Art. 3. Vreemdelingen worden tot liet bedienen van de openbare gods dienst, niet toegelaten, dan na daartoe Onze toestemming te hebben verkregen. Art. 4. De titulaturen in de kerkgenootschappen aan de bedienaren der openbare godsdienst toegekendgeven noch ten opzigte van het wereldlijk gezagnoch ten opzigte van andere kerkgenootschappeneenige aanspraak rang of voorregt. In de aanraking met het wereldlijk gezag worden die titulaturen alleen gebezigd na vermelding van den geslachtnaam der titularissen. Art. 5. De ter aanwijzing van kerkelijk gebied door kerkgenootschappen gebezigde namen van provinciën of gemeenten worden slechts als van ker kdijken aard beschouwd en hebben geen verder gevolg. Art. 6. Zetels of standplaatsen van bedienaren der openbare godsdienst of van vergaderingen, kerkgenootschappen vertegenwoordigende, worden niet op- gerigtaangewezen of veranderddan nadat wij in het belang der openbare orde en rust de geschiktheid der plaats beoordeeld en erkend hebben. Wij behouden Ons voor, in hetzelfde belang omtrent de al of niet ge schiktheid dier zetels of standplaatsenwelke zonder Onze goedkeuring na den 3dcn November 18i8 mogten zijn opgerigt, aangewezen of veranderd, nitspraak te doen binnen het jaar, volgende op het in werking brengen dezer wet. Alvorens echter krachlens dit artikel eenige beslissing te nemen, wordt de Raad van Staten gehoord. Art. 7. De bedienaren der openbare godsdienst dragen het gewaad voor kerkelijke plegtighcden of bij de uitoefening van de openbare godsdienst in hun kerkgenootschap voorgeschreven niet dan binnen gebouwen en besloten plaatsen of daar waar de openbare godsdienstoefening naar het 2de lid van art. 1C7 der Grondwet is toegelaten. Art. 8. Elke oprigting van een gebouw tot uitoefening van de openbare godsdienst, vereischt in het belang der openbare orde en rust een onderzoek omtrent de plaats van vestiging in de gemeente. Voor dat de oprigting wordt toegelaten zal, na verhoor der plaatselijke hesluren, daaromtrent door Ons worden beslist. Wanneer Onze goedkeuring niet gevraagd, of geweigerd is, kan de oprui ming door Ons voor rekening der stichters worden gelast. Art. 9. Het klokkengelui tot viering van kerkelijke plegtigheden of om de ingezetenen tot de godsdienstoefening op te roepenwordt in gemeenten waar kerken van meer dan één kerkgenootschap zijnniet toegelatendan met toestemming van Onzen Commissaris in de provincie. Klokkengelui tot andere einden heeft geene plaats dan met vergunning der plaatselijke politie. Art. 10. De bedienaar der openbare godsdienst, die aan deze wet of aan de bevelen, door Ons uit kracht daarvan uitgevaardigd, niet voldoet, hare voorschriften overtreedt, of elders dan art. 1G7 der Grondwet toelaat, de openbare godsdienst uitoefent, wordt verklaard: a in strijd met de wet te hebben gehandelden veroordeeld in de kosten. Art. 11. De Officieren van Justitie bij de Arrondissements-Regtbanken eisschen, de beklaagde behoorlijk gedagvaard, voor de regibank ter burger lijke teregtzittingde toepassing van het voorgaand artikel. Geene vervolging kan door hen worden ingesteld dan op magtiging van den Procureur-Generaal onder wiens bevelen zij staan. Art. 12. Van het vonnis wordt appel, van het arrest cassatie toegelaten. Art. 13. De behandeling der zaak heeft in eersten aanleg en hooger be roep plaats met geslotene deuren; de gedaagde kan zich door een raadsman doen bijstaan. Art. 14. De bedienaar der openbare godsdienst die na eenc eerste ver- oordcel ing andermaal wordt verklaard in strijd met de wet te hebben ge handeld, wordt bij hetzelfde vonnis ontzet van de regten opgenoemd in art. 42 van het Strafwetboek voor den tijd van