LEYDSCHE
$852.
WOENSDAG8 DECEMBER.
BIME1VLANDSCI1E BERIGTEiV.
De Courant wordt
Vrijdag uitgegeven,
vit Zaturdarr Avond.
MaandagWoensdag en
Die van Maandag komt
De Prijs der Courant is f 13 in het jaar
de afzonderlijke nommers worden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN 7 Decern lier.
Gisteren morgen omstreeks 11 ure, is te Katwijk een kofschecpjegestrand
namelijk de Ilendrika, Kapt. R. S. van Dees, van Amsterdam naar Nanlesbe
laden met beenzwart; bet bad 11 dagen reis en was zeer lek geworden.
Door de reddingsboot onder de leiding van den wakkeren bestuurder den Heer
D. Guyt, is de equipage, bestaande uit 4 man, gered.
De N. R. C. van gisteren bevat een uitvoerig artikel, ter regtskundige
ontwikkeling van de drie in onze vorige vermelde gronden van weigering
van den Uitgever dier Courant, oin bij de Reglbank te Haarlem als getuige
inlichting te geven in de bekende zaak der Bank van Leening aldaar; waar
omtrent in de N. R. C. berigten waren voorgekomen, die cene meer bijzon
dere bekendheid met die zaak deden vermoeden.
In onze vorige hebben wij uit de II. Cour. medegedeeld wat bet Openbaar
Ministerie daartegen bad ingebragt; wij laten bier uit de N. R. C. hoofdzakelijk
volgen wat de redactie voor den uitgevervóór zijne gronden bad aangevoerd
De Uitgever der N. R. C. werd dezer dagen voor de regtbank te Haarlem
geroepen, ten einde te worden geboord op de redenen zijner weigering, om
op aanvrage van den Regter-Commissarisden Schrijver te noemen van zekere
berigten, in der tijd in die Courant opgenomen, omtrent de verduistering
van gelden en goederen in de Bank van Leening aldaar.
De vraag iskan dé Uitgever van cene Courantgenoodzaakt wordenals
getuige in eene strafzaakden naam van den Correspondent te noemendie
hem een berigt voor zijne Courant toezendt?
Omtrent de beoordeeling der getuigenis, zegt de redactie, 1°. dat als de
rcglerlijke beambte zijne vraag beeft gesteld, en de getuige meent, dat de
vraag in betrekking tot de zaak, geen onderwerp van getuigenis kan uitma
ken de regtbank geroepen wordtdie vraag te beoordeelen. Is dit niet zoo
en kan de Regter-Commissaris, iemand als getuige vragen, wat bij verlangt,
dan kan bij onder den vorm van bet vragen van getuigenis vragen doen, die
tot niets strekkendan om aan eene onbehoorlijke nieuwsgierigheid te vol
doen 1 Ook is art. G8 van bet Wetb. van Strafregt facultatief gesteldniet
om de gijzeling van den weigerende getuige te moetenmaar te kunnen
bevelen, en slechts na onderzoek van het getuigenis.
Wat 2°. de geheimhouding betreft. Het bedrijf van den Courantier is I
berigten te ontvangen van Correspondenten, wier namen bij geheim moet
houden. Wie toch zal aan eene Courant berigten gevenals hij ieder oogen-
blik gevaar kan loopen, wegens zijne berigten tot bet geven van getuigenis
voor den Regter te worden geroepen? Het beroep van den Courantier brengt
dus mede verpligting tot geheimhouding, en meer wordt in al. 3 van art.
05 Wctb. van Strafv. niet gevorderd, en 3°. wat de verantivoording be
treft, art. 4 van bet souvereine besluit van 24 Januarij 1814 luidt: «Een
ieder is verantwoordelijk voor betgeen hij schrijft, drukt of uitgeeft; indien
de Schrijver niet bekend is, of aangewezen kan worden, is de Drukker alleen
aansprakelijk."
De zin van dit art. is eenvoudig: als de Schrijver niet bekend is, dan wordt
,dc drukker er voor gehouden. Kan men nu de Drukker dwingen den Schrij
ver te noemendan heeft bet artikel geen zinwant dan roept men bij ieder
geïncrimineerd artikel, den Drukker als getuige op, en laat hem zoolang in
de gijzeling smachten tot bij den Schrijver noemt; of men begint eene in
structie omtrent bet wanbedrijf, in bet artikel, dat men incrimineren wil,
beschreven, en tracht op deze wijze aan den Uitgever, als getuige, den naam
des Schrijvers te ontwringen. Neemt de Regter bet stelsel van het Openbaar
Ministerie aan, dan is geen Schrijver hoegenaamd zeker, dat, als bij zijn
naam geheim houden wildit werkelijk zal kunnen geschieden. Het ligt
dan slechts aan de wijzeboe een Regter-Commissaris een drukpers-delict wil
aanvatten, om den naain des Schrijvers te ontdekken. Roept hij den Uitge
ver als getuige, dan is art. 4 van het souvereine besluit geen schild, dat
den Schrijver dekt. Zulk eene uitspraak zou voor eene onzer dierbaarste
vrijheden doodelijk zijn.
