LEYDSCHE
COURANTY
m
N°. 60. -
1851.
MAANDAG, 19 MEI.
SS*
BIMENLANDSCHE BERIGTEN.
De Courant wordt MaandagWoensdag en
Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt
uit Zuturdag Avond.
.De Prijs der Courant is f 13 in het jaar
de afzonderlijke nornmers -worden tegen 10
Centen afgegeven.
LEYDEN, 17 Mei.
De Heer L. Venemanberoemd beeldhouwer te 's Hertogenboschbeeft een
pracbtigen predikstoel \oltooid, die voor de R. K. Maria-Kerk alhier bestemd
en derwaarts afgezonden is. Dat werkstuk is vervaardigd in Gothiscben stijl,
van het tweede tijdperk omstreeks de 14de eeuw, prijkt in de paneelen met
de afbeeldingen der kerkvaders Gregorius, Ambrosius, Augustinus en Hiero-
nymus, en in het rugstuk met die van den II. Jacobus.
De haringvloot zal in dit jaar zijn zamengesteld als volgt: van Vlaar-
dingen 60 schepen, Maassluis 11, Zwartewaal 6, Middelharnis 4, Delftsha
ven 1Enkhuizen 7Amsterdam 4de Rijp 4 en AVormerveer 1te zamen
98 schepen.
Naar men wilzegt de Nieuwe Rott. Cour.moet er bij het Ministerie
van Oorlogechter altijd onder zekere bepalingenhet plan bestaanom van
de Officieren die voornemens zijn in het huwelijk te treden, niet meer te
vorderen de geldstorting, bij vroegere wetten en verordeningen voorgeschre
ven en zouden er reeds in dien zin vergunningen zijn toegestaan.
'sGRAVENÏIAGE, 16 Mei.
H. M. de Koningin is met haren vader, den Koning van Wurtemberg
uit Stuttgardt naar Baden-Baden vertrokken.
HII. KK. HH. Prins en Prinses Frederik zijn naar het huis de Pauw
vertrokken.
Tweede tinnier der Staten-deneraat,
Zitting van Woensdag 14 Meien volgg.
De beraadslagingen over de Gemeentewet worden voortgezet en wel het
eerst over Titel II. Van den Raad. Iste Hoofdstuk. Van de Leden van den
Raad. 1. Van hun getal.
De Heer van Akerlaken heeft als amendement eene verhooging van het ge
tal der Raadsleden voorgesteld, zoo ook de Heer van Wylick.
De Heer Smit is tegen de beide amendementen, tegen het eerste omdat
het te vertegen het laatste omdat het niet ver genoeg gaat. Hij stelt
voor art. 4 aldus te lezen De Raad enz., bestaat uit
7 leden
in gemeenten
beneden de
3,000 zielen.
11
van
3,001
tot
6,000
13
6,001
10,000
15
10,001
15,000
17
15,001
20,000
19
20,001
25,000
21
25,001
30,000
23
30,001
35,000
25
35,001
40,000
27
40,000
45,000
29
45,001
50,000
31
Y)
x>
50,001
60,000
33
X)
60,001
70,000
35
V
70,001
80,000
37
i>
80,001
100,000
39
boven
de
100.000
Nadat eenige sprekers deswege het woord hadden gevoerd, zegt de Minister
dat de bepaling van het getal raadslieden uit zoo vele oogpunten kan be
schouwd worden als er gemeenten zijn. Z. Exc. zal inlusschen de redenen
mededeelen, welke het gouvernement bij het doen van het voorstel geleid
hebben. In de eerste plaats heeft het, zoo veel mogelijk, getracht willekeur
te vermijden. Van daar de bepaling, naar het minimum en maximum der
bevolking. Ten tweede ontkent de Minister niet, dat grooten invloed daarbij
heeft gehad de meening, dat groote vergaderingen bij dergelijke aangelegen
heden niet zeer gelukkig werken. Ilij heeft dit zelf ondervonden. De keus
wordt dikwijls moeijelijkmen vervalt tot onbruikbare menschen. De eigen
lijke werkzaamheden worden dan door een klein getal verrigt. Bij een ge
ringer getal leden wordt men meer tot werkzaamheid opgewekt. Oligarchie
heeft men bij het tegenwoordig stelsel van publiciteit niet te vreezen. De
kiezers zullen bovendien naauwer toezien, wanneer slechts weinigen te kiezen
jsijn. Bij een groot aantal leden in kleine gemeentenzal het aan een ge
schikt personeel ontbreken. De Minister laat overigens de zaak aan de be
oordeeling der Kamer over. Moest hij kiezenbij zou aan het amendement
van den Heer Smit de voorkeur geven, ofschoon daartoe niet de volstrekte
noodzakelijkheid inziende. De eenige vraag is, of voor eene goede en rigtige
behandeling der zaken een kleiner dan wel een grooter aantal raadsleden
wenschelijk is.
