enz., leidt de Heer van Hall nit deze beknopte geschiedenis, de volgende gevolgtrekkingen af: 1°. Dat de longziekte onder het rundvee besmettelijk isweshalve men met het aankoopen van rundvee van elders zeer voorzigtig moet zijn. Vee handelaren die vee in besmette streken aankoopen en naar gezonde oorden vervoeren, doen daarom onbedenkelijk veel kwaad, en, wanneer zij het wil lens en wetens doen, daartoe aangemoedigd door den lagen prijs, waarvoor een veehouder zijn welligt reeds besmet vee wil afstaanverdienen zij de algemeene verachting. 2°. Datwanneer de ziekte duidelijk bij een rund gebleken iszij altoos bij vele runderen van den zelfden stal of van dezelfde weide in meerdere of mindere mate aanwezig is. Dit werd in alle de door hem opgemerkte ge vallen op eene ontwijfelbare wijze waargenomen. 3°. Dat het dooden alleen van het stellig zieke vee eene bijkans nutte- looze uitgave is. 4°. Dat de ziekte een langzaam verloop heeft, en dat zij voor het oog van den niet geheel met haar vertrouwden dikwijls maanden lang verborgen blijft. 5°. Dat het daarom van hoog belang is, bij elk twijfelachtig geval van ziekte, terstond cenen deskundige in te roepen, en van werkelijk bestaande ziekte terstond, naar de wettelijke voorschriften, aan de overheid berigt te geven. 6°. Dat zij zich vooral in den nawinter vertoont, wanneer de smetstof, als het ware, gedurende den geheelen winter in de warme stallen wordt uitgebroeid. De Vergadering neemt met belangstelling kennis van dit geschiedkundig betoog en van de daaruit afgeleide gevolgtrekkingenen besluit tot het op nemen van een uitstreksel daarvan in het Berigt van Werkzaamheid, terwijl de Verhandeling zelve den Heer van Hall, op zijn verzoek, wordt terug gezonden. De Independance meldt, dat in Belgic thans de Staat 23 en de Geestelijkheid 51 middelbare scholen onder haar beheer heeft. De Staats-Courant bevat den navolgenden Staat van de Opbrengst der Middelen in de eerste negen maanden van 1851, tegenover de opbrengst van de eerste negen maanden van 1850. Meerder In 1851 Minder in 1851 1651 1850. F dan in 1850. dan in 1850. Blreete belastingen. ƒ14,435,175.385 f 13,817,291.695 f 617,883.69 i) In- en uitgaande regten flcheepvaart-regten,vuur- ton- en bakengeld. 3,615,546.485 3,874,650.85 f 259,104.36*) 14,129,366.17 14,221,627.945 92,261.775 Registratie-, zegel-, suc- cessieregten enz 7,690,952.12 6,887,514.63 803.437.49 f) Regt van waarborg op de goudenen zilveren werken. 126,128.31 129,260.28 A) 3,131.97 1,009,299.92 997,527.97 11,771.94 275,437.50 285,479.55 A> 10,042.05 Totaal f 41,218,905.89 f 40,213,352.92 1,433,093.12 5 f 364,540.16 Meerder f 1,068,552.00. Meerendeels veroorzaakt door de schorsing der heffing van de Rhljnvaartregten. 'sGRAVENHAGE, 16 October. Z. M. heeft benoemd tot Ridder der Militaire Willemsorde 4de kl. den gepen- sionncerden Baas-Geweermaker van den Constructie-Winkel te Soerabaya, 3. Velu, wegens zijn gedrag in 1840 te Baros ter AVestkust van Sumatra. Z. M. heeft benoemd tot Burgemeester van IleukelomMr. F. de Kloppermet vergunning om tevens het Burgermeesterschap te Arkel en Speyk te mogen waarnemen. Z. M. heeft benoemd tot Consul-Generaal in Egypte den Vice-Consul te Alexandrië S. AV. Ruyssenaers. Het heeft H. M. de Koningin-Moeder behaagd Mevrouw Maas te magti- gen voor hare rekening al de nagelaten belrekkingen der verongelukte vis- schers te Scheveningenten getale van 35van rouwkleederen te voorzien. Z. M. de Koning heeft aan de Commissie tot inzameling van liefdegiften ten