LEYDSCHE COURANT.,,, De Courant wordt MaandagWoensdag en Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt WOENSDAG, 30 JUNIJ. - r De Prijs der Courant is f 13 in het jaar de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven. BINNENLANDSGIIE_ BERIGTEiW LEYDEN29 Junij. In ons Nommer van Woensdag 28 April schreven wij het volgende ii Onder de Advertentiën vindt men tweeërlei aanbevelingslijsten voor Leden der Kamer van Koophandel en Fabrieken. Voor die verkiezing geene Adver tentiën verwachtende, hadden wij liet Publiek geen kennis gegeven dat we besloten hadden om voortaan geen ongeteekende stukken van dien aard meer te plaatsen. De Inzenders hiervan onkundig en niet meer in staat om er aan te voldoen, hadden echter als voorheen op plaatsing gerekend. Wij heb ben dus gemeend deze alsnog te moeten opnemendoch maken tevens be kend, dat we dergelijke stukken niet meer plaatsen, tenzij die in de Cou rant zelve onderteekend zijn en dus het publiek wetewie de aanbevelers zijn, of wie zich als hun gelastigde teekent." Het doet ons genoegen te zien dat de Amst. Cour. hetzelfde besluit heeft genomen. Wij lezen heden in dat blad het volgende De Redactie der Amsterd. Cour. heeft besloten geene Advertentiënbe treffende de Verkiezingente plaatsen dan onderschreven met den naam of de namen der inzenders. De afdeeling voor de Dierkunde bij de Academie van Wetenschappen te Parijsheeft tien buitenl. candidaten benoemd voor eene opengevallen plaats van Correspondent, van welk tiental Dr. C. J. Temminck, Directeur van 's Rijks Museum alhier de eerstgenoemde is. Heden namiddag had alhier op den voor die gelegenheid smaakvol inge- rigten Burg de wedstrijd der Handboogschutterij Willem Teil plaatsnaar den door Z. M. uitgeloofden prijs voor den Schutter welke in 32 schoten, de meeste punten behaalde. Deze werd met het aanzienlijke getal van 118 punten behaald door den Schutter L. VerhaafT, en hem door den Be schermheer den Graaf van Limburg Stirumna het houden eener sierlijke toespraak (waarin Z. Ed. de genoegens herdacht in het afgeloopen jaar met de schutterij op het Loo genoten en de ervarenheid van Z. M. in het boogschie ten) overhandigdwelke toespraak door gen. Schutter gepast werd beantwoord. Na het eindigen van dezen wedstrijd werden er door het gezelschap om nog eenige prijzen geschotenwaarna men zich aan eenen vriendschappelijkcn maaltijd vereenigde. Het feest liep tot genoegen van alle aanwezigen in gulle vrolijkheid af. Het Weekblad voor de Burgerl. Administratie in het Koningrijk der Nederl. heeft in zijn nommer van 3 Junij 11. een verslag begonnen onder den titelplaatselijke Accijnsen. Het voorstel van den Heer Hartevelt. Het ving aan met dat voorstel een verblijdend verschijnsel te noemen, het welk echter door velen wordt veroordeeld. In dat en een volg. Nommer wordt eerst als inleiding een overzigt gegeven van het werk van Mr. de Bruvn Kops: over indirecte belasting als middel van plaatselijke inkomstenen ver volgens geeft men als slotsom, eenige bezwaren op tegen het voorstel van den Heer Harteveltwaarvan men teleurstelling vreesten vooral misreke ning van de 3.per persoon voor den eersten grondslagwelke opbrengst vermoedelijk een belangrijk te kort zou hebbenomdat de S. alleen de bedeel den aftrektterwijl er nog zoo velen üfljndie zonder bedeeld te zijnniets kunnen opbrengen. Men vreestdat ook bij de andere omslagende heffing beneden de raming zal blijven, en vraagt of het niet voorzigter zou zijn, te beginnen met afschaffing van sommige meest drukkende accijnsen en in voering van een hoofdelijken omslag, aanvankelijk tot geringer bedrag. Men vreest voor onwil en ontevredenheidomdat de gezonde begrippen (van staatshuishoudkunde) nog zoo weinig algemeen zijn; doch betuigt dat de Heer II. in ieder geval aanspraak heeft verworven op de erkentelijkheid zijner medeburgers, al ware 't enkel om dat zijn voorstel tot grondig onder zoek zal leidenvoorts wenscht men dat de invoering mogelijk zij en is be reid om een betoog daartoe van den voorsteller in het gemelde blad op te nemen. De Heer II. heeft dan ook aan die uitnoodiging voldaan en een stuk in gezonden, dat in het volgend Nommer 158 van 24 Junij is opgenomen en dat na eenige voorafspraak aldus luidt De duidelijke uiteenzetting der bezwaren van het plaatselijk accijnsstelsel en de overtuigende bestrijding der voordeelen die men aan dat stelsel toe schrijft door de redactie vooraf medegedeeld, maken