Omtrent de droogmaking van bet Haarlemmermeer, bevat de Staats-C.
bet vólgende berigt: Terwijl er veel regenwater gevallen is gedurende de ver-
loopen maand November, hebben de drie pompwerktuigen ter drooghouding
van het Haarlemmermeer, ten gevolge der peilsbepaling van de bekende over
eenkomst met Rijnland, weinig of geen dienst kunnen doen en is dus de
Haarlemmer-Meerpolder met al bet regenwater belast gebleven: dientengevolge
is de stand van bet water waarmede een gedeelte der oppervlakte is bezet,
blijkens de Staats-Cour. van den 4dcn Nov. jl. op 31 Oct. bevorens 3.84 cl
beneden A. P.in November tot 3.70 el beneden dat peil opgekomen en alzoo
14 duim gerezen.
Door de ongunstige weersgesteldheid in de maand November en gebrek aan
werkvolk, zijn ook de verkavelingswerken weinig gevorderd: de doortrekking
van de hoofdvaart tusschen den Leeghwater en den Lynden, is nog in bewer
king over 515 ellen.
Het Noorweegsche Bijbelgenootschap heeft het N. T. in de taal der Lap
landers doen overzetten en een aantal er van onder dien volkstam verspreid.
■s GRAVENIIAGE 7 December.
Z. M. heeft aan den gewezen Hoofdingenieur van den Waterstaat, J. W.
de Thomèze een pensioen verleend van ƒ2000.
Het besluit, door den Koning onlangs op voordragt van den Minister
van Binnenl. Zaken genomen, waarbij de visschcrij met de netten tot 15
dezer wordt toegestaan werkt te Scheveningen zoo gunstigdat bet zeer te
wenschcn zoude zijn, dat, zoo de vrijheid nu nog niet geheel verleend mogt
kunnen worden, dan toch de termijn om met de netten te visschen voor den
tijd van eene maand mogt worden verlengd.
De Gedeputeerde Stalen van Groningen stellen pogingen in bet werk,
om zoo mogelijk Z. M. den Koning terug te doen komen op het door Ilem
genomen besluit, hetwelk Graaf van Limburg Stirum, Commissaris des Ko-
nings van Groningen, in dezelfde betrekking naar Gelderland verplaatst.
Z. K. II. Prins Hendrik is in den avond van den 4llen dezer uit Luxem
burg bier teruggekeerd.
Z. M. de Keizer van Oostenrijk beeft voor de nagelaten betrekkingen
der negen verongelukte varensgezellen te Helvoetsluis 4000 geschonken.
Ook beeft de Keizer, een bewijs van zijne hooge tevredenheid over de ver
diensten van den Nederlandsclicn Hoogleeraar C. L. Bluine te Leyden, wil
lende geven, hém de ridderorde van Frans Joseph doen toekomen.
De Eerste Kamer beeft beden eene zitting gehoudenwaarin ter tafel
zijn gebragt de geslotene overeenkomsten met vreemde Statentot weder-
keerige uitlevering van boosdoeners. Een verzoekschrift van leden van den
Kerkeraad te Appeltern, wegens de vereenigde betrekking van schoolmeester,
koster en voorzanger. Van de Tweede Kamer de aangenomen ontwerpen
van wet.
Vtveetle Siamer tier Sttiten»fweneraal.
Zitting van Zaturdag 4 December.
In deze zitting deelt de Voorzitter mede, dat door de afdeelingen tot rap
porteurs over de conversie-wet zijn benoemd de lleeren Bachienc, van Ilall,
Ilugcnholtz, de Fremery en van Doorn.
De Commissie tot Rapporteurs over de voordragten, houdende heffing van
onderscheidene prov. belastingenen die in wier banden is gesteld de publi
catie van den Gouverneur-Generaal van Nedcrl. Indië, omtrent de wijziging
in de tarieven van in-, uit- en doorvoer aldaar, zijn gereed met bare verslagen.
Aan de orde van den dag zijn de algemeene beraadslagingen over Hoofd
stuk XI Koloniënder Staatshcgrooting over 1853.
De lieer van Goltstein brengt in bet breede ter sprake het ontslag van den
Gouverneur-Generaal van West-Indië, van Raders, en wenscht omtrent een
en ander nadere inlichtingen te ontvangen.
De Heer Mackay behandelt in de eerste plaats hetzelfde punt. Zoolang
de Minister spr. niet nader beeft ingelicht, zal hij het er voor blijven hou
den, dat men tegenover eene vreemde mogendheid niet die houding heeft
aangenomen, welke ons paste. Omtrent de O. I. aangelegenheden zal hij na
gaan wat bij de tegenwoordige beraadslaging in het midden zal worden ge
bragt. Dit alleen zal hij zeggen, dat hij overtuigd is, dat omtrent O. I.
een andere dan tot de nu toe gevolgde weg moet worden ingeslagen.
De Heer Blussé toont uit het verslag nopens W. I. over 1849het hoogst
gunstige verschil van den toestand der slaven op de eilandenin vergelijking
met die te Suriname, en wenscht het oogenblik der vrijlating zoo veel moge
lijk te verhaasten door overgangsmaatregelen en voorbereiding. Spr. vraagt
ook inlichtingen nopens de kolonisatie te Suriname door Duitschers.
De lieer van der Linden behandelt in de eerste plaats het punt van het
ontslag des IIII. v. Raders. In de tweede plaats behandelt spr. de kolonisatie
in de West-Indien. gaat na, hoe de toestand dezer aangelegenheid is.