berispelijk warenraakt niet de verantwoordelijkheid van de comptabelen
maar van de Ministers, en zal dus niet ter beslissing staan van de Reken
kamer maar van de wetgevende magt. Zij alléén is volgens de Grondwet
geroepen, de verantwoording van de hoofden der departementen van algemeen
bestuur af te hoorenen kan bare attributen geheel noch gedeeltelijk over
dragen op wien 't ook zij. Evenwel de taakwelke zij te vervullen zal
hebbenkan baar gemakkelijk worden gemaakt door de voorlichting der Re
kenkamer. Lit de rekeningen en verantwoordingen der comptabelen zal die
Kamer niet alleen die instructien en bevelen hebben leeren kennen, maar
zal zij er ook de werking van hebben nagegaanen deze vergelijkende met
de wettenzal zij over liet doeltreffendezoowel van het eene als van het
anderehare bevindingen en bare beschouwingen voordragenen verder al
bet noodige licht verspreiden over de handelingen der Ministers. Hoogstge-
wigtig zal dus de werkkring zijn van de Rekenkamer. Ongeschonden wordt
bet beginsel gehandhaafd van verantwoording aan de wetgevende magt
welke bier uitspraak zal doen bij eene vereffenings-wetna vooraf de Minis
ters te hebben gehoordin hun belang. Zoo stelt zich de Regering (zegt de
memorie) in groote trekken de uitvoering voor, welke de wet heeft te geven
aan art. 122 der Grondwet. Evenwel, nu bleef de vraag nog over, binnen
welke grenzen die wet van uitvoering moest worden beperkt. Art. 119 der
Grondwet wil de begrootingen van alle uitgaven des Rijks vastgesteld en de
middelen tot dekking aangewezen hebben bij de wetterwijl art. 171 nog
bovendien bet heffen van belastingen aan de toestemming der wet verbindt.
Geene ontvangsten en geene uitgaven mogen alzoo plaats hebben dan aange
wezen door de wet. Dat hoofdbeginsel moet worden uitgewerkt. Al wat de
vraag zal betreffenof de ontvangsten en de uitgaven wettig zijn geschied
behoort alzoo tot hetgeen de wetgevende magt heeft te regelen. Hoe echter
de geldmiddelen worden bestuurd van dat zij als Staats-ontvangsten in de
schatkist vloeijen tot zij die als Staats-uitgaven weer verlatenhunne be
waring middelerwijlverdeelingverplaatsing en beschikbaarstelling dat al
les is uitsluitend van de zorg der uitvoerende magten behoeftals niets
afdoende tot het hoofdbeginselwaarvan hier sprake isgeenszins te worden
geregeld bij de wet. Geheel overeenkomstig met deze meening, kent dan
ook de Grondwet bij art. 61 aan den Koning het opperbestuur toe der alge-
meene geldmiddelen. Welke nuin den geest van bet vorenstaandede
bemocijenissen zullen zijn van de Rekenkamer, of liever hoe ver deze zich
zullen uitstrekkenwordt als van zelf uitgemaakt door de bepaling van
art. 176 der Grondwet: dat namelijk hare taak wordt geregeld bij de wet;
immers dit alleen is reeds genoeg gezegddat zij haar mandaat ontvangt
van de wetharen eigenen wettelijk afgebakenden werkkring heeftwaarin
zij niet is onderworpen aan de uitvoerende magt. Doch zoo zij daarom van
de uitvoerende magt geene bevelen moet hebben te wachtenzij mag haar
ook geene bevelen te geven hebben. Haar mandaat moet zich bepalen tot
een onderzoek, ten dienste van de wetgeving, maar kan zich zoo ver niet
uitstrekken dat haar regt van beslissing zoo worden gegeven over de daden
van het bestuur. Het stellen van visa's op betalingsstukken, het verevenen
van schuldvorderingenhet kennis nemen van beschikbaarstellingen en der
gelijke verrigtingen meer, welke reeds nu vooralsdan de geheele of gedeelte
lijke goedkeuring zouden insluiten van voorgenomen betalingenkunnen aan
de Rekenkamer niet worden opgedragen, zonder bet beginsel te praej udicië-
ren van de ministeriele verantwoordelijkheiden op de Rekenkamer over te
dragen wat eenig en alleen toekomt aan de wetgevende magtnamelijk uit
spraak te doen over de handelingen der Ministers. Of daarom evenwel bet
rigtig beheer en de volledige verantwoording der Staats-ontvangsten en uit
gaven niet beter kunnen worden verzekerd dan tot heden het geval was,
mogen (zegt de memorie) de wets-ontwerpen uitwijzen.
