BUITENLANDSCHE BERIGTEN.
[De voordragt heeft nog eene wijziging ondergaan. In stede van de woor
denDe bedienaar der openbare Godsdienstdieenz., moet in art. 13
worden gelezen Hijdieenz.]
De Heer van Deinse schetst het hoogst gewigtige van het wets-ontwerp,
thans aan de orde. Het geldt aller vrijheid en veiligheidons zoo maat
schappelijk als godsdienstig bestaan. Javan de beslissing der Kamer zal
afhangen, of men zal hebben rust cn orde, maatschappelijke en godsdienstige
vrijheid, veiligheid en vrijheid der kerkgenootschappen dan wel onzekerheid,
wanorde of piijsgeving aan overmoed. Daar spreker voornemens is, de wet
aan te nemenzoo zal hij daartoe de gronden opgeven. Hij zal daarom
trachten te doen zien: 1°. de noodzakelijkheid en grondwettigheid eener wet;
2°. dat deze wet aan die vereischten beantwoordt. Met genoegen heeft hij de
dadelijke indiening van het ontwerp gezien dal de Regering, niet door om
en bijwegen getracht heeft de gemoederen in slaap te wiegen, maar dat zij
den moed gehad heeft, dadelijk met open vizier te strijden. Bij de opgewon
denheid der hartstogten, bij de uitgedrukte hoop aan de eene en de groote
verwachtingen aan de andere zijde, liet het zich verwachten dat elke wet,
welke aller belangen moest vereenigen, bij den eersten aanblik aan niemand
kon voldoen. Zij moest voor den een te veel, voor den ander te weinig zijn.
Er is, zegt de spieker, noodzakelijkheid tot wettige regeling van het toezigt
op de kerkgenootschappen. De Grondwet legt aan den Koning de dure ver-
pligting op, te waken dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de
palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. Maar hoe kan die
waakzaamheid geschieden, indien de wijze hoe niet geregeld wordt? zal dit
naar eigen inzigteneigendunkelijk en willekeurig geschieden Dit toch zal
niemand verlangen. Doch er is rneer. Hetzelfde voorschrift verwijst naar de
wetten van den Staat. Te regt vraagt men nu, welke die wetten zijn? Hel
verslag der commissie van rapporteurs toont genoeg aan, hoe men hier in het
onzekere verkeert. De een wijst op de wet van Germinalals ingevoerdde
andere beschouwt dit als waar voor slechts een klein gedeelte des Rijks en
thans niet vatbaar voor verdere toepassing; een derde oordeelt die wet als over
het gehcele Rijk afgekondigd en als moetende alzoo ten uitvoer worden ge
legd en nog vele andere beweringen over de vraagwelke wetten in aan
merking moeten komen. Allen zijn overtuigd, dat door eene wet aan den
onzekeren toestand een einde moet worden gemaakt.
De vraag rijst nu: is zoodanige regeling bij de Grondwet verboden of toe
gestaan? Een stellig verbod zal men te vergeefs zoeken; het bestaat niet.
Alles wat men te dien aanzien redeneert, berust op veronderstellingen, indi
viduele opvattingen, welke de een in de Grondwet kan zien, de ander niet,
al naar mate hij dit wenscht; de slotsom is echter: er bestaat geen stellig
verbod. En is er dit niet, dan bestaat er ook vrijheid. Maar er is meer.
Het is niet moeijelijk aan te toonen, dat de Grondwet niet alleen vrijheid
geeft, maar het maken van zoodanige wet uitdrukkelijk op het oog heeft gehad.
Art. 169 zegt, dat de Koning waakt, enz. Dus gehoorzaamheid aan de wet
ten van den Staat, dat is, niet beperkt, zoo als in art. 167 gesproken wordt
van de wetten en reglementen tijdens de grondwetsherziening bestaande,
maar in het algemeenaan de w etten van den Staaldat is toen en later.
Men zorge, dat men eene wet erlange, overeenkomstig de eischen des tijds en
voldoende aan de behoeften der Natie, en men zal het oogenblik zegenen,
waarop de wet tot stand zal zijn gekomen.
De Heer van Voorst wenscht hoofdzakelijk dat aan de wet wordt ontno
men alle kenmerk van eene gelegenheidswethij wil gematigdheid en voor-
zigtigheiden zal overigens in 't belang van den Staat, het Ministerie onder
steunen.