behoeve van deze ongelukkigeneen onderstand doen toekomen van 100. Gelijke som wasgelijk men weetdoor H. M. de Koningin tot hetzelfde einde beschikbaar gesteld. De Ilooge Raad heeft den 10den dezer beslist, dat de van 1815 tot 1848, onder de werking der Grwt. van 1815 en der wijzigingen van 1840, bij Koninklijk besluit verleende naturalisationals geldig moeten worden aangemerkt. Heden zijn door de Provinciale Commissie van Onderwijs in Zuidholland 8 personen voor het onderwijs in de Fransche taal geëxamineerdvan welke slechts 2 de toelating volledig bekwamen. Bij het afgenomen examen voor de onderwijzers van den tweeden rang, zijn van de 16 personen niet meer dan 6 geslaagd. Men verneemt, dat door de Algemeene Synode der Nederl. Herv. Kerk eene aanschrijving gezonden is aan de provinciale Kerkbesturenbehelzende eene uitnoodigingom door der zake kundige, liefst kerkelijke personen, Ouderlingen of Oud-Ouderlingenin hun ressort een streng onderzoek te doen instellen omtrent de misbruiken in het beheer der geestelijke goederen. Zoo als hekend is, werd deze zaak door verschillende Kerkbesturen, naar aanleiding van een toen genomen synodaal besluit, reeds vroeger onderzocht. De rapporten, toen ingezonden, zijn thans weder in handen van dezelfde Kerkbesturen gesteld, door wie zij vroeger waren ingeleverd. De Synode wil insgelijks een onderzoek hebben ingesteld omtrent al zulke vicarijen die door een vroeger Koninklijk Besluit lot vergoeding van de af geschafte rijksbeurzen, ad stadiazijn bedoeld. Twee leden der Algemeene Rekenkamer hebben aan de leden der Tweede Kamer, eene zeer breedvoerige memorie doen geworden, houdende hunne beschouwingen omtrenten bedenkingen tegen de drie ontwerpen van wet, tot regeling van 's Rijks algemeene comptabiliteit, aan laatsgemelde Kamer ingezonden, laatstelijk hij Koninklijke Boodschap van 24 Septemb. jl. Heden houden zich de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten- Generaal wederom bezig met het onderzoek van de ontwerpen der belastings wetten. Reeds twee afdeelingen hebben dien arbeid volhragt. Het thans bij de Tweede Kamer ingekomen Ontwerp van AVet op het Armbestuur, onderscheidt vier soorten van liefdadige instellingen. a. Staats-, provinciale-, of gemeente-instellingen, uitsluitend door de bur gerlijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd. b. Instellingen eener kerkelijke gemeentebestemd voor de bchoefligen eener bepaalde godsdienstige gezindte, en van wege die kerkelijke gemeente geregeld en bestuurd. c. Instellingen van gemengden aard in welker regeling en bestuur door de burgerlijke overheid en van wege eene kerkelijke gemeente gezamenlijk wordt voorzienen d. Instellingendoor bijzondere personenof door bijzondere niet-kerkelijke vereenigingen geregeld en bestuurd. Van de eerstgenoemde instellingen zullen de reglementen binnen een te bepalen termijn worden herzien, of vastgesteld. De instellingen van de tweede soort (b) zullen worden beheerd naar het voorschrift der kerkbestu ren mits niet strijdig met deze wet. De reglementen van de instellingen van de derde soort (e) zullen, binnen een te bepalen termijn, door de gemeente besturen en het betrokken kerkelijk bestuur gezamenlijk moeten worden herzien, of, zoo er geen bestaan, worden vastgesteld. Van de instellingen der vierde soort (d) zullen de stichting-brieven, of andere acten of bewijzen der oprigting en hare reglementen, binnen een te bepalen termijn, aan het bestuur der gemeente, worden medegedeeld; of, zoo die ontbreken, de wijze