eerst in korte trokken trachten te beantwoorden de vraagwaaraan deze re gels zijn ontleend Dat antwoord isuit twee bronnen. 1°. Uit algemeene finantieële waarheden2°. uit het algemeen belangheide hier op het naauwst te zamen verbonden. Maar wat is algemeen belang Het is overalalom tegenwoordig. De wetgever heeft niet alleen voor het geheele Bijkmaar voor de grootste en kleinste gemeenten te zorgen. Het algemeen belang wil eene regtvaardige ver deeling der belastingenniet alleen van die des Rijksmaar ook van iedere gemeentein iedere plaatshet wil beperking van willekeurdie van <5ne soort van belasting onafscheidelijk is hij eene te hooge opdrijving; het wil-bevordering van voortbrenging, van vertier, van vrijheid van verkeer op elke plaats van het land. Nog eene opmerkingMen heeft dezer dagen dik werf gewaagd van de rede tusschen de directe en indirecte belastingen. De Minister zal daarover in geene hreede ontwikkeling tredenmaar wijst alleen op het gezag van bevoegden, die oordeelen, dat, hoe minder volkomen de inrigting der directe belastingen, hoe zwaarder de invloed der vermogenden en rijken op de maatschappij en op het finantieel huishouden isdes te grooter ook het cijfer van de lasten is die indirect worden geheven. De Minister beroept zich ten deze op het alles afdoenend voorbeeld van Engeland. Hij gelooft, dat sedert lang door staatkundigen en staathuishoud kundigen erkend is, dat in dit land van aristocratie een uiterst gebrekkig systeem van belastingen bestaat en dat daar de druk verre van gelijkmatig is. En nu ten aanzien der accijnsen met betrekking tot het algemeen be lang, voor zoo veel de regeling betreft van die punten, welke hier hoofd punten zijn. De Regering heeft gemeend, dat de accijnsen met het alge meen belang op het naauwst verhonden zijn zij werken naar huiten zij hebben op den handel en het vertier van de eene gemeente met de andere eenen dade- lijken invloed en zijn inderdaad gelijk te stellen met binnenlandsche slag- boomen. Met de regeling der accijnsen is derhalve het algemeen belang in hooge mate betrokken. Nu is de vraag, welke het hier geldtdezevordert het algemeen en dit algemeen belang zoeke men overal, want het is overal aanwezig vordert het beperking van de gemeentelijke accijnsenbij de hoogte, waarop onze Rijks-accijnsen staan? Zoo ja, en de Minister hoopt dat dit tamelijk eenparig zal worden beantwoord dan beginne men met de lasten tot zekere hoogte direct te heffen. Maar dan rijst de vraag: moet de wet de grenzen aanwijzenof moet de bepaling dier grenzen worden over gelaten aan de gemeente-besturen onder goedkeuring van het Gouvernement? Indien dit laatste moet plaats] hebbendan zal de wet inderdaad niets hebben gedaandan zal er voor eene redelijker verdeeling der lasten niet gezorgd worden. Dan zal men in de gemeenten met de heffing van de accijnsen kunnen beginnenen in die gemeenten waar ze gelukkig niet zijnopleg gen. Dit zal altans kunnen gebeuren de wet zal er niet zijn om het te beletten wat zal nogtans het stelsel van het ontwerp te weeg brengen Niet alleen zal het de hooge gemeentelijke accijnsen matigen (en ze bestaan in van onze 1200 gemeenten), maar het zal ook ten gevolge hebben dat ze voor meer dan de helft waar ze bestaangeheel zullen vervallenzoodat dial' het terrein geheel vrij zal zijn voor het vertier. En dat het noodig is den weg van opdrijving der accijnsendien de gemeente-besturen tot dusver volgdennu te keerenis 's Ministers vaste overtuiging. De tegenwoordig# toestand is het gevolg van de handelingen èn van de gemeente-besturen èn van het Gouvernement. Van het Gouvernement in de eerste plaats, in zoover het in de jaren 1824182G steeds de accijnsen invoerde in de ge meente waar ze niet bestonden. Van de gemeente-besturen die er steeds op uit waren om geld te maken zonder te letten op de werking der ver schillende belastingen. En nu vraagt de Ministerof men wel ooit met naauwgezetheid de werking vooral der accijns-belastingen heeft nagegaan, dien verderfelijken weg, die, voor zooveel hij voor het oog zigtbaar is, voor zooveel beschouwingen vatbaar schijnt Men verbergt zich tot goed making van dat middel achter het woord onmerkbaarmaar houdt een kwaad, een vergif, op vergif te zijn, omdat het als vergif onmerkbaar is? Om dien verderfelijken weg te keeren, ja, gewis, daar zijn bezwaren aan verhondenen men heeft zich daar ook op beroepen maar men heeft nooit eene nieuwe zaak beproefd of tot stand zien komen, zonder zwarigheden te hebben moeten te boven komen. Maar men heeft in de tweede plaats gesproken daarvandat de voorgestelde regeling getuigde van wantrouwen op de nieuwe gemeente-besturen. Niemand zal voorzeker van de regtstreeksche verkiezingen voorziening in alles kunnen verwachten maar hij gelooft toch te mogen aannemendat zij dit voordeel hebben van de volkskrachten te wekken en langzamerhand den gang der openbare zaken te ordenen en te beheerschen. Men kan en moet niet verlangendat door de regtstreeksche verkiezingen op eenmaal de Raden zullen worden aangevuld door groote financiers maar het is te voorzien dat de nieuwe gemeentebesturen uit an dere oogen zullen zienen dat zij mogelijk zullen achtenwat thans on mogelijk wordt gehouden door de tegenwoordige menschendie aan eene an dere orde van zaken gewend zijn. Dit geldt ook ten aanzien van het punt der bezuiniging. IV. In de laatste plaats heeft de Minister eenige vragen om inlichtingen beantwoordhem door de Ileeren van Voorstvan Akerlaken en Godefroi gedaan. Aan het einde zijner rede genaderdzegt de Ministerte hebben gedaan wat hij gemeend heeft te moeten doen. Mijn geweten zegtde Ministerzegt mij nimmer een woord gesproken of een stap gedaan te hebben om gunst te bejagen, hetzij van Vorst of van Volk. Verdient desniettegenstaande mijn woordmijne daad populair te heeten, ik zal er mij over verblijden; maar ik kan aan populariteit niets opofferenwat ik meen te behooren tot eene trouwe naleving der grondwet ik kan niet opofferenwat ik meen in het algemeen belang noodzakelijk te zijn. Als er populariteit noodig is, dan wil ik niet eene populariteit van het oogenblikmaar eene duurzameen indien al aan dit stelsel van belastingen bezwaren zijn verbonden waar men na jaren de overtuiging zal verkregen heb ben dat de invoering daarvan eene weldaad voor ons land is gewordendan zal het de populariteit zijn van de zaak, niet van den Minister. De eerste roep ik hier indeze verzoek iken daaraan hecht ik veel. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. G. LA LAU.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1851 | | pagina 6