algemccnen aard aanleiding gegeven, die in sommige der Afdeelingen vóór, in andere na den afloop van liet onderzoek der genoemde wellen werden te berde gebragt. Aan de Commissie van Rapporteurs voor het lstc Hoofdstuk, bestaande uit de Hoeren Rochussen, van Nispen van Sevenaer, van Rappard, Meeussen en Groen van Prinstcrer, is de laak opgedragen, oin van deze algc- meene beschouwingen verslag te doen. In drie der Afdeelingen is door enkele leden de wenscbclijkbeid op den voorgrond gesteldom van bet Ministerieter gelegenheid van de behande ling der Slaatsbegrooling, welker aanneming altijd als een blijk van ver trouwen der volksvertegenwoordiging moet worden beschouwd, nadere inlich ting te ontvangen omtrent de beginselen, die dat Bewind voornemens is met opzigt tot de wetgeving en het staatsbeheer in het algemeen te volgen. Dat verlangen strookt, hunnes inziens, met de eischcn van den constilulionelen regeringsvorm. Er bestond tot het uiten daarvan te meer aanleiding in de omstandigheiddat aan de verklaring der gezamenlijke Ministers van den 28-ten April j 1.welker inhoud onmiskenbaar op de jongste verkiezingen voor de Tweede Kamer eenen krachtigen invloed heeft uitgeoefend, lol nu toe slechts in cén enkel opzigt, namelijk wat het loezigt op de kerkgenootschap pen betreft, gevolg is gegeven, terwijl overigens van de verwezenlijking der daarin vervatte denkbeeldenbijv. omtrent het te keer gaan eener te ver gedrevene centralisatie, niets is vernomen, en het geheele stuk zelfs ecuiger- male in vergetelheid is geraakt. Daarenboven schijnt de wijze, waarop de genoemde verklaring ten uitvoer zou moeten worden gelegd, uit meer dan één oogpunt nog opheldering te behoeven. Men voegde er echter uitdrukke lijk bij, dat men slechts in hoofdtrekken met de rigting, die het Ministerie voornemens is te volgen, bekend wenschle te worden gemaakt. Meer algemeen is een ander onderwerp besproken, dat in de laatste jaren bij de behandeling der Slaatsbegrooling telkens zeer bijzonder de aandacht en bezorgdheid der Kamer heeft opgewekt. Om aan de eischen der gewijzigde Grondwet en de behoeften der natie volkomen te voldoen, moet nog een overgroot aantal veelomvattende wetten lot stand worden gebragt. De taak welke dien ten gevolge op de Regering en de Volksvertegenwoordiging rust is zoo zwaar, dat eene reeks van jaren vereischt zou worden om die naar eisch te volbrengen. Dit heeft de vraag doen rijzenof hel niet nuttig en raadzaam zij, ten deze een ander spoor in te slaan, dan men tot nu toe be wandeld heeft; of men niet het denkbeeld moet laten varen, om omtrent de meest belangrijke onderwerpen telkens eene nieuwe algemeene regeling tot stand te willen bréngen en naar eene volmaaktheid te streven, die, blij kens de ondervinding der laatste jaren toch niet te bereiken is. De meer derheid der ledendie aan het onderzoek deel namentoonde zich geneigd die vraag toestemmend te beantwoorden. Zij wilden dus aan de Regering ernstig in bedenking gegeven hebben, om voor zoover, voegden enkelen er bijde Grondwet het vergunt meer op het tot stand brengen van partiele verbeteringen in de wetgeving, door wijziging of aanvulling, dan op algeheele hervorming en herziening het oog gevestigd te houdenen niet te vergeten dat eene handelwijze, die zich in het afgetrokkene allezins aanbe veelt, dikwijls in de practijk faalt. Net leedwezen heeft men opgemerkt, dat het eindcijfer der tegenwoordige begrooting alweder hooger is dan dat van de vorige, en dat dus bij voort during de strekking bestaat, om de staatsuitgaven op te drijven, in plaats van die trapswijze te verminderen. In ééne der Afdeelingen trad men daar omtrent in berekeningen, waaruit bleek, dat het eindcijfer der thans voorge stelde begrooting geacht moet worden-, dat der begrooting, zoo als die voor 