nu, »de dweepers met liet denkbeeld van een hoofdgeld" betreft, zij hadden toch niet alleen het theoretische, maar ook het prac- tische voordeel op het oog, dat men daardoor van zelfs alle mo gelijke perceptiekosten spaarde en contrabanden tegenging. Dwee- perij is altijd afkeurenswaardig, maar zoo ligt bestempelt men daarmede de hartstogtelijke ingenomenheid met-eene zaak, die men met de innigste overtuiging goed en weldadig acht. Zoo met het oog op het voorsteldat tot de beschouwingen van den Heer Sikkel Groos aanleiding gaf, in dien zin de Heer Hartevelt dweept, met de vervanging der plaatselijke accijnsen door een hoofdelijkcn omslag, wie zal dat laken? Zoo hij het voorstel deed uit gevoel van piigt als lid van den Gemeenteraad, het strekt hem tot eer, zoo hij zelf onder de hoogstaangeslagenen zou worden gesteld, het getuigt van belangeloosheid en zoo hij, als handelaar in wijnen en gedisteleerdde belemmering van den handel tracht op te heffen, het is een bewijs, dat hij tegenover zijne concurrenten geen voordeel erlangt van de heffing der ac cijnsen voor zijn handel. Het is eene onbetwistbare waarheid dat de eerlijkheid van dien handelaar met grond kan worden betwij feld, die tegen de afschaffing der accijnsen zich verklaart en den last der belemmering verkiest. Maar evenmin is het dus genoemd dweepen met directe belas tingen verwerpelijk. Op iederen burger van den Staat of de ge meente rust de verpligting, om bij te dragen lot de kosten van de huishouding der gemeente of van het Rijk, naar de mate van zijn vermogen. Het is miskenning van den waren toestand der maatschappij indien men van iedereen verwachtdat hij dien pligt geheel vrijwillig vervult. Het is noodzakelijk dat hem die pligt wordt herinnerd en opgelegd. Het heeft een zedelijk nut, als regtstreeks door de bevoegde magt het bedrag wordt aangewezen dat van hem vereischt wordt. Dat doet de Over heid op eene redelijke wijze en houdt voor den belastingschuldige niet geheim de redenen waarop zijn aanslag rust. De weg van redelijke overtuiging kan vele bezwaren doen wegruimen. De heffing van lioofdelijken omslag legt dus een zwaren pligt op de Regeringmaar die pligt is ook onafscheidelijk van hare roeping. Bij de heffing van accijnsen heeft juist het tegendeel plaats. De Regering komt hoogst zeldzaam in dit belangrijk opzigt met de ingezetenen in betrekking. Zij berekent de kosten der huis houding; maar zij verhoogt die met de aanzienlijke uitgaven, die de zamenslelling en het onderhoud vorderen van het rader werk, uit reglementen, tarieven, commiezen, controleurs, in specteurs, verificateurs en directeurs bestaande, dat vereischt wordt, om het geld uit de beurs der ingezetenen in de gemeente kas te doen vloeijen. De meeste scherpzinnigheid put zich uit, omdat de lessen der Staathuishoudkunde zulks medebrengen om dat geld ongevoelig (op de manier van beurzensnijderij) uit de zak van de ingezetenen te ligten. En nu nog niet van alle inge zetenen zonder onderscheid; maar bij voorkeur van de zoodani- gendie lot hun levensonderhoud uitsluitend bekende middelen noodig hebben en gebruiken. De eerste levensbehoeften, die tot voeding verstrekkenzijn bezwaard. Die tot het zware dagwerk het meeste voedsel behoeftis het meest belast. Die tot iigchaams arbeid onverpligt minder voedsel noodig heeft en slechts vervul ling zoekt in hetgeen tot streeling en verkwikking strekt, betaalt naar verhouding het minst. Bit acht men een voordeel van de accijnsendat men vrij is in de keuze en het gebruik der belaste voorwerpen; die vrijheid bestaat niet voor den minder gegoede, omdat meestal zwaar belast is wat hij dagelijks behoeft. Al is voor hem de betaling zoo gemakkelijk en onmerkbaar, het ware hem beterook van eene morele zijdedat hij bekend werd gemaakt met hetgeen hij in de gemeentelijke huishouding moet bijdragenomdat de mogelijkheid van geheele of gedeeltelijke ontheffing hem de betrekking en verhouding tot de Overheid en I de meergegoeden doet beseffen. Directe belastingen, hoofdelijke omslagen zijn geene droom- I beelden van Utopisten. Er zijn bezwaren in de aanwijzing van redelijke grondslagen, maar de heffing is niet onmogelijk, zoo men slechts tot eene proefneming gezind is. Zijn stedelijke be sturen geroepen om proefnemingen te doen? Gewis ja, zoo de Gemeentewet met opregtheid is bezworen. De gemeentewetgever heeft aan ieder Gemeentebestuur overgelaten om naar plaatselijke gesteldheid de grondslagen aan te wijzen; het ware verkiesselijk geweest, zoo hij daaromtrent ook algemeene regels gegeven had. Nu de zelfstandigheid der gemeenten ook in dit opzigt is erkend, moet de proef genomen worden, en eerst bij mislukking bestaat er grond om den wetgever tot wijziging der gestelde regels te brengen. De terugkeer zal ook niet moeijelijk zijn indien de proef met hoofdelijken omslag slechts met gedeeltelijke afschaffing van op centen gepaard gaat, b. v. van ten minste 50 opcenten op de tarwe en 25 opcenten van de runderen en kalveren, of éène cent per Ned. pond. Men kan op die wijze gedurende één, twee jaren twee stelsels in werking hebben; maar zulks is aan de eene zijde aan eene proefneming onafscheidelijk verbondenmaar ook aan de andere zijde in overeenstemming met de Gemeente wet die wel de heffing van directe belasting in de eerste plaats noemt, maar bij ongenoegzaamheid d.aarvan de heffing van be lasting op voorwerpen van verbruik toelaat. Die proefneming levert te minder bezwaar op, omdat hoofde lijke omslagen zeer geringe kosten van invordering vereischen. Zoo de grondslagen zijn aangewezen, is de berekening niet moei jelijk, en drukt de verantwoording op de beambten, die daarmede zijn belast, op het collegie van dagelijksch bestuur, dat daarop tceziet, en verder op den Gemeenteraad, die de aanslagen vast stelt. Bezwaren kunnen ingediend wordenen de Gemeenteraad beslist, terwijl Ged. Staten in hooger beroep uitspraak doen. Is willekeur dan zoo denkbaar en mogelijk? Na de proefneming zal eerst kenbaar blijken, dat de hoofde lijke omslag eene bepaalde weldaad voor de gemeente isen in dien zin is de les behartingswaardals men lot herziening van het plaatselijk belastingstelsel geroepen wordt: Festina lente. 22 September 1852. X.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1852 | | pagina 8