Het eerste ontwerp verdeelt zich in drie hoofdstukken, waarvan het lste is
toegewijd aan het beheer der Staats-ontvangsten en uitgaven. Dat hoofdstuk
splitst zich weder in zeven afdeelingen. De bepalingen, voor de ontvangsten
en voor de uitgaven gelijkelijk verbindendmaken bet onderwerp uit der lstc
afdeeling. De 2dc afdeeling handelt van de Staats-ontvangsten; de 3de van
de Staats-uitgavende 4dc van het beheer der begrootingde 5dc van de ver
jaring van schuldvorderingen; de 6de van het verbod tegen het in beslag ne
men van Rijksgelden, goederen en eigendommen; de 7de van de afsluiting
en aanzuivering der algemeene Staatsbegrooting.
Het IIde Hoofdstuk is toegewijd aan de rekeningen en de dienstvereffening
en is gesplitst in twee afdeelingen, waarvan de lsle handelt van de rekenin
gen en het 2de van de dienstvereffening.
Het lllde Hoofdstuk behelst eenigc bijzondere bepalingenwelkeboewei
zij hare plaats in geen der behandelde rubrieken konden vindenechter met
het beheer en de verantwoording der Staatsbegrooting in zulk een onmidde-
lijk verband staan, dat zij noodwendig in deze wet moesten worden opgenomen,
om de goede werking harer overige bepalingen aanvankelijk te verzekeren.
Zij betreffen in de eerste plaats de nationale schuld.
De artikelen, die nu volgen, betreffen de scheepssoldijen.
De laatste artikelen van dit hoofdstuk betreffen de Lands-comptabelen in
het algemeen.
Hoofdstuk IV bevat twee slotbepalingenhoudende het eerstedat de ver
antwoordelijkheid van de hoofden der Ministeriële departemententer zake van
het beheer hunner begrooting, geregeld wordt door de wet, bedoeld in het
3de lij van art. 73 der Grondwet; en het andere dat het tijdstip, waarop de
voorschriften der aangebodene wet in werking tredennader door den Koning
wordt bepaald.
Het tweede ontwerp heeft de strekking tot zamenstelling van de Algemeene
Rekenkamer en tot regeling van hare taak. Het splitst zich in acht onder
deden 1°. Over de zamenstelling van het collegie. 2°. Over de algemeene
bevoegdheden en verpligtingen van het collegie. 3°. Over het onderzoek der
rekeningen en verantwoordingen der comptabelen. 4°. Over de opname en
sluiting der rekeningen en verantwoordingen der comptabelen. 5°. Over het
onderzoek en de goedkeuring der rekening wegens de Staats-ontvangsten en
uitgaven. 6°. Overde verpligtingen en bevoegdheden van den Secretaris. 7°. Over
het jaarlijksch verslag der Rekenkamer aan den Koning. 8°. Over de pro
vinciale fondsen.
De slotbepaling houdt indat de wet gelijktijdig in werking treedt met
die tot regeling van 's Rijks algemeene comptabiliteit.
Omtrent bet derde ontwerp geeft de memorie eene voorafgaande verklaring
van het hoofddoel en de algemeene strekking. De fondsen, bij het Rijk voor
handen (zegt de memorie)onderscheiden zich in eigenlijk gezegde Rijks-
gelden en in fondsen aan derden toebehoorende. Eene derde hoofdsoort is niet
denkbaar. De Rijks-gelden echter verdeelen zich weer in dezulke, waar de
wet de bestemming van heeft geregelden in dezulkedie nog geene wette
lijke bestemming hebben. De gelden, aan derden toebehoorende, spruiten
voort uit geregtelijke consignatienof wel zij zijn aan het Rijk gegeven in
bewaring, zoo als voor het oogenblik de provinciale fondsen, of in onderpand,
zoo als de borgtogten. De goede orde eischt geenszins dat al die geldsom
men, ieder naar haren aard, in even zoo vele afzonderlijke kassen worden
opgelegd, maar wel dat van elk derzeive afzonderlijk rekening worde gehou
den. Wanneer men slechts het beginsel zuiver houdt, dat alle overstortin-
gen geschieden bij en alle betalingen door de betaalmeesters, dan ziet men
wel, dat de rekeningen van deze, alle te zamen genomen, de rekening uit
maken der schatkistdat het onderzoek van het een ook het onderzoek insluit
van het andereen dat eene schatkist-rekening voor het minst overbodig is.
