LEYDSCHE COURANT. 1851. WOEiNSDAG, 27 AUGUSTUS. BIMENLANDSCHE BERIGTEN. De Courant wordt Maandag, Woensdag en Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt uit Zaturdag Avond N°. 10 i- ij' De Prijs der Courant is ƒ12 z/i het jaar de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven LEYDEN, 26 Augustus. Vrijdag II. bij liet doorvaren der Mare stortte van cene schuit af, een man en twee kinderen, jongens van 14 en 16 jaren. De man bad bet geluk om zich met bebulp van bijstanders te redden, doch de twee kinderen zonken ten spoedigste naar de diepte. De Gereformeerde Weesburger, bij den lieer Noortveen werkzaamCoenraad van lluurenhoort bet angstgescbrei springt terstond in bet water, duikt een en andermaal naar den grond en beeft het geluk om na dubbele inspanning beide kinderen te redden. Wij zouden dit reeds in ons vorig nommer hebben vermeldzoo bet niet pas beden ter onzer kennis ware gekomen. Daar de redacteur tocli wel niet overal tegenwoordig kan zijnof zich door anderen doen vertegenwoordigen zal het hem steeds aangenaam zijnals ooggetuigen van eenig bijzonder voorval die in de publiciteit eenig belang stellenzoo vriendelijk w illen zijn, hem in tijds daarvan mededeeling te doen. De Commissie ter droogmaking van bet Haarlemmer-Meer zal den 9dcn ■September aan het Ministerie van Binnenl. Zaken aanbesteden bet verlengen der hoofd- en kruisvaarten voor den aanvoer van water naar de stoomwerk tuigen de Leeghwater en de Cruquius. Inlichtingen zijn onder anderen te bekomen bij den Heer Ingenieur J. A. Bcyerinck alhier. Door het Historisch Genootschap te Utrecht gevestigd, zijn benoemd tol honoraire leden: de Heeren Jhr. Mr. J. C. de Jonge, Rijks Archivarius te 's Gravenbage en C. Stroobant te Lembccqonder de tot gewone leden benoemden telt men den Heer Mr. J. T. Bodel Nyenbuis alhier. LI. Donderdag is in de Fransche kerk te Maastrichtde vergadering geopend der Predikanten en Gecommitteerden der Fransche Protestantsche Gemeenten in Nederland. Het getal aanwezige leden bedroeg 18. De ope ningsreden werd gehouden door den Heer StoopPredikant der Waalsche gemeente te Nijmegen. Een talrijk publiek woonde de vergadering bij. Het Belgische blad le Tintamarre bevat een' brief van den Heer R. A. van Andringa de Kempenaer, waarin hij meldt, dat hij aanzegging heeft bekomen om binnen 48 uren Belgie te verlaten en den weg naar Parijs in te slaan. De Memorie van Toelichting op de uitvoering van art. 8 der wet van 30 Mei 1847, (Regten van in- en uitvoer op de Granen) bevat hoofdzakelijk het volgende Het 8ste artikel der wel van 30 Mei 1847 vordert dat de regten bij het 2de artikel dier wet bepaald, in 1851 op nieuw geregeld zullen worden. De Regering voldoet echter daaraan door eene nieuwe regeling dier regten voor te stellen. Eene andere is niet noodig. De omstandigheden der jongste graanwet zijn voorzeker nog in elks ge heugen. De wet van 29 December 1835, bij sommigen een plechtanker voor den landbouw, bij anderen een steen des aanstoots voorden handel, voor allen eene bron van twist, was sedert twee jaren tijdelijk buiten werking. In den nazomer van 1845 gaf men bij de mislukking van den aardappe len-oogst zonder aarzelen en eenparig de middelen prijswaarmede men vroe ger ten behoeve van den inlandschen landbouw kunstmatige duurte had pogen te verwekken. En toen later het oogenblik naderde, waarop de schaal wet hare werking hernemen zoudewerd bij eene nieuwe wet de termijn voor een jaar verlengd. Bijna twee jaren was alzoo het vreemde graan tegen een matig en stand vastig regt op de binnenlandsche markten toegelaten, toen de Regering het voorstel deedom het stelsel der schaalregten voor goed vaarwel te zeggen. Met dat voorstel vereenigden zich de Kamers, nadat de Regering, om aan welligt overdreven bezorgdheid van velen in den lande te gemoet te komen het 8ste artikel tot haar oorspronkelijk ontwerp had toegevoegdom na ver loop van eenige jaren, op nieuw te overwegen, wat in het algemeen belang moest worden gedaan. Thans is de vraag: Maakt de uitkomst van den in 1847 genomen maat regel het noodig dat op den gedanen stap worde teruggekomen Heeft die uitkomst de gunstige verwachtingenwelke velen zich van dien maatregel voorstelden, gelogenstraft? Heeft zij de donkere uilzigten, waardoor sommi gen tot aarzeling genoopt werden, verwezenlijkt? Geenszins, want uit over gelegde staten blijkt, dat het gemiddeld