LEYDSCHE
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt
WOÉJNSDAG, 20 JULIJ.
De Prijs der Courant is f 12 in het jaar;
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven
BIMENLANDSCHE BERIGTEfl.
LEYDEN, 19 Julij.
Tot verkiezing van acht Leden voor den Gemeenteraad alhierzijn ingele- I
verd IS.» O stembriefjes van de 1416 Kiesbevoegden.
Wij hebben de stukken ontvangen betreffende de invoering der R. K. I
hiërarchie, die ter griffie van de Tweede Kamer zijn nedergelegd. Als: I
1°. Nota van den Nederl. Gezant te Rome, dd. 10 Mei 1853, waarop door I
den Kardinaal Antonelli het antwoord van 1 Junij 11. is gegeven.
2°. Nota van den Heer Belgrado, Pauselijk Internuntius te 's Hage, dd. 29
Mei, aan den Minister van Buitenl. Zaken, toezendende de formulieren van I
den eed, door de Bisschoppen voor en bij hunne wijding af te leggen.
3°. Nota van den Minister van Buitenl. Zaken, dd. 1 Junij, aan den I
Pauselijken Internuntius, mededeeling vragende van den eed, die werkelijk I
door de Nederl. Bisschoppen mogt zijn afgelegd.
4". Antwoord van den Pauselijken Internuntius, dd. 4 Junij, waarbij dat
cedsforrnulicr wordt overgelegd.
5°. Antwoord van den Minister van Buitenl. Zaken, dd. 6 Junij.
6°. Nota van den Kardinaal Secretaris van Staat Antonelli, dd. 1 Junij. I
(Van dit stuk wordt niet het oorspronkelijke Latijn, maar cene Fransehe ver- I
taling overgelegd.) I
7°. Nota van den Nederl. Gezant, in antwoord op voormeld stuk, en I
welke nota de Regering verklaart op 27 Junij 1853 aan Zr. Ms. Gezant te I
Rome te hebben verzonden.
De gezamentlijke uitgebreidheid dier stukken, te zamen 14 folio bladzijden I
druks, gedoogt niet dat wij die hier in hun geheel overnemen. Wij deelen I
daarom hier het voornaamste uit den hoofdinhoud mede.
In N°. 1 verklaart onze Gezant dat de Regering van Z. M. gaarne met die I
van den II. S. op een goeden voet wil blijven, maar niet onopgemerkt kan I
laten al wat, voorzeker in strijd met de bedoelingen van Z. II.in diens toe- I
spraak, het Hoofd van den Staat en ons volk levendig heeft getroffen.
Ten opzigte der benaming van Holland en Braband in plaats van Koning
rijk der Nederlanden zegt hij dat de Paus toch door die middelecuwsche be
naming den Staat van zaken niet kan of niet zal willen veranderendoch
dit daarlatende, moet de Regering van Z. M. met al de achting die zij de i
II. Vader toedraagt opkomen, tegen hetgeen zijne toespraak van 7 Maart kwet- j
sends bevat voor de eer des volks en de historische herinneringen die het Hoofd
van den Staat en de meerderheid der inwoners dierbaar zijn, en legen de
menigvuldige onnaauwkeurigheden in historische feilen die er zich in opdoen.
De Regering van Z. M. is overtuigd dat de II. Vader in zijne wijsheid een
en ander rijpelijk zal overwegen, en middelen zal vinden om de gevoeligheid
die zijne toespraak opwekte, te doen verdwijnen.
Wijders stelt de Regering zich voor, om het voorwerp zelf dier toespraak,
welks uilvoering hij eene mededeeling van 7 April van den Internuntius aan
de Regering is blootgelegd, nader aan de grondwet te toetsen, omdat deze of
gene maatregel door de vorm van uitvoering zoo gevaarlijk kon zijn voor de
openbare veiligheid, dat de Regering gedwongen zou zijn tusschen beide te
komen.
Inmiddels verzoekt onze Gezant dal onze Regering worde ingelicht omtrent
twee vragen 1°. omtrent den inhoud van den eed en de wijzigingen die de
loop van den tijd heeft gebragt of die zouden kunnen ingevoerd worden, in
landen wier Souverein niet Katholiek is en die eene gemengde bevolking be
vatten. 2°. De bedoelingen van Z. 11. te weten ten opzigte der mogelijkheid
en nuttigheid in 't belang der R. K. zelve, om eeriige verandering te maken
in de standplaatsen der geestelijke opperhoofden.
N°. 2. In deze formulieren is thans de uitdrukking: »ik zal ketters,
scheurmakers en tegenstanders van gezegden onzen Heer of Zijne opvolgers
zooveel in mijn vermogen is, vervolgen en bestrijden," weggelaten. Overi
gens bevatten zij de belofte van getrouwe vervulling der verschillende aan
hunne bediening verbondene pligten.
N°. 3. De inhoud hiervan is boven in de opgave der stukken genoegzaam
vermeld.
N". 4. Dat eedsformulier bevat de bij N°. 2 vermelde uitdrukking, waarbij
de Nunlius de inlichting geeft, dat deze eed tot hiertoe door al de llollandsche
Prelaten die tot Bisschoppen in partibus benoemd geweest zijn, is afgelegd.