Om tot de instelling te geraken van eene rekeningwaar de beschouwingen
van de Rekenkamer in dat geval naar zouden kunnen verwijzen, zal de op-
rigting dienen eener bewaarkas; niet de daarstelling eener kas in den sloffb-
lijken zin van het woord, het is reeds aangetoond, daar zou geen nut in
stekenschatkist en bewaarkas moet men steeds opvatten in eenen figuurlij
ken zin, want wezentlijk zullen geen van beiden bestaan. Men stelt zich
voor, de invoering eener veranderde wijs van beheer en verantwoording der
geldmiddelen, bet Rijk of anderen aankomende, doch welke buiten verband
staan met de Staatsbegrootingenen daarom ook niet zijn op te nemen in
de rekening, welke art. 122 der Grondwet wil.
]}UITEi\LAlVDSCHE BERlfrTEN.
ËIGELAID,
LONDEN, 2 Jnnij.
Er komen thans vreemdelingen in menigte aan en de stoombooten van
het vaste land ontschepen er dagelijks honderden.
Eergisteren werd de Tentoonstelling slechts door 15,000 personen be
zocht. Tot en met Zaturdag heeft de bezigtiging ruim 123,861 opgebragt.
In het gebouw, genaamd Willis Room, worden zalen in gereedheid
gebragt, ter ontvangst in vriendschappelijke vereeniging van al de vreemde
geestelijken en andere, zich de kerkelijke belangen bijzonder aantrekkende,
hier bevindende gasten. Het doel is aan deze en de Londensche de gelegen
heid te verschaffen elkander onderling te leeren kennen en maatregelen te bera
men om zich voortaan gemakkelijker omtrent hunne wederkeerige belangen te
verstaan.
F RA K ft RIJK.
PARIJS3 Junij.
Op den maaltijd te Dijon ter inwijding van den spoorweg heeft de Voor
zitter der Republiek eene aanspraak gehouden die een ware uitval is geweest
tegen de Wetgevende Vergadering, zoo dat de Minister Faucher onmiddelijk
naar Parijs is gereisd om de mededeeling in den Moniteur te beletten, in
welk blad er dan ook eene grootelijks verbeterde en gewijzigde tweede uitgave
is gegeven. Eerst beroemt de Voorzitter zich in die redeop de goede ge
zindheid des volks en vaart dan uit tegen de kuiperijen en aanvallen op den
maatschappelijken toestand en de hartstogtelijke beraadslagingen der vergade
ring. Na zich zeiven verder als de vijand van dit een en ander te hebben
voorgesteld, wijt hij het nog niet invoeren van verbeteringen, waartoe het
voornemen bestond, aan den strijd der partijen, die de regering magteloos
maken.
Na zich voorts nog weder op de volksgunst te hebben beroepen die hem
in geheel Rourgondië was betoondgewaagt hij van de verzoekschriften ter
wijziging der staatsregeling in omloop, en van zijne kalmte, belangloosheid
en trouw bij dit alles.
De bekende eigenschap van eigenlof is al dadelijk oorzaak dat zulk eene
aanspraak in geen goeden reuk kon staanterwijl die rede verder nog vrij
onvoorzigtig en onstaatkundig, zonder deswege met zijne Ministers te rade te
gaandoor hem als 't ware tegen alle partijen gerigtze ook allen tegen hem
in 'tharnas jaagt, en de Voorzitter getracht heeft in stoutheid van toon zijn
grooten voorganger na te volgen, zonder te denken dat het niet altijd het
zelfde blijft als twee verschillende personen hetzelfde doen.
Al de bladen behalve de Constitutionalhet dagblad dat voor den Presi
dent strijdt, keuren de aanspraak af, en in de AVelgevende Vergadering is
de Minister Faucher al gevraagd naar de uitdrukkingen die de Voorzitter zou
hebben gebezigd, doch die in de Moniteur niet te vinden waren, waarop