der inrigting en de regelen van beheer. Van al deze instellingen wordt door Burgemeester en AVethouderen eene lijst opgemaakt en aangeboden. In de Memorie van Toelichting verklaart de Minister dat de regeling van het armbestuur eene wezenlijke behoefte is; dat het belang van den Staat vordert, dat de instellingen regelmatig werken, tot leeniging der armoede, zonder luiheid of lediggang te bevorderendat zulks vooral in Nederland waar zoo vele instellingen bestaanmoeijelijk kan plaats hebbenzoolang hare werking uitsluitend afhangt van de inzigtcn van afzonderlijke en ge stadig afwisselende besturen. Volgens den Minister, betreft de wettelijke regeling van het armbestuur, door de Grondwet gevorderd, dit bestuur in zijn geheel, zonder eenige beperking, en alle instellingen van weldadigheid, welke zorg voor behoeftigen in of buiten gestichten ten doel hebbenmaar kunnen de wettelijke bepalingen voor alle niet dezelfde zijn behooren zij bij de wet te worden onderscheiden, en bare werking door reglementen te wor den verzekerd. Eene wet op het armbestuur behoort doeltreffende regels te bevatten wegens de betrekkingen van bet bestuur tot het burgerlijk gezag, en de goedkeuring van dit gezag op de burgerlijke handelingen der besturenbet behoud en de vermeerdering of vermindering der bezittingentot leniging der armoede bestemd, als zijnde bet de grondwettige pligt der Regering, om te waken voor het goed der armendie zeiven geenszins daarvoor kunnen zorgen, en zich daartoe niet alleen te bepalen tot die instellingen, die aan hare bestemming blijven beantwoordenmaar om die zorg ook uittestrekken tot de zoodanigewelkedoor veranderde omstandighedendit doel niet meer kunnen bereiken, opdat er zekerheid besta, dat bezittingenen inkomsten, eenmaal tot het uitoefenen van weldadigheid bestemd, al is het dan ook onder een gewijzigden vorm tot het bereiken van dit doel bestemd blijven en niet willekeurig daaraan kunnen worden onttrokken. De besturen der bedoelde instellingen doen jaarlijks opgave van den staat derzelve en van hun beheer, zoodanig als die door het Dep. van Binnenl. Zaken wordt verlangd. Indien het bestuur niet daaraan voldoet, kunnen Burgemeester en AVethouderen de inlichtingen door eene commissie doen in winnen onder persoonlijke aansprakelijkheid der bestuurders voor de kosten, en zich des noods door den sterken arm toegang doen verschaffen tot de boeken en stukken. Alle werken tot oprigtingof herstelling van gebou wen, die de vijf honderd guldens te hoven gaan, moeten worden aanbesteed, de begrootingen en rekeningen zijn onderworpen aan de goedkeuring van den Raad der gemeentewaar zij gevestigd zijnof uit welker fondsen zij subsidie genieten; doch daarvan zijn uitgezonderd de instellingen van de tweede b en vierde (d) soort, die geen subsidie genieten. Ten aanzien der hulpbehoevende personen zelvcn heeft de Regering, na rijp beraad, zich overtuigd, dat aan den arme een antwoord moet kunnen worden gegeven, ten aanzien van de plaats, waar hij zich kan aanmelden; dat hem daarnjede geen regt wordt verleendom dien onderstand te eischen maar dat aan de besturen het oordeel toekomt over de vraagof hij dien onderstand kan verkrijgen. De Regering meentdat de bestaande verorde ningen op dit stuk verbetering behoeven; dat, bij gemis van eene wettige regeling van dat onderwerp willekeur zoude heerschenen dat het gevaar te grootcr zoude zijndaar de ondervinding zoo wel in vroegcren als in late-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1851 | | pagina 2