LEYDSCHE COURANTS 1832. WOENSDAG29 SEPTEMBER. BINNENLANDSCHE BERIGTEft. De Courant wordt Maandag t Woensdag en Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt vit Zaturdag Avond De Prijs der Courant is ƒ12 in het jaar; de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. LEYDEN28 September. Z. M. lieeft bij de ruslende Schutterij in Zuidholland, in het 3dc dis trict (Alphen) 2de bataillon staf, benoemd: tot Officier van Gezondheid der 3de klasse, J. R. Nieuwer!!' van den Berg, thans schutter; lste Compagnie, tot Kapitein G. II. Coninck Jongkindt, thans lstc Luitenant; tot lsten Luit. L. Varossieau, tlians 2dc Luit.; tot 2(lcn Luit. II. G. Smits Verburg; 2de Compagnie, tot Kapitein A. van der Paauw, thans 2dc Luit.; lot lsten Luit. C. J. van der Chijs, thans 2de Luit.3dc Compagnie, tot Kapitein D. de Wil gen Jz.thans lste Luit.; tot 2de Luits. C. A. 't Hooft, thans schutter, en J. M. Koekelis; lot lsten Luit. J. C. van Kerkwijk, thans 2dc Luit.; tot 2den Luit. J. G. Starck. Onder Engelsche hcrigtcn leest mendal in een dagblad van Parama ribo gesproken werd van het vinden van goud in de rivieren aldaar en dat ojr last van den Gouverneur alle wateren zouden onderzocht worden, ten einde lot zekerheid te geraken aangaande de vermoedelijke hoeveelheid, welke aldaar zou kunnen gevonden worden. De prijzen van de kaas waren te Delft den 25stcn ƒ13.50 a 11 de 100 Ned. ft'. Er waren ter markt verkocht 23 stapels, wegende 10,188 Ned. ft. Op de heide marktdagen, den 23sten en 24sten te Meppel gehouden, is de aanzienlijke hoeveelheid van 1.160j vierde vaten boter a 40 Ned. ft, verkocht legen den gemiddelden prijs van ƒ29 liet vierde vat; bedragende alzoo ƒ33,654.50. De Tentoonstelling van de Hollandschc Maatschappij van Landbouw is den 25sten te Haarlem geopend en wordt door deskundigen als zeer belang rijk aangemerkt. Vervolg en slot uil het voorloopig verslag, op het armbestuur, zie ons voorlaatst nommcr. 4. Zeer vele andere leden keurden de aangeduide hoofdstrekking der wet óf niet, óf niet zoo onvoorwaardelijk af; noemden haar in vele opzigten een uitmuntend, aan de behoeften des tijds beantwoordend zamenstel en toonden zich geneigd om daaraan behoudens wijziging van sommige bepalin gen, hun zegel te hechten. Naar dit gevoelen liet hel voorschrift van art. 195 der Grondwet: het armbestuur wordt door de wet geregeldgeene andere opvatting toe, dan die de Regering daaraan geeft, namelijk regeling van het armbestuur in zijn geheel, zonder eenige beperking, welk gevoelen en bijzonderheden uit het verband der Grondwet met de vroegere Grondwetten en de tijdsomstandighe den uitvoerig wordt ontwikkeld. Voorts wordt aangemerkt dat het staats belang vordertdat ook omtrent de diakoniën wettelijke bepalingen worden gemaakt, voornamelijk strekkende om verkeerdheden en misbruiken te keer te gaan, en eenige meerdere eenheid in de pogingen tot leniging der armoede te brengen. Onder de leden der Kamer waren er, die in plattelandsgemeen ten onder hun oog de armenzorg door kerkelijke armbesturen hadden zien oefenen, op eene wijze, als of hel er op aankwam, om te toonenhoe men met de meeste middelen het minst mogelijke nut kon stichten. Maar al bestond deze drangreden niet, dan zou toch aan wettelijke bepa lingen omtrent de diakoniën behoefte zijn, om aan den tegenwoordigen on geregelden en ongunstigen toestand der diakoniën een einde te maken. Die toestand wordt door de bestrijders der wet veel te veel uit het oog verloren. Deze armbesturen bezitten thans geenszins die volkomene onafhankelijkheid in liun beheer, welke men voor hen inroept: zij hebben die hier te lande nooit bezeten. Zij zijn ook thans aan voorschriften gebondenin sommige opzigten bezwarender dan de thans voorgesteldein andere van de voorgedragene wets bepalingen alleen daarin verschillende, dat die voorschriften den toets der wettigheid minder kunnen doorstaan. Zoo zijn de diakoniën thansonder de werking der wet van 28 November 1818 of liever van de toepassing, daaraan door rcgterlijke gewijsden gegeven, gedwongen tot het doen van voorschotten tot ondersteuning van behoeftigen die elders domicilie van onderstand hebben en tot het terugbetalen van het geen elders tot ondersleuning van bij haar armlastige behoeftigen is voorge schoten. Gedurig worden zij in geschillen en regtsgedingen over het domicilie van onderstand gewikkeld. De voorgedragene wet heeft sommigen harer tegenstanders hebben dit volmondig erkend de strekking om die bezwaren weg te nemen, aan de niet-gesubsidieerde diakoniën, ten minste wat de bedeeling