het voor mij overbodig hierop terug te komen. Ik mag alzoo aannemen dat de redactie het beginsel huldigt en als goed aanneemt; waartoe dan de trapsgewijze afschaffing? Waren alhier vele voorwerpen van verbruik belastmen zoude dan met die van eerste behoefte kunnen beginnendoch ons stelsel van accijnsen is beperkten bepaalt zich tot gemaalgeslagtbinnen- en buitenlandsch gedisteleerd en wijn. Ten volle erken ik, dat eene geleidelijke vermindering afkeuring verdient; dit ten minste leerde de ondervinding hier ter stede. Eene vermindering van 25 opcenten op het geslagt hier in 1829 gebragtheeft den bruiker niet gebaat en daaruit dan ook wordt nu een verkeerd resultaat afgeleid. Zal men nu trapsgewijze het belastingstelsel afvoeren, dan toch vordert de billijkheid, dat men met 't gemaal beginne. Met het afvoeren van dit middel wordt er een hoofdelijke omslag gevorderd van ƒ90,000, en alzoo zal de zware last der surveillance te meer bezwarend worden, daar deze op de overschietende middelen blijft drukken. Is het daarenboven erkend, dat plaatselijke directe belastingen verkieselij ker zijnwaarom ze dan ook niet dadelijk toegepast en de gemeente de voor deelen doen genietenwelke er het gevolg van moeten zijn. Doch er is meer. Met 1853 houdt alhier de heffing der poortgelden op. Als gevolg hiervan moet er eene nachtdienst worden daargesteld, hetgeen de reeds aanzienlijke kosten van toezigt en beheer met meer dan 15 pCt. ver- hoogen moet. Als gevolg verder van het openhouden der poorten is het wegvallen van het beginsel in Art. 10 van het algemeen reglement op de invordering der stedelijke accijnsen omschreven, dat namelijk de in- en doorvoer verboden is, gedurende den tijd dat de poorten gesloten zijnen alleen aan pak- en beurt schepen wordt vergund onder geleide en tegen betaling van het daartoe staande loon aan de commiezen. Daarenboven, nieuwe regeling van het toezigt, wijziging van bestaande plaatselijke verordeningen met inachtneming van hetgeen Art. 268 en 269 der gemeentewet voorschrijftbehalve andere bezwaren die uit de regtsgel- digheid van sommige voorschriften konden getrokken wordenis onvermijde lijk. Terwijl het nog niet geheel zeker is, of met 1853 niet reeds verhoo ging van uitgaven en vermindering van inkomstende dadelijke herziening van het belastingstelsel gebiedend noodzakelijk zal maken. Deze bezwaren die op het cijfer der uitgaven van merkbaren invloed zijn blijven bestaan bij eene trapsgewijzemaar vallen weg bij eene dadelijke en gelieele afschaffing der accijnsen. Dit vermeen ik zal genoegzaam zijn ter verdediging van de strekking van mijn voorstel. Er rest nu nog, de mogelijkheid en uitvoerbaarheid er van naar mijne meening toe te lichten. Wat onder 5 van het voorstel is betoogd, levert den maatstaf op, waar naar de grondslagen worden berekend, namelijk van het een derde voor ieder, zonder dat men zich daaraan strikt behoeft te binden. De plaatselijke verordening spreekt daarvan nieten volgens de memorie van toelichting moet het bedrag van den omslag jaarlijks naar gelang der behoeften rijzen of dalen. Dit is noodzakelijk omdat de bevolking, en de hoofdsom der per sonele belasting, zoowel als het personeel, dat naar den derden grondslag wordt aangeslagen aan afwisseling onderhevig is. Om daaraan te gemoet te komen, is iedere maatstaf gesteld tot een bedrag dat door 3, 6, 12, 15 deel baar is, zoodat er voor vermeerdering of vermindering gelegenheid bestaat, zonder dat de evenredigheid verbroken wordt. Ingeval het getal oninbare posten onverhoopt mogt aangroeijen, zou in dat bezwaar kunnen worden te gemoet gekomen maar dat bezwaar bestaat naar mijne wijze van beschou wing nietop grond van hetgeen de ondervinding heeft geleerd. Het bedrag van den omslag is bij het ontworpen raadsbesluit (zie pag. 28) gebragt tot een maximum van ƒ210,000. Volgens de berekening op pag. 12 en 13 is slechts noodig tot bestrijding van hetgeen wegvalt 180,000er is alzoo op 30,000 oninbare posten gerekend. Het grootste getal oninbare posten wordt verwacht bij de heffing van den eersten grondslag. Op pag. 15 stelde ik de bevolking op 1 Jan. 1852 op 36039 zielen, en bij hel verslag van den staat der instelling van weldadigheid over 1851 is het getal der bedeelden gedurende de wintermaanden berekend op 7380 zie lenzoodat verblijft een getal van 28,659 zielen, waaronder nu de kinderen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1852 | | pagina 1