jaarlijksch bedrag van den invoer der voornaamste granen, onder de werking der tegenwoordige wet, in ver houding tot het vorig tienjarig tijdperk, met meer dan 50 ten honderd, dat van den uitvoer met bijna 150 ten honderd is vermeerderd, en dat die ver meerdering niet alleen aan meerderen omzet van builenlandsche granen te danken is maar dat ook de Nederlandsche landbouw door een ruimer ver tier van sommige zijner voortbrengselen van dat verlevendigd handelsverkeer groot voordeel getrokken heeft. Dat overigens de verbeterde toestand van den graanhandeluitsluitend aan de verandering onzer eigene wetgeving zoude zijn dank te wijten wordt geenszins beweerd. Het ware dwaasheid den gewigtigen invloed te willen miskennendien de gelijktijdige en gelijksoortige veranderingen der Belgische en vooral der Engelsche wetgeving daarop gehad hebben. Maar juist hierin ligt een grond te meer tot volharding, waardoor wij tegen die onnatuurlijke daling der prijzen gewaarborgd zijn, welke, zoolang alleen de Nederlandsche havens voor het onverkoopbaar overschot van vreemde markten openstonden, den Nederlandschen landbouwer steeds boven het hoofd hing. En die verbetering is niet verkregen ten koste van den inlandschen graan bouw. Gedurende de werking der tegenwoordige wet, en gelijktijdig met de vermeerdering van den in- en uitvoeris met opzigt tot vier van de vijf hoofdartikelen van den graanbouw, de opbrengst van den Nederlandschen bo dem aanzienlijk vermeerderdvooral van tarwe en rogge. Bij vergelijking van het jongste driejarig, met het vroeger negenjarig tijdvak, is de gemid delde jaarlijksche opbrengst van den tarwe-oogst met 18 en die van den rogge-oogst met 30 ten honderd verhoogd. Trouwens, de overgelegde staat bewijst alleen wat aan niemand, die zich in de laatste jaren aan den staat van den vader!andschen landbouw gelegen liet liggen vreemd was gebleven. Ook zonder die cijfers ontbreekt het niet aan zigtbare blijken dat die hoogst gewiglige tak van het Nederlandsch volksbedrijf geenszins in eenen staat van kwijning, maar in eenen toestand van bloei en ontwikkeling verkeert. Ook in den toenemenden prijs der lan derijen zou men daarvoor, zoo dal vereischt werd, treffende en beslissende bewijzen kunnen vinden. Zoo zijn derhalve de donkere uilzigten den landbouw bij de invoering der wet van 1847 voorgespiegeld, niet verwezenlijkt. De inlandsche graan- produclie is onder hare werking niet teruggegaan. Maar ook de gemiddelde prijs der granen in de jaren 18481850 is in derdaad lager geweest dan in de jaren 18361845 en de toenemende graan- productie bewijst, dat die lagere prijzen geenszins den gevreesden schadelij ken invloed gehad hebben. Het doel der schaalwet was geenszins de graanprijzen hoven het hij <!ie wet bepaalde maximum le houden maar wel te beletten dat zij te verre beneden hetzelve daalden. Het was met dat oogmerkdat het bedrag der regten in omgekeerde verhouding tot den stand der prijzen geregeld werd en de wet, hij hooge prijzen krachteloos bij elke daling in kracht en wer king toenam. Slaat men den gemiddelden stand der prijzen gedurende het tienjarig tijd vak van 18361845 uit dit oogpunt gade, zoo valt in het oog, dal in het jaar 1844 de tarwe, in de jaren 1836 en 1837 de rogge, in het jaar 1837 de gerst, in de jaren 1836, 1837, 1838 en 1844 de haver, en in de ja ren 1837 en 1844 de boekweit, ondanks de voorzorg van den wetgever, op de Nederlandsche markten beneden den middenprijs der drie laatste jaren gebleven zijn. Dit feit verdient vooral opmerking, omdat de beide wetten zich een ge heel verschillend doel hebben voorgesteld. De wet van 1835 gaf voor, den landbouwer eenen vasten prijs voor zijne voortbrengselen te zullen verzekeren. De wet van 1847 laat de prijsbepaling van deze, zoo als van alle voortbrengse len van den menschelijken arbeid aan de vrije regeling der belanghebbenden over. Desniettemin heeft de eerste wet niet kunnen beletten, dat de prijzen in sommige jaren beneden het cijfer gedaald zijn, hetwelk de jongste ondervin ding als den middelbaren stand onzer markt bij voordeelige oogsten en onge- hinderden invoer heeft doen kennen. De tweede wet daarentegen heeft onder hare werking niet slechts den handelmaar ook den landbouw lot hoogeren bloei zien geraken, dan hun in het tijdvak der bescherming ten deel is gevallen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1851 | | pagina 1