N°. 5. Bij dit antwoord bedankt onze Minister voor de mededeeling van
het eedsformulier, en vraagt of de mededeeling van 29 Mei niet moet worden
beschouwd als het antwoord van de II. S. op dat gedeelte der Nota van onzen
Gezant, die den eed der Bisschoppen betreft. In dat geval vertrouwt onze
Minister dat de Pauselijke Regering hem hel antwoord op die nota in zijn
geheelspoedig zal doen toekomen.
N°. 6. Daarin wordt eerst de inhoud der Nota van onzen Gezant van 10
Mei II. hoofdzakelijk herhaald, en beweerd dat na de verklaring van het vo
rig Ministerie, van 24 Maart 1852, dat niets zich tegen de vrije regeling der
kerk verzette, de H. S. niet nüodig had om te voren kennis te geven wan
neer zij lot die regeling zou overgaan.
Dat evenwel de II. S. gaarne proeven van toegefelijkheid gevende, overal
waar de omstandigheden zulks gedooger.onder de hand het Ministerie mede
deeling had gedaan, en zij bezit stellige bewijsstukken, waaruit blijkt dat
die mededeeling aan verscheidene leden van het daarna afgetreden Ministerie
gedaan is.
Daarom zocht de II. S. vergeefs naar den grond voor de klagten en verkla
ringen in den brief des Ministers vervat, en tracht men verder de ongepaste
uitdrukkingen dier toespraak zoo veel mogelijk te vergoelijken, door ze als
louter historische herinneringen te doen voorkomen.
Daarna beroept men zich op het goed regt der R. K. kerk volgens de
Grondweten zegtdat men zich niet kan voorstellen dat de R. K. kerk
door de haar eigen vorm aan te nemeneenigen nadeeligen invloed op de
openbare orde zou kunnen hebbenen bij de voorzigligheid waarmede die
beschikkingen zijn gemaakt om alle voorwendsels tot af te keuren bewegingen
te verwijderen, is de II. S. overtuigd dat zij alle vertrouwen mag blijven
stellen op de vaderlijke bescherming van den grootmoedigen Souverein, wiens
reglvaardigheid aan dit getrouwe gedeelte zijner onderdanen het pand van zijne
welwillende toegenegenheid niet zal laten ontbreken.
Wijders wordt aangemerkt dat de kerk als zoodanig vrij moet zijn in hare
inrigling. Wat de beide vragen betreft waarop antwoord is verzocht, zegt
men dat al mogt in dat eedsformulier iets zijn dat eenige ongerustheid bij
Regeringen van een andere belijdenis mogt verwekken men die woorden niet
zoo naauw moet nemen, dat ze slechts zien op het waken tegen afval.
Dal evenwel de II. S. gewoon zijnde om zoo veel mogelijk de dingen naar
de behoeften van lijd en plaats te regelen, al bepaald beeft om voor boven
genoemde staten de vereischte wijzigingen te brengen en dat men daarom
de eedsformulier voor.Nederland in het bedoelde puilt gewijzigd zal vaststellen.
Ten opzigte der vestiging van de Aartsbisschoppelijke en Bisschoppelijke
zetels te Utrecht en Haarlem meent de 11. S.dat zij in haar regt is en
niet kan toegeven, doch heeft echter, overwegende den aard der landen door
bevolkingen van gemengd geloof bewoond, de vijf Bisschoppen dienovereen
komstig last gegeven en zelfs gemagligd om ten opzigte van hun verblijf
dit voorloopig als maatregel van voorzigtigheid elders te mogen vestigen
dan in genoemde sleden.
N°. 7. Hierin zegt onze Gezant, dat hij tot zijn innig leedwezen in het
antwoord van wege Z. 11. omtrent de bedoelde uitdrukkingen in diens aan
spraak, gecne voldoende opheldering had gevonden.
De Nederl. Regering zal het voorbeeld dier toespraak niet volgen en der
halve alle toespeling op de geschiedenis van verwijderde dagen vermijden,
maar alleen haar protest herhalen.
De Gezant draagt geen kennis van stukken van 't vorig Ministerie die de
Secretaris van Staat te Rome bezit; zij hebben echter noch het karakter,
noch de waarde van eene goedgekeurde overeenkomst; maar de Regering heeft
thans na rijp onderzoek hare ineening gevestigd en zal die nu met des te
meer vertrouwen bloot leggen, daar de H. V. de overtuiging heeft dat, zoo
de Koning noch regt of begeerte heeft om zich in de geloofszaken zijner
onderdanen te mengen, zoodat zij hierover vrijelijk met hun geestelijk hoofd
briefwisseling kunnen houden, evenmin een vreemdeling regt heeft om uit
hunnen naam te handelen. In dit opzigt heeft de Regering met genoegen de
uitdrukkelijke verklaring des 11. Vaders ontvangen, dat hij zich niet mengen
wil in de zaken van een ander land.
Hierna brengt de Gezant ter kennis van de H. S., dat daar de wel van
18 Germinal an. X nog gedeeltelijk kracht heeft, er een nieuwe wet noodig
is, weshalve er geene sprake kan zijn om de regeling der Bisschoppelijke
hiërarchie als afgedaan te beschouwen, dewijl alles wat ten dien aanzien tot