LEYDSCHE COURANT 1851. De Courant wordt Maandag Vrijdag uitgegevenDie van Maandag komt uit Zaturdag Avond YRIJDAG27 JUN1J. N". r kj 'O De Prijs der Courant is f12 in het jaar /v/ V afzonderlijke nommcrs worden tegen 10 Centen afgegeven. BMNENLANDSCHĂ‹ BERIftTEM. LEYDEN2G Junij. Wij zijn thans in staat gesteld uit het Weelellad van het Regt over te nemen de geheelc rede, die door den President van den Hoogen Raad der Nederlanden, Mr. W. B. Donker Curtius van Tienhoven, Zaturdag jl.bij gelegenheid der installatie van den Heer Mr. G. van IJsselstein, tot Raadsheer in dat Collegie, is gehouden. Wij laten die rede thans in haar geheel volgen: Edel Hoog Achtbare Heeren, Geachte Ambtgenooten Als Voorzitter van dezen Raad geroepen, om weder eenen nieuwen ambt genoot plcgtig onder ons te ontvangen en in te huldigen, verlevendigt dit eigenaardig de herinnering aan het verlies van den afgestorvene (SIr. W. H. Hofstede), aan wiens overlijden reeds bij vroegere gelegenheid door den Proc.- Gen. en ook door mij herdacht isen wiens dood wijook vooral met het oog op zijne nagelatene betrekkingen, blijven betreuren. Volgens onze wettelijke verpligting hebben wij, na het ontstaan dier vaca ture, eene aanbevelingslijst ter vervulling aan de Tweede Kamer der St.-Gen. ingezonden, waarbij wij, volgens het uitdrukkelijk voorschrift der wet, heb ben in acht genomen, dat de leden der Provinciale Hoven, der Arrondisse- ments-Regtbanken en van het Openbaar Ministerie bij het opmaken dier lijst meer bijzonder in aanmerking moesten komen. Moeijelijk was dit niet, naardien van de magistratuur in Nederland wel algemeen mag gezegd worden, dat, gelijk de wet zich uitdrukt, zij hare betrekkingen met lof en eer vervult, en dat dus alle de aanbevolenen wel aanmerking verdienden. Intusschen wordt die aanbeveling wel gedaan tot voorlichting, maar zij verpligt geenszins de Tweede Kamer der St.-Gen. om haar te volgen, daar zij alleen naar de wet wordt ingezonden, om daarop zoodanig acht te slaan, als die Kamer zal oordeelen te behoorenen ofschoon het wel bevreemding zou kunnen baren, indien zij bij de opmaking cener nominatie aan den Ko ning geheel wierd ter zijde geschoven, zoo zou echter de Tweede Kamer der St.-Gen. geheel in haar regt zijn, indien zij dergelijke terzijdestelling mogt goedvinden. Daarentegen is het Hoofd van den Staatbij Zijne keuzeaan de nomi natie, welke Hem door de Kamer wordt gedaan, gebonden, en die keuze is in zooverre beperkt; doch ook alleen in zooverre maar, mits uit het vijftal, op die nominatie gebragt, geschiedende, blijft de Koning bij Zijne grondwet tige bevoegdheiden men zou dit grondwettig regt ontwijfelbaar bekorten en schenden, indien men Ilem dringen wilde, om bij voorkeur Zijne keuze op dezen of genen der voorgedragenen meer bijzonder te bepalen't zij dat dit geschieden mogt uit eene veronderstelde voorkeur bij het Staatsligchaam, 'twelk de nominatie maakt, of bij zijne meerderheid, opgemaakt uit den rangdaarbij gevolgd't zij uit andere oorzakenof dat het geschieden mogt door anderen, wie dan ook, of door den drang der hoofden van departemen ten van algemeen bestuur, wier verantwoordelijkheidjuist hier, volkomen is gedekt, indien maar de keuze uit de nominatie plaats hebbe, als welke grondwettig den waarborg levert, dat alle de voorgestelden aanspraak hebben op de vereerende onderscheiding, welke alsnu van de vrije keuze van den Monarch alleen afhankelijk kan zijn. Ware het anders, dan zouden wel alle die waarborgende beperkingen voor de keuzen der magistratuur, grondwettig als bij uitzondering gemaakt, met het doel van waarborgende medewerking der hoogste magten in den Staat, nutteloos zijn geschrevenen het ware dan eenvoudiger geweest ook die be noeming, even als die van andere gewone Staats-ambtenarenonbeperkt aan den Koning, onder de gewone verantwoordelijkheid der Ministers, of aan de Ministeriele beschikkingen zelve over te latenof bij de representatie des volks over te brengen; maar juist dit heeft de Grondwet niet gewild. Zij heeft niet gewild, dat eene goede keuze in dit opzigt alleen zou worden overgela ten aan, of zich zou oplossen in de verantwoordelijkheid van Ministers, en dat de benoeming in de magistratuur alleen van hen zou uitgaan, mits zij maar gesteund ware door eene veronderstelde voorkeur der Vertegenwoordi ging des volks. Ik trede niet in diepere staatkundige beschouwingen op dit onderwerp, 'tgeen niet regtstreeks van mijn departement is, maar mijne Staatsburger lijke betrekking er. gevoelens behoeve ik toch niet geheel ten