De Heer Groen van Prinsterer brengt nog eenige bedenkingen in het mid
den welke door den Minister worden beantwoordwaarna de beraadslagingen
worden gesloten, en het amendement van den Heer Smit goedgekeurd met
43 tegen 20 stemmen en het gewijzigde artikel met 61 tegen 2 stemmen,
die der Ileeren van Lynden en van Nispen.
De beraadslagingen worden geopend over 2. Van de benoeming der le
den van den Raad. Art. 5 komt in discussie.
aDe leden van den R.aad worden gekozen door hen, die op de in art. 6
der wet, regelende het kiesregt, bedoelde lijst van kiezers voor den Gemeente
raad zijn gebragt. Om kiezer van leden van den Gemeenteraad te zijn,
moet men in de directe belastingen de helft betalen van de somin de kie
zers van leden der Tweede Kamer van de Staten-Generaal gevorderd.
De Heer van Doorn acht het stelsel, hier gevolgd, om den plaatselijken
census te bepalen op de helft der somvoor de verkiezing van leden der
Tweede Kamer gevorderd, onaannemelijk èn uit hoofde van de gevolgen, èn
omdat daarbij over het hoofd gezien wordt de grondwettelijke verpligting tot
raadpleging der plaatselijke gesteldheid.
De Heer van Hall deelt niet in de bezwaren, bij de algeraeene beraadsla
gingen tegen deze wet aangevoerd; hij heeft er niet in gevonden die alge-
meene strekking van centralisatie, en hij zou al zijne antecedenten moeten
verloochenen, wanneer hij om die reden de wet zou afstemmen. Met genoe
gen heeft hij op dit punt en op andere hoofddeelen der voordragt de rede des
Ministers aangehoord. Voorts verklaart spreker te deelen in de uitlegging,
door den Heer van Doorn aan art. 139 der Grwt. gegeven, maar om tot eene
geheel andere conclusie te komen. Hij houdt zich overtuigd, dat, behou
dens de uitzonderingen, door den Heer van Doorn opgenoemd, de plaatselijke
census overal voldoende en overeenkomstig de plaatselijke gesteldheid is, en
zal dus stemmen voor art. 5.
De Heer van Zuylen van Nyevelt ontwikkelt de grondenwelke voor de
aannemelijkheid van art. 5 bij hem bestaan.
De Heer Mackay zal het artikelwordt hij niet beter overtuigdniet kun
nen aannemen.
De Heer de Man is van het gevoelen der Ileeren van Hall en van Zuylen
van Nyevelt.
De Heer Schooneveld merkt nog opdat men niet zeggen kandat de
quaestie van den census uitgemaakt is. Integendeel voor beide gevoelensdie
hier tegenover elkander staan, valt evenveel te zeggenmaar juist dan moet
men de meest liberalede meest tot goede uilkomst leidende uitlegging aan
nemen.
De Heer Luyben is van oordeeldat de meest rationele uitlegging van art.
139 en 76 isdat de plaatselijke gesteldheid moet geraadpleegd worden.
De Heer Groen van Prinsterer meent drie punten te moeten opgeven,
waarin voornamelijk zijne bezwaren tegen deze voordragt zich oplossen. Hij
zou gaarne eenige bepalingen uit de wet ligtcn die tot de administrative
centralisatie betrekking hebben bij zon de voorschriften nopens de plaatse
lijke belastingen tot lateren tijd willen verschuiventerwijl het vraagstuk
van den census voor hem het kardinale punt uitmaakt. Blijft toch vooral
dit laatste bezwaar bestaan, dan is het hem onmogelijk, het ontwerp aan
te nemenwant bij vindt hier dezelfde bepaling bekrachtigddie hij reeds
bij de kieswet voor ongrondwettig heeft gehoudenom te bepalendat de
somgevorderd tot de kiesbevoegdheid voor de Staten-Generaal en de Provin
ciale Staten, als regel aangenomen zal worden voor het kiesregt voor de leden
van den Gemeenteraad. Hij zal tegen bet artikel stemmen.
De Heer van der Linden zal voor het artikel stemmen.
De Heer van der Veen verklaart zich voor het artikel.
De Minister merkt op, dat er in het vorige jaar gevreesd werd, dat de
census te laag zou wordenen dat die nu te hoog zou zijn. Hij meent dat
hierin juist het bewijs gelegen is van de doelmatigheid der aangenomene rig-
ting. Dikwerf, en ook bij deze gelegenheid heeft men getrachthem in