De Heer Meeussen had de beraadslagingen nu niet willen aanvangenom
dat de Minister van de R. K. Eeredienst niet tegenwoordig is, doch zal, nu
ze aangevangen zijn onderzoeken
1°. Of de gebeurtenissen van het voorjaar de voordragt wettigen?
2°. Of de noodzakelijkheid der wet voortvloeit uit of gegrond is op de wet
van Germinal.
Spreker beantwoordt beide punten ontkennend.
De Heer Hengst toont aan dat de Grondwet geene preventive bepalingen toe
laat, en acht de afstemming wenschelijk.
De Heer Donker leidt het tegendeel uit de Grondwet af en zal voor de
wet stemmen.
De Heer de Man toont aandat de Grondwet alleen repressie wildat men
de geschiedenis der Grondwetsherziening er bij in aanmerking moet nemen,
dat zij echter ook naar de letter geen aanleiding tot het ontwerp geeft.
Zitting van Zaturdag 13 Augustus.
In deze zitting zijn wederom een aantal adressen ingekomenhoudende
beschouwingen ten voordeele of wel tot bestrijding van het wets-ontwerp
tot regeling van het toezigt over de onderscheidene kerkgenootschappenen
welke naar de Commissie voor de verzoekschriften worden verzonden.
Gemelde Commissie heeft, bij monde der Heeren van Asch van Wijk en
Engelen, verslag uitgebragt op een groot aantal adressen van gelijke strek
king als de bovenbedoelde.
Aan de orde is de voortzetting der algemeene beraadslagingen over het
ontwerp van wet tot regeling van het toezigt over de onderscheidene kerk
genootschappen.
De Heer Mackay brengt in het middendat men bij het heoordeelen der
wet vooral op de omstandigheden moet letten. Hij werpt, om dat aan te
toonen: 1°. een terugblik op de geschiedenis; 2°. behandelt hij den geest
der Grondwet en spreekt dan nog met een enkel woord over deze voordragt.
De Heer van Nispen zegt onder anderendat deze wel haar aanzijn ver
schuldigd is aan eene gevoeligheid die hij eerbiedigt, maar tevens aan eene
opwekking van driften waaraan de grondwetgever van 1848 voor goed een
einde had willen maken. Zoo men nu den weg had gevolgd, die destijds
door den Minister Lighten velt was aangewezen veel schade en nadeel zouden
bespaard zijn geworden. Het zou zijn wensch geweest zijn, dat, in plaats
van de aanbieding dezer wet, de Regering getracht had de gemoederen te
bedaren en te doen uitkomen, dat de organisatie een gevolg was van een
grondwettig regtvan de vrijheid die aan een ieder is toegekend en dat daar
uit voor niemand eenig nadeel zou kunnen voortvloeijen. Men had zich bo
ven driften en hartstogten moeten plaatsendan had men zeker rust en
kalmte kunnen bevorderen. Het is een groot ongeluk dat dit niet gebeurd is,
de schadelijke gevolgen doen zich daarvan gevoelen. Wat nu het aanhangig
wets-ontwerp aangaat vreest hij, dat deze wet, wordt zij aangenomen, op den
duur, alle kerkgenootschappen van hunne vrijheid zal berooven. Zij is nu
tegen het R. K. genootschap gerigt. Nu merkt hij op, dat er in den Raad
van State, bij de beoordeeling dezer voordragt, geen enkel lid van dat kerk
genootschap zitting had. In den Ministerraad was wel zoodanig lid gezeten,
maar deze verliet het Vaderland vóór de aanbieding van het ontwerpnadat
bij zijne volstrekte afkeuring van hetzelve aan menigeen had doen kennen
en zelfs den wensch geuit had, dat van die meeningen zou blijken.
Telegraplitsch Iterlgt,
De Heeren Wintgens, Mackay, van Reede en ten Cate hebben vóór de
wet gesproken doch de laatste onder zekere reservesde Heer v. Nispen breed
voerig tegen. Voortzetting Dingsdag.
AMSTERDAM12 Augustus.
Alhier is hel bezigtigeu van het geschenk in zilver door de Stad aan
HH. KK. HH. Prins en Prinses Hendrik, aan het publiek vergund, tegen
betaling van 25 centen.