drie tot tien jaren. Bij derde of latere veroordeeling wordt de overtreder daarenboven tot ge vangenisstraf van minstens zes maanden en hoogstens twee jaren veroordeeld. Art. 15. De regtsgedingen krachtens het voorgaand artikel ter zake van herhaalde overtreding gevoerd worden op de gewone wijze voor den gewo- nen regter behandeld. Art. 17. Bij het in werking komen dezer wet zijn, behoudens de bepa lingen der wetten en reglementen bedoeld in art. 167 der Grondwet, afge schaft de wet van 18 Germinal jaar X en alle andere met de tegenwoordige wet strijdige bepalingen. Lasten en bevelen enz. In de Memorie van Toelichting wordt gezegd dat er omtrent de verhou ding van Staat en Kerk geene onzekerheid mag blijven bestaan. Art. 169 der Grondwet moet leven ontvangen uit eene nadere wet. Wel bestaat er eene van 18 Germinal jaar X, deels betreffende een Concordaat tusschen Pius VII en de Franscbe Republiek, deels de Onroomsche gemeenten, welke wet als nog voor de B. K. Kérk geldig is. Men behoeft alzoo een wet om die vorige af te schaffen. Nadat dit een en ander bij wijze van algemeene beschouwing is ontwik keld worden verder de artikelen toegelicht. ROTTERDAM, 1 Julij. De luchtreis die de Heer Laissaigne zich voorgenomen had eergisteren te ondernemen, maar die door ongunstig weder moest worden'uitgesteld, heeft gisteren, in weerwil van de hinderpalen, ook nu door de weersgesteldheid in den weg gelegd (behalve eene kleine wijziging in het programma) met goed gevolg plaats gehad. Ten kwartier voor 6 ure was de ballonweder met gas van de Nieuwe Rotterdamsche gasfabriekvoldoende gevuld en werd het schuitje daaraan bevestigd. Onder het schuitje werd vervolgens vastgehecht de opgevulde figuur van eene leeuwin waarop Miss Cecily, zoo als aangekondigd was (en na de Dames in den cirkel bouquetjes te hebben gebragt), plaats nam. Met het in orde brengen van dezen toestel verliep echter eenigen tijdgedurende welke de wolken zich te zamen pakten en het weder, dat een oogenblik te voren nog fraai mogt heeten, werd eensklaps somher en dreigend; werkelijk kwam eene regenbui het genoegen van bet zeer talrijk aanwezige publiek, en waaronder een groot getal Dames verstoren, en terwijl Miss Cecily de leeuwin beklom, stak de wind zoo hevig op, dat de ballon herhaaldelijk als het ware tegen de grond werd geworpen. De Heer Lassaigne rigtte zich met luider stem tot de omstanders; »de onderneming, zeide hij, was door het weder te gevaarlijk geworden voor eene vrouw," hij vroeg derhalve verlof de luchtreis zonder haar te mogen onder nemen. Luide bravo's en handgeklap gaven het toestemmend antwoord en in weerwil van het protest van Miss Cecily, wien het geenszins aan den noodigen moed ontbrakwas de leeuwin spoedig afgespannen. De Heer Julio nam nu plaats in het schuitje, om den Heer Lassaigne te vergezellen, en riu steeg het kolossale gevaarte met de koene luchtreizigers snel omhoog en verdween aan den dik bewolkten hemel. Ten o j ure daalde de ballon neder in den Zuidplaspolder, op omtrent uur arstands van Waddinxveen. De reis was niet aangenaam geweest; onze lucht reizigers werden door de wolken, tot welke de ballon was opgestegen, in kor ten tijd door en door nat. De lieer Lassaigne roemt hoogelijk het gastvrije onthaaldoor hem te Waddinxveen ondervonden. VLAABDINGEN, 30 Junij. Heden arriveerde alhier van Hitland, uithoofde van eenige schade aan zijn vischwant, het hoekerschip Maria Elisabeth, Stuurman C. Goudswaard, welke herigten omtrent de haringvloot medebrengt, die over het algemeen geenszins ongunstig luiden; enkele schepen hadden 2 a 3 ton gevangen; van de jagers was hun echter niets bekend. (Zie onder I.eyden). AMSTERDAM, 