BUlTEiXLAiVDSCIIE BER1GTEN.
EAJOEEANIS.
LONDEN, 8 April.
Blijkens den driemaandelijkschen staat der inkomsten van Groot-Brittannie
hebben die gedurende bet viei-endeeljaars bedragen, eene som van ruim 11
millioen zijnde 283,051 meer dan in 1850. De inkomsten hebben
ruim 50 millioen bedragen, of 446,119 meer dan in het vorige jaar.
De vermeerdering is hoofdzakelijk in de opbrengst der in- en uitgaande reg-
ten en accijnsen. Bij deze gunstige uitkomst, in weerwil van de aanmerke
lijke verlaging van een aantal belastingen, zegt de Times is er eene over
dreven zucht om alles donker in te zien, noodig, om de algemeene welvaart
des lands of de goede uitwerking van ons finantieel stelsel te ontkennen. Het
is noglans duidelijk dat bij eene zoo stellige toeneming der opbrengst niette
genstaande zoo aanmerkelijke verlaging van belastingen, er eene overgroote
vermeerdering moet bestaan in het verbruik van alle voorwerpen van be
hoefte, gemak en weelde. En echter zijn er betrekkelijk weinig groote wer
ken op dit oogenblik in uitvoering en het ontslag van een zeer aanzienlijk
aantal werklieden, dat men met zooveel bezorgdheid te gemoet zag toen het
nog in het verschiet wasis onopgemerkt voorbijgegaan. De groote tentoon-
stelling, hoewel zij in Hydepark niet weinig vertooning maakt, is veel te i
gering om in rekening gebragt te worden bij eene zoo algemeene welvaart
als waarvan blijkt uit de jongste opgave der Rijks-Ontvangsten.
De werkzaamheden ter voltooijing van het gebouw der Tentoonstelling
zijn in de laatste dagen ver gevorderdin de verloopen week zijn er niet
minder dan 2,500 arbeiders werkzaam geweestbehalve die welke reeds bezig
waren met het ontpakken en schikken. Dagelijks worden nog allerhande
voorwerpen ontvangen.
E E li I $3.
BRUSSEL, 9 April.
De Vertegenwoordigers beraadslagen thans over een ontwerp tot vestiging
van eene staatskaster bevordering van het grond-crediet. De grondbezitter
die geld op zijn eigendom wenscht op te nemenverbindt daartoe hetzelve
op eerste hypotheek, voor de helft der kadastrale waarde voor land, en voor
een vierde voor gebouwen en bosschen, tegen eene rente van 4 pCt. en 1 pCt.
voor amortisatie; zoo dat het verbonden goed, indien de eigenaar dien tijd
wil afwachten, na verloop van 42 jaren geheel ontheven zal zijn. De kas
geeft daarvoor uit 4 pCt. rentende pand-brievenverhandelbaar van toonder
aan toonder, waarvan jaarlijks een bepaald gedeelte tegen honderd voor hon
derd wordt ingetrokken.
De voorstanders van de clericale partij hebben zich met kracht tegen dat
ontwerp verzet, daar zij meenden dat het zou strekken, om gunsten te ver-
leenen, ten einde op de verkiezingen te werken; en beweerden, dat daardoor
eene toenemende en niet wenschelijke vcrdeeling der grondbezittingen zou wor
den bevorderd. De Heer de Merode is zelfs zoo ver gegaan van zijne hoop te
kennen te geven, dat men nog eenmaal zoude terugkomen tot het herstel
der lidei-commissen en de bevoegdheid tot eene ongelijke verdeeling der nala
tenschappen.
De Ministers hebben steeds gewezen op hetgeen in Duitschland plaats heeft
en hier te lande kan worden gevolgd. Zij berekenen, dat het voordeel,
'twelk de grondbezitters, welker eigendommen thans voor een kapitaal van
800 millioenen verbonden zijn, van de staatskas zouden kunnen erlangen,
niet minder dan 4 a 5 millioenen 'sjaars zal bedragen.
t'BAS Si K 2.5 fi.
PARIJS8 April.
