcnde grijze Douw Steyn van het Burgersdorpsche, hebben op verzoek van hunne Leerarenmij den weg zeer veraangenaamd. Op Don derdag den 12dCD Februarij verliet ik mijne standplaats, en bevond mij Vrijdag <dcn 20stcn te Burgersdorpwaar de herceniging met mijne beide Academie vrienden (van Utrecht) de Heeren John en Andrew Murray, plaats had. Den eerslkomendcn Maandag scheidden wijen toefden dien avond langs de heerlijke oevers van de Oranje-Rivier. Van daar door de uitgestrekte vlakke velden van den Overkant, rijk aan gras van de bekoorlijkste verschei denheid, cn aan wild in bijkans tallooze menigte, reisden wij zeer voorspoe dig, naar de hoofdplaats der Souverciniteit. Hier hadden wij een paar dagen rust. Den lslcn Maart zetten wij den eenzamen weg, langs liet zoogenaamde Kopje Alleen voort, en Vrijdag den 5den, kregen wij de Vaal-Rivier in het gezigt. Aan de overzijde stond reeds een wagen op ons te wachtenwiens moedig acht span ossen, den weg naar Petchcfstroom het dorp aan de Mooi- Rivier spoedig aflegde. Tegen den avond naderden wij het dorp. Reeds begon zich de gemeente te verzamelen. De wegen waren bezet met wagens, van waar ons in het voorbijgaan de vriendelijkste welkomsgroelcn werden gegeven. Eene kleine en zindelijke woning nabij de kerk was ons toebereid. Aldaar ontvingen ons de leden van den Kerkcraad met blijdschap en zegenbede. Mijn reisgenoot kenden velen hunner, en sprak naar hunne behoefte. Ik zamelde nog dien avond de jongelieden, die voor de aanneming waren opgekomen, in de kerk. Ruim 60 boden zich daartoe aan. Dit werk hield mij onledig al de dagen van ons verblijf aan de Mooi-Rivier. Middelerwijl behartigde mijn vriend de zaak des Doops in onze woning, met het herderlijk bezoek en toespraak. Mijne aanriemelingen konden bijkans allen lezen. Slechts deze werden lot het verder onderzoek toegelaten. Daar zij echter wel hunne vragen konden beantwoorden maar hunne Bijbelkunde wat gebrekkig was, stelde ik de aan neming 3 maanden, wanneer ik zou terug komen, uit. 'sMorgens was de gemeente te 9 ure in de kerk, een gebouw naar mijne meening in slaat om ongeveer 600 mensehen te bevatten. Elke plaats was bezet. Aller oog was op den spreker gerigt en menig gelaat getuigde van de ernstige aandacht, 't Gezang is krachtvol, en het gebed eenparig. En is de zegen uilgesproken, dan neemt een ieder zijn veldstoeltje onder den arm, en begeeft zich naar zijne tent. Zaturdag was de Voorbereiding, 's Zondags deelden wij het Heilige Avondmaal uit en hielden daarna Nabetrachting en Dankzegging. 97 kinderen waren er tot den Doop beschreven. Ons open baar werk was nu afgeloopen. Binnen weinige uren waren de tenten ge sloopt en hadden de wagens hunne standplaats bij de kerk verlaten. Het was nu eenzaamde stitte rondom ons bijkans onaangenaam. Onze arbeid afgcloopen zijnde, bezigligde wij het dorp Potchefstroomge noemd naar den ouden Kommandaut Potgieter, thans Vrijburg gcheelen; het ligt in eene zeer groote grasvlakte. In de verte ziet men bergen, wier zijden met hout bewassen zijn, dat echter slechts tot brandhout dient. Het dorp is rijzend en telt nu veelligt niet minder dan honderd huizen Digt bij loopt in zuidoostelijke rigting de Mooi-Rivier. Vervolg hierna.) 