offer te brengen aan mijne bevoegdheid als Magistraatspersoonen het is aller pligt te waken voor de handhaving eener Grondwetdie toch het gematigd 'monarchaal gezag ten grondslag heeften diehet gezag des Monarchs beperkt hebbendenog- tans niet wil, dat zijn scepter in andere handen zal overgaan. Er behoort veel levenswijsheid toe, om hier voorzigtig midden door te zeilen, en niet overmoedig te wagen, dat het schip van Staat eindelijk door overdrevene toepassing of uitbreiding van het eene of andere beginsel op harde klippen stranden moge. Ik heb dan ook gemeenddat het niet ongepast kon zijn voor deze ge voelens, vooral thans, rondborstig uit te komen, omdat (ofschoon ik niet in de geheimen des Kabinets doordringe) het na de buitengewone vertraging der onderwerpelijke benoeming, waardoor wij zoo lange van eenen nieuwen ambt genoot zijn verstoken geweest, allen schijn heeft verkregen, alsof over de juistheid dezer beschouwing nog kon of mogt worden getwijfeld, en omdat in dat geval ook het oordeel der magistratuur op dat onderwerp van eenig gewigt mag worden geacht. Dochhoe dit zijn mogehet heeft Z. M. behaagduMijnheer van IJssel stein tot Raadheer in dezen Raad te benoemen. Gij althans hebt het dubbel genoegen alzoo te zijn gekozeneerstals ook door ons aanbevolenvoorts als gebragt op de nominatie der Tweede Kamer van de St.-Gen.en eindelijk als door den Koning hij voorkeur uit die nominatie geroepen. Niemand kan zich deswege beklagenwant Z. M. keuze was grondwettig vrij. Hij behoefde Zijne voorkeur aan die van anderen niet te verbindenen niemand heeft zelfs grond om daaruit eenig besluit te trekken dat een dergenendie Hem aanbevolen wasminder bevoegd zou zijn geweest om de plaatswaartoe gij geroepen zijtte vervullenindien het den Koning behaagd had alzoo Zijne voorkeur te bepalenmaar ook nie mand beeft regt noch billijke reden van beklag, omdat bet Z. M. niet be haagd heeft aan den aandrang gehoor te gevenwaarmede men een ander ook buiten de magistratuurbij voorkeur zou hebben mogen willen op den voorgrond stellenen het is zelfs vreemddat hieromtrent ecnige twijfel kan zijn ontstaan, alsof ministeriele staatkundige gevoelens ook omtrent de meer dere of mindere bevoegdheid van personen tot regterlijke ambten geroepen voornamelijk moesten worden in aanmerking genomen, terwijl integendeel, naar mijne schatting, dergelijke gevoelens bij onpartijdige regtspraak buiten rekening moeten blijven. Uit dit alles volgt, Ed. II. A. Heer, dat wij n met genoegen in ons mid den ontvangenen dat ikterwijl gij reeds vele jaren een geacht lid der magistratuur waart, aan u de pligten, door u hier te vervullen, niet behoeve af te schetsen. Zij bestaan voornamelijk in handhaving der onafhanke lijkheid van de regterlijke magt, in ongekreukte onpartijdigheid! Nog een enkel woord, ofschoon met weerzin, ten slotte mijner rede. Sedert vele ja ren heb ik mijn beklag niet ontveinsd nopens het materieel van onze exis tentie. Onafhankelijk in onze regtspraak naar de wet, zijn wij materieel en finanticel het afhankelijkste gezag in den Staatniet door 's Konings wil want, van Zijne komst tot den troon af, heeft Hij ons de ondubbelzinnigste bewijzen gegeven van Zijnen goeden wil om ook daarin te voorzien dat dit. hoogste regtsligchaam ook materieel waardiglijk ware geplaatst. Maar wij hebben van den aanvang af, gelijk vroeger, gestuit op eene mi nisteriele onverschilligheid of terughouding, thans schijnbaar op eene over drijving der ministeriele verantwoordelijkheid gegrondeven alsof het aan het volk van Nederland onverschillig ware, zijne hoogste regtsmagt op den ach tergrond te zien stellen in haar uiterlijk aanzienen alsof wij de zedelijke onafhankelijkheidaan onze betrekking verbondenals 't ware moesten boe ten door blijkbare afhankelijkheid van het ministerieel gezagten aanzien van al wat stoffelijk is of zich geldelijk oplost, gesteund door de onverschillig heid der vertegenwoordiging des volksdie zich dit belang evenmin aantrekt en waardoor aan den Monarch de magt ontbreektom hierin naar Zijn verlangen te helpen voorzien. In naam van den Hoogen Raad der Nederlanden en ter voldoening aan het requisitoir van den Proc.-Gcn.waarvan acte, verklaar ik den Heer Mr. G. van IJsselstein in zijne waardigheid van Raadsheer in dezen Raad wettiglijk te zijn ontvangen en ingehuldigd. Ilet is bekend, zegt de Rott. Courhoe gelukkig Auguste Clavareau I corresponderend lid van het Nederlandsch Instituut, van de Maatschappij en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1851 | | pagina 1