1853 werd vastgesteldmet omstreeks 4 tonnen gouds te overtreffen. Zeer vele leden konden niet ontkennen, dat de voortdurende verhooging van het eindcijfer der begrootingen, die reeds onder het vorig Ministerie een aanvang heeft genomendadelijk na de verklaring dat de rij der groote be zuinigingen gesloten was, hun bezorgdheid inboezemde. Zij wilden niet, dat in het beheer van 's Lands zaken met bekrompenheid wierd te werk gegaan en zonden zelfs tegen eenige verhooging van thans zeer karig bedeelde vak ken, bijv. dat van kunsten en wetenschappen, zoo zeer niet opzien. Maar zij meenden tochdat vooral bij sommige departementen van algemeen be stuur het denkbeeld van bezuiniging meer op den voorgrond kon staan dan thans het geval is. Daarbij wees men onder anderen op het onmiskenbare feit, dat de kosten van het personeel der ambtenaren op nieuw zijn ver meerderd. Het Departement van Financien maakt in dit opzigt eene gunstige uitzondering; moetende men erkennen, dat bij voortduring met opzigt tot het beheer der belastingen, eene loffelijke neiging tot inkrimping der uitga ven wordt opgemerkt. In naauw verband met de voorafgaande beschouwing, werd door vele leden beweerddat de tegenwoordige begrooting nog niet eens volledig isdaar het zich maar al te zeer laat voorzien, dat de thans aangevraagde sommen voor de dienst van 1854 in 't vervolg nog met meer dan éénen belangrijken post zullen moeten worden vermeerderd. Men wees daarbij op de bijdrage voor den Rhijnspoorweg en op hetgeen waarschijnlijk lot voltooijing der droog making van het Haarlemmermeer in 1854 zal worden vereischt; terwijl de toelichtingen tot het Xde Hoofdstuk maar al te zeer geschikt zijn tot het opwekken der vreesdat de gevraagde sommen voor het Departement van Oorlog niet toereikend zullen worden bevonden. Voor zoover werkelijk thans reeds bepaalde uitgaven te voorzien zijn en onvermijdelijk moeten worden geacht, zouden de bedoelde leden het niet dan afkeuren dat daarvoor op de bcgrooting niets was uitgetrekken. De begrooting moet den waren stand van zaken aanwijzen. De aanmerking, bij gelegenheid der behandeling van de vorige begrooting gemaakt, dat in den laatsten tijd zeer weinig omtrent de opheffing van bij zondere fondsen vernomen werd, blijft toepasselijk. Inzonderheid wenscht men te weten, hoe het staat met de opheffing van het fonds van baken gelden; welke opheffing, naar eene vroegere mededeeling der Regering, in verband staat met eene verrekening met de stad Enkbuizen, die eerst na den 31stcn December 1851 kon plaats hebben. Deze termijn is nu dan toch reeds vrij lang verloopen. Evenzoo vernam men gaarne iets omtrent de opheffing van het Fonds tot bevestiging en wapening van het zuidelijk fron tier. Zij werd in 1851 als hoogst waarschijnlijk kort aanstaande aangekondigd. Weder is door eenigen aangedrongen op het tot stand brengen der verevening tusschcn Nederland en hel Groothertogdom Luxemburg. In allen gevalle wenscht men omtrent den legenwoordigen stand van deze reeds sedert zoo vele jaren aanhangige zaak te worden ingelicht. Na hetgeen deswege onlangs in het Groothertogdom zelf is verhandeld, schijnt men zich te mogen vleijen dat de afdoening niet voortdurend zal worden vertraagd. 