In het kerkgebouw der Doopsgezinde gemeente werd gisteren de 39'u
algemeene vergadering gehouden van het Nederl. Bijbelgenootschap. In de
plaats van den Hoog-Edel Gestr. Heer Mr. S. Baron van Heemstra, daartoe
onverwachts verhinderd, opende de Wel-Eerw. Heer Ds. J. E. de Voogt,
Ondervoorzitter, deze bijeenkomst des morgens ten 10 ure, met eene gepaste
toespraak en gebed.
Blijkens het verslag door den Secretaris Mr. B. J. Ploos van Amstel uitge
bragt, telde het genootschap 91 afdcelingen, 6301 leden en 1704 begunsti
gers. Gedurende het afgeloopen boekjaar waren er 31,404 bijbels en testa
menten afgeleverd, en had men bij voortduring omtrent den slaat der afdee-
lingen gunstige berigten ontvangen.
In het verslag door den Secretaris Prof. J. van Gilse medegedeeld, omtrent
den staat en de werkzaamheden van het genootschap in en voor de overzeesche
bezittingenwerd in het bijzonder gewezen op het hooge gewigt van de vol-
tooijing der vertaling van het Oude Testament door den Afgevaardigde Gericke
die daarmede, de geheele overzetting van de Heilige Schrift in het Javaansch
mogt ten einde brengen. Omtrent de verspreiding van het Nieuwe Testament
onder de Javanen waren voldoende berigten ingekomen.
De Afgevaardigde Neubrunner van der Tuuk zette zijne werkzaamheden
met ijver voort. Ter proefneming had men zijne overzetting van het schep
pingsverhaal in de taal der Battaks doen lithografiëren.
Door den Afgevaardigde Matthes was eene proeve van vertaling geleverd
van het Onze Vader en de Artikelen des geloofs in het Boegineesch en Makas-
saarsch. Ook de Afgevaardigde Hardeland was trouw werkzaam. Van hem
had men reeds de vertaling van het boek Jozua in het Dajaksch ontvangen.
De staat der geldmiddelen, door den Penningmeester Mr. W. C. Backer
toegelicht, leverde eene verblijdende uitkomst op.
De vergadering werd door een groot getal Afgevaardigden bijgewoond, en
na de behandeling van nog eenige belangrijke puntenmet dankzegging aan
God, dóór den Voorzitter gesloten.
De gisteren alhier gehouden Wol-veiling is afgeloopen als volgt: 30 b.
Deensche Luthwol waarvan 15 b. gaaf verk. a 167 c.5 b. gaaf, 10 b. BS.
opgch. a 165 c.; 54 b. Russ.als: 7 b. Lam wol verk. 113 a 125 c.8 b.
Herfstwol opgeh. 90 a 96 c.36 b. Donskoy, waarvan 25 b. opgeh. 112 a
114 c.11 b. verk. 113 a 115 c.en 3 b. Han. Scheerwol opgehouden a 85 c.
ENGELANO.
LONDEN, 10 Augustus.
In de zitting van het Huis der Gemeenten van eergisteren kwam een post
in behandeling van 200,000 tot goedmaking der kosten van den oorlog
tegen de Kaffers. Hierbij deelde de Onder-Secretaris van het dep. van Kolo
niën de Heer Peelmede dat de Regering het Souvereinileitsgebied aan de
Oranje-rivier, wenschte te ontruimen. De groote moeijelijkheid was, de uitge
strektheid van de grenzen der kolonie, die niet dan met groote moeite en
buitensporige kosten konden worden beveiligd. Het Souvereiniteitsgebied was
tegen den zin des gouvernements in de kolonie ingelijfd, meer om door
Britsche bemiddeling de twisten tusschen de inlanders namelijk en de Hol-
landsche Boeren, tot een eind te brengen. Doch deze bemiddeling was uit-
geloopen op de aanwending van wapengeweld tegen de inlanders, en de Gou
verneur der kolonie was van den daartoe ondernomen krijgstogt teruggekomen
met de overtuiging dat het de wensch der inlanders niet was noch immer
was geweest onder het Britsche bewind te staan, en dat de Hollandsche land
bouwers, nog bezield door de gevoelens die hen aanvankelijk bewogen om
hunne boerderijen in de eigenlijke kolonie te verlaten, vrijheid wenschten ons