30 Junij. LI. Woensdag werd alhier de algemeene vergadering van deelhebbers der Nederl. Rhijnspoorweg-Maatschappij, onder presidium van den Heer Mr. .J. C. Faber van Riemsdijk, gehouden. De fleer Mr. J. C. s'Jacob, Secretaris, bragt het verslag uit omtrent de gesteldheid der maatschappij in het afgcloopcn boekjaar en deed daarbij opmerkendat zoowel de gunstige uitkomsten der exploitatie in dat jaar, als de krachtige voortgang der werkzaamheden voor de daarstelling der nieuwe banen en de aansluiting aan het Duitsche spoor wegnet, een verblijdend uitzigt opleveren. Blijkens dit verslag toont de exploitatie-rekening aandat het geheele be drag der exploitatiekosten is geweest 42van de ontvangsten op den weg en 42 pCt. van de totale ontvangsten, d. i. een voordeelig verschil van 3,'T pCt. van de eerste en 2J pCt. van de laatstgenoemde ontvangsten. De uitgaven der exploitatie zijn alzoo per strekkende Ned. mijl ƒ3,297.33} en per Ned. treinmijl ƒ1.33}. De slotsom van dit alles is, dat er voor het eerst sedert de oprigting der maatschappij meer is ontvangen dan uitgegeven, zoowel van de exploitatie als tot dekking der volle rente van de leeninggroot 9 millioen en dat winst en vcrlies-rekening sluit met een batig saldo van ƒ13,798.46}. Bij de uitkeering van ƒ1.20 per aandeel, welke de directie uit de bespaarde renten over de eerste helft van dit boekjaar heeft kunnen doen, kan nu, na bekomen magtiging van de vergadering, over het laatste halfjaar, eene an dere gevoegd worden van ƒ0.75 per aandeel. Verder blijkt uit het verslag dat de directie gebruik heeft, gemaakt van de magtiging op 1 October 1852 verleend tot het sluiten eener leening van ƒ2,400,000 op onderpand van 2,400 stuks obligatiën in de leening van 9 mil lioen gulden, en dat voor deze lecning is ingeschreven ƒ4,362,000, zoodat de directie de deelneming van hen, die geen aandeelhouders waren, heeft moe ten afwijzenen die van laatstgenoemden zelfs merkelijk heeft moeten ver minderen. De onteigeningen der landen voor de uilvoering der werken zijn genoegzaam voltooid. Voor den weg van Utrecht naar Rotterdam is tot 1 Mei, met inbe grip van geregts-, transport- en taxatiekosten, betaald 263,568.68} tot af doening van reeds vroegere gesloten contracten en eerst later gedane aankoopen. Sedert 1 October is tot heden voldaan ƒ271,352.49}. Al de overeenkomsten voor het innemen der landen zijn gesloten. Op de lijn van Arnhem naar de grenzen, zijn al de landen ingenomen en betaald, met uitzondering van die van 5 eigenaren, die geregtelijk onteigend zullen worden. De daartoe strekkende procedure is aangevangen. Sedert 1 October 1852 is voor de benoodigde gronden met inbegrip van al de kosten betaald ƒ541,934.49}. Hetgeen nog betaald zal moeten worden, kan men begrooten op 30,000, zoodat dan de geheele onteigening ƒ571,934.49} zal gekost hebben. In het verslag van 1 October 1852 was voor onteigeningsgeldenzoowel op die lijn als op die naar Rotterdam, nog te betalen, gerekend op ƒ960,000. Volgens bovenstaande opgaven zal de werkelijke uitgave 850,000 niet over schrijden. Al de plans voor de werken zijn vastgesteld en door de Regering goedge keurd; alleen over twee bruggen in de spoorweg van Utrecht naar Rotterdam, over de rivier de Gouwe en den Reeuwijkschen boezem, bestaat nog verschil tusschen deze en de directie. Met den Heer Thomas Brasley is eene overeenkomst aangegaan voor de brug over de IJssel. De daarvoor geraamde som zal eenige verhooging moeten on dergaan ten gevolge van de verzwaring, die ter beveiliging tegen hoog opper- water en ijsgang aan de pijlers zal moeten worden aangebragt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1853 | | pagina 2