betreft, vrijheid te verzekeren en tevens het heillooze subsidie-stelseldat te gelijk de diako niën in eenen afhankelijken toestand plaatst en voor de oefening eener op goede grondslagen gevestigde, binnen de vereischte grenzen beperkte armen zorg zoo nadeelig werkt, allengs af te schaffen. Trekt men nu dit alles bijeen, dan kunnen, naar dit gevoelen, van de voorgedragene wetzoo zij in werking kwamzulke verderfelijke gevolgen niet worden verwacht, als de tegenstanders schijnen te gelooven. Is onderdo werking van het tegenwoordig, voor de diakoniën belemmerend stelsel de godsdienstige liefdadigheid niet uitgedoofd, zij zal na de invoering der wet geenszins verflaauwen. Veeleer laat het zich met de Regering verwachten dat zij zal worden gewekt, en dat, indien al niet algemeen, ten minste op vele plaatsentusschen de verschillende armbesturen een edele wedstrijd zal ontstaan, oin in doeltreffende ondersteuning der behoeftigen elkander voorbij te streven. 5. Ook in de bezwarenaan de Memorie van Toelichting ontleend konden deze leden niet deelenof daaraan ten minste zulk een overdreven gewigt niet hechtenals door de tegenstanders gedaan werd. Sommige der gegispte uitdrukkingen in die memorie lieten eene allezins bevredigende op vatting toe. Als bijv. de wet eene wet van overgang wierd genoemd, dan werd daardoor alleen bedoeld de overgang uit den verwarden, ongeregelden staat van zaken, die thans vooral met opzigt tot de diakoniën bestaat, tot eenen beteren toestand. De wet zougedurende een zeker aantal jaren met beleid, maar tevens met de noodige klem toegepast, het terrein zuiveren, en daardoor den wetgever in staat stellen, om voor de latere bepaalde regeling- van het armbestuur eene goede keuze te doen. Dan eerst zouop grond der verkregene ondervinding, de zaak van het armwezen voor goed worden gere geld. Verder is de uitdrukking goed der armen door de Regering geenszins in dien zin gebruikt, als of de gezamenlijke armenfondscn als het eigendom der armen konden worden beschouwdwaarvan zij hun aandeel konden eischen, maar in dien zin, dat deze fondsen, als ter ondersteuning der armen bestemd, aan die bestemming niet mogen worden onttrokken, en dat ver mits de armen zeiven voor het riglig beheer dier goederen niet kunnen zor gen, de Staal verpligt is, die zorg op zich te nemen. Eindelijk bevatten 6 en 7 nog eenige redeneringen over de zwarigheid hoever de burgerlijke wetgever gaan kon in het regelen van kerkelijke en bijzondere armbesturenten opzigle waarvan het lid Blaupot ten Gate eene wijziging der eerste drie artikelen heeft ingediend. 's GUAVENIIAGE 27 September. Bij Zr. M9. besluit van den 16den dezer is de Gezantschaps-Secretaris Mr. II. C. du Bois, benoemd tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Bij besluit van Z. M. van den 17den dezer is ter bezuiniging en ver eenvoudiging de zamenstelling en de werkzaamheden van den Uoogen Raad van Adel, opgerigt bij besluit van den Souvereinen Vorst van 24 Julij 1314, met den laatslen December 1852 beperkt tot het geven van advies over aan gelegenheden, den adelstand betreffende, in de gevallen waarin daaromtrent door den Minister van Binnenl. Zaken aan Z. M. zal moeten worden gerap porteerd, en de overige werkzaamheden van den Raad opgedragen aan het Departement van Binnenl. Zaken. Met die dagteckening tevens wordt alsdan aan den Secretaris van den Iloogen Raad van Adel, Jhr. Mr. II. A. Baron van Hoëvell Nyenhuis, eervol ontslag verleend, en gelijk ontslag aan de verdere beambten L. van WeleveldAdjunct-Commies, J. II. Jalink, klerk, A. G. Ziircher, wapenteekenaarB. van Hollen, kamerbewaarder, J. A. Dornbach bodemet behoud van hunne aanspraken op pensioen of wachtgeld. Den psten Januarij 1853 wordt Jhr. Mr. IV. J. Baron d'Ablaing van Gicssenbcr thans lid van den Hoogen Raad van Adeluit welke betrekking hem met die dagtcekening eervol ontslag wordt verleendbenoemd tot Referendaris hij het Departement van Binnenl. Zaken, tevens belast met de funclien van Se cretaris van den Hoogen Raad van Adel, onder bepaling dat met die dag tcekening zal eindigen het genot van het hem nu toegekend wachtgeld. En alsdan tevens benoemd: de Heeren Jhr. Mr. R. A. Baron van Hoëvell Nyen huis en Jhr. Mr. L. N. Baron van der Goes van Dirksland tot leden van den Hoogen Raad van Adel, blijvende het voorzitterschap van den Raad opgedra gen aan Jhr. Mr. L. de Witte van Citters; onder bepaling, dat de Hoofd ambtenaar van het Departement van Binnenl. Zaken, die met de werkzaam-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1852 | | pagina 1