'sGRAVENHAGE, 8 November. Z. M. heeft zijnen Ordonnans-Officier den ls,cn Luitenant F. F. Sleen- bergbe, van het regement veldartillerie, een eervol ontslag uit eerstgemelde betrekking verleenden in zijne plaats tot zijnen Ordonnans-Officier benoemd den lslen Luitenant Jhr. C. II. F. Du Monceau van het 6de regement infanterie. Z. M. heeft thans bepaald, dat de Tentoonstelling van voorwerpen van Nijverheid in 1856 te Amsterdam en in 1860 in eene der steden van Zuid holland zal plaats hebben. Tusschen de NederlandscheJ en Groothertogelijk Hessische Regeringen is gesloten eene overeenkomst lot wederkeerigc uitlevering van misdadigers, van welke overeenkomst de onderteckening en uitwisseling der wederzijdsche acten van bekrachtiging den 14den September en 25sten October jl. te Darmstadt hebben plaats gehad. Den 5dcn is alhier aanbesteed de inrigting van het voormalige Hotel van den Prins van Oranje, op het Plein, tot eene bewaarplaats van het Rijks Archief, de ontruiming van de localen, in welke dit Archief thans is geplaatst, en het] overbrengen van hetzelve ter bestemder plaatse in het nieuwe locaalvoor ƒ7,944. Telegraafiscli Bcrlgt van 5 uur. Bij de Tweede Kamer is ingekomen een voorstel van den Heer Thorbecke, ondersteund door anderen Leden, tot afschaffing van den accijns op het gc- slagt, tot vrijdom van invoer op het slagtvee en ook tot opheffing van het tonnegeld. Op de aanbevelingslijst tot Raadsheer bij den Hoogen Raad zijn geplaatst de Heeren Provo Kluit, KarsseboomWiarda Beekman, de Jong van Beek en Donkvan Gelyn Yilringa en Pape. MAASSLUIS, 1 November. Wij mogten ons voor weinige dagen verblijden, dat op onze zoo goed in- gerigte scheepstimmerwerf, welke geruimen lijd ongebruikt is geweest, maar nu het eigendom is geworden van den Heer G. 11. Uit den Bogaardsde kiel is gelegd van een brikschip, hetwelk den naam zal dragen MaasUmd. Het wordt voor particuliere rekening onder directie van den Ileer A. Boer alhier gebouwd, Gezagvoerder zal zijn Kapt. S. Post. Mogt dit het begin wezen om onze plaats, welke voor zoovele vakken van nijverheid gunstig is gelegen, in bloei te doen toenemen en tol vorige welvaart te brengen. BUITENLANDSCDE BERIGTEN. EXGELAN B. LONDEN, 5 November. De menagerie in den Zoölogischen tuin alhier is lot den laatstcn October van dit jaar door 385,435 personenruim 80,000 meer dan gedurende het geheele vorige jaar, bezocht geworden. Op de vredes bijeenkomst te Edimburg hebben de Heeren Cobden en Bright, de twee opperhoofden der vrijzinnige school van Manchester, voor den vrede gesproken. Zij zijn geen volstrekte bestrijders van den oorlog, maar verlangen dat Engeland de kostbare staatkunde van tusschenkomst in de za ken van andere volkendie het al zoo veel gekost heeftopgeve. Wij betalen zeide hij, jaarlijks 28 milliocn voor de rente onzer schuld en die vreeselijke schuld is alleen gemaakt voor de onkosten van den oorlog. Wij betalen jaarlijks 17 millioen voor ons leger en vloot, fjit is 3 millioen meer dan de gansche begrooting der Vereenigde Staten. De oorlogs-onkostcn in Indië bedragen 12 millioen Ziedaar een som van 57 millioen die Engeland moet heffen ter betaling van vorige oorlogen en tegenwoordige uitrusting ten oorlog, cn die uitgaven zijn steeds klimmende, hoezeer Engeland sedert 1833 behalve in Indië, vrede heeft gehad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 2