's GRAVENHAGE, 25 October. Z. M. heeft benoemd tot eersten Officier van Gezondheid der 2de klasse, den Officier van Gezondheid der lstc klasse C. Gobée, van het personeel van de geneeskundige dienst der landmagt. Naar men verneemt zullen op bijzonder verlangen van Z. M.gedu rende de eerstvolgende 4 maandende inhoudingen op de soldijen der man schappen van het leger, wegens schuld op hun klecdings-reparatie-fondstot geen hooger bedrag dan het minimum of een derde, plaats hebben, en het maximum of de helft korting, alleen wegens dronkenschap, worden opgelegd. Bij 's Konings besluit is bepaald, dat, even als zulks thans bij de landmagt plaats heeft, ook bij het corps mariniers de diensttijd, welke ver eischt wordt, om tot het examen als Officier toegelaten te worden, gerekend zal worden van den leeftijd van 18 jaren; vroeger was dit 18. HH. MM. worden met het eind dezer week in de residentie terug gewacht. De Minister van Financién heeft ƒ292.97 ontvangen, onder de letters v. d. D. en G. G. ter voldoening van te weinig betaald succcssieregt eener in 1830 te Amsterdam opengevallen nalatenschap. De Minister van Koloniën zal morgen (Woensdag) geen gehoor verleenen. Aan den beeldhouwer en gieter van het gegoten standbeeld van Z. M. den Koning Willem 11, alhier aangebragtzwaaijen deskundigen hoogen lof toe. Het beeld stelt voor den Koning bloodshoofd, los in eene afhangende mantel gehuld, de hand als sprekende naar zijn volk uitstrekkende; 4 alle gorische beelden omgeven het, deze vooral zijn ware kunststukken te noemen. De fundamenten worden door 2 metselaars dezer residentie gratis gelegd. De pleglige onthulling van het standbeeld zal op den 17dcB November, den verjaardag der omwenteling in 1813, plaats grijpen. Het kanaal van hier naar Scheveningen zal verder doorgegraven worden. BUITENLANDSCHE BERIGTEN. ENGELAND. LONDEN, 22 October. Het nieuw te bouwen Koninklijke stoomjagt zalvolgens beslissing van H. M. niet van ijzer maar van hout gebouwd worden en in 1855 moeten gereed zijn. De Koninklijke Belgische familie is heden te Dover en vervolgens alhier aangekomen. Er heeft zich hier eene maatschappij gevormd lot den aanleg van nieuwe dokken op den regteroever van den Theems. Zij zullen den naam dragen van Wellington Dokken en eene grondvlakte van 130 mijlen beslaan. Het kapitaal is groot 1,000,000 verdeeld in actiën van 25 In weer wil van de ontzaggelijke dokken, welke Londen reeds bezit, wordt de be hoefte om schepen te plaatsen en te lossen nog sterk gevoeld; verleden jaar was voor ongeveer 5000 vreemde schepen geene ligging te vinden; daaren boven moesten 28,000 kustvaarders en visschersschepen op de rivier blijven liggen en daar hunne ladingen lossen. Eenige Israëlitische Bankiers alhier zijn overeengekomen, geene Oosten- rijksche banknoten te wisselen of in betaling te nemen zoolang de Israëlitcn in de Oostenrijksche monarchie zoo zeer in hunne reglen benadeeld worden. Men verwacht, dat de andere Bankiers alhier zich hierbij zullen aansluiten. Deze maatregel is eene demonstratie tegen Oostenrijk en zij zou zeker voor hetzelve allergewigligst worden, indien de overige Israëlitische Bankiers in Europa hetzelfde besluit zouden nemen. Sedert de laatste maatregelen van Oostenrijk met betrekking tot de verkorting der regten van de Israëliten heeft niet eenige affaire in Oostenrijksche fondsenop de effectenbeurs alhier plaats gehaden hoewel verscheidene verkoopers zich daarin hebben voorge daan konden zij geene koopers viuden. Generaal Sir Al. Mackenzie is in 83-jarigen ouderdom overleden. Hij was een schoolmakker van Walter Scott en bezocht te gelijk met den Hertog van Wellington de Fransche militaire school te Angers. Hij was de oudste Generaal in Britsche dienst en woonde al de groote oorlogen sedert den vrede van Amiens op het vasteland bij. Het stoomschip Dalhousie, dat deze stad den 13lIcu verliet en zich te Plymouth opgehouden had, om er passagiers op te nemen, is, na Duins den Igden verlaten te hebben, bij Beachyhead gestrand, waarbij al de 80 man schappen, op één matroos na, benevens 14 passagiers, jammerlijk omgeko men zijn. Het schip was gaaf uitgezeild, doch in den nacht van den IS"1™ begon het op zijde te liggen, en niets was in staat het regt te krijgen; men meent dus dat het een verborgen lek moet hebben gehad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 2