Door onze Regering is dezer dagen aan het Oostenrijksche Kabinet en ver
dere Regeringen die de Weener congres-acte mede onderteekend hebben, een
memorandum gezonden betrekkelijk het plan der inlijving van al de Oosten
rijksche Staten in het Duitsche bondgenootschap. Uit dat zeer uitvoerige stuk
door het Journal des Débats medegedeeld ontleenen wij hier de volgende
punten en redeneringen die er den voornaamsten inhoud van uitmaken:
De Duitsche bond is gevestigd door het honds-verdrag gesloten te Weenen
den 8sten Junij 1815, tusschen alle de Duitsche regeringen en waarvan het
lste artikel aldus luidt
»De Duitsche Vorsten en de vrije steden van Duitschland, met inbegrip
van HII. MM. den Keizer van Oostenrijk en de Koningen van Pruissen van
Denemarken en van de Nederlanden, en wel met name de Keizer van Oos
tenrijk en de Koning van Pruissen voor alle hunne voorheen tot het Duitsche
Rijk behoord hebbende bezittingen de Koning van Denemarken voor IIol-
stein de Koning der Nederlanden voor het Groothertogdom Luxemburgves
tigen onderling een altijddurend verbonddat den naam zal dragen van
Duitschen bond."
55 Dit artikel en de tien overige van het bonds verdragwerden woordelijk
als de voornaamste grondslagen van den Bond herhaald, in de algemeene
Weener congres-acte, den volgenden dag, 9 Junij, onderteekend door de ver
tegenwoordigers der voornaamste Europesche mogendheden.
55 Voor Oostenrijk en Pruissen was nu niets anders te doen dan het ten
uitvoer te leggen door aanwijzing van diegene hunner Duitsche bezittingen,
welke moesten behooren tot het grondgebied van den bond. Lombardye kon
voorzeker nietwegens voormalige feudale betrekkingen met het Duitsche
rijkbeschouwd worden als moetende voorkomen op zoodanige naamlijst.
Dit begreep het Kabinet van Weenen zelf zeer goed, toen het, in de zitting
der bondsvergadering van 6 April 1818Lombardye uitsloot van de lijst
der Oostenrijksche gewestendie deel van den bond moesten uitmaken.
Oostenrijk wenschte toen aan Duitschland te bewijzenhoe iveinig het in
zijne plannen lagde verdedigingslijn van den hond uit te breiden tot
over de Alpen.
55 Oostenrijk had geen ander regt dan hetgeen het ontleent uit het verdrag
van 9 Junij 1815 ten opzigte dezer omschrijving van het grondgebied van
den Duitschen bond.
55 Maar zegt menOostenrijk in zijn Binner.landsch bestuur het stelsel
van eenheid hebbende ingevoerdkan niet in den bond blijven dan met zijn
gelieele grondgebied. Indien zulks niet toegelaten wierd, dan zou het uit
den bond treden, eerder dan zijne bezittingen te splitsen, door ze te onder
werpen aan tweederlei bestuur.
55 Er is hier eene regtsvraag en eene vraag van feitelijken aard.
55Toen de bond zich vormde, liet Oostenrijks stelsel van binnenlandsch be
stuur toedat het toetrad op de door de bonds-acte en door de algemeene
congres-acte bepaalde voorwaarden. Oostenrijk zou zich thans ojx wijzigin
gen welke het goedgevonden heeft in zijne eigene staatsregeling te brengen
niet kunnen beroepen tot staving van den eisclidat men dien ten gevolge
den aard zeiven van den bond verandere. Het kan evenmin dreigen den
bond te zullen verlaten in geval van niet-inwilliging van zijn verlangen. In
het meergemelde art. 53 der algemeene acte toch wordt gezegddat de
Duitsche regeringen onderling een altijddurend verhond aangaanen de slot-
acte vastgesteld te Weenen in 1820tusschen de gevolmagtigden der Duitsche
regeringentot aanvulling en ontwikkeling der bepalingen van de bondsacte
waarin art. 6 gezegd xvordtdat de toelating van een nieuw lid in den
bond niet plaats kan hebbendan wanneer zij eenstemmig bestaanbaar geacht
wordt met de bestaande betrekkingen en met het algemeen belang der ver
bonden Staten, zegt uitdrukkelijk in art. 5: 55dat de bond onontbindbaar is
door het beginsel zelf zijner oprigtingzoodat het aan geen zijner leden vrij
staat er uit te treden."
55 Zoo veel aangaande het regtaangaande het feitelijkezal Oostenrijk
nimmer vrijwillig afzien van het lidmaatschap van een verhond waarop het
eenen invloed uitoefentdie een der hoofdbestanddeelen is van zijne po
litieke magt. Terwijl zijne eenheid nog niet zoo onveranderlijk vaststaat
dat er geen middel te vinden zou wezenom haar te doen zamengaan met
eene schikking, ten gevolge waarvan het ééne deel des rijks buiten den bond
blijvenen het andere voortdurend daartoe behooren zoude.
55 Om Europa gerust te stellen omtrent de gevolgen der voorgestelde veran
dering en om het daarin zelfs voordeelen te doen zienneemt men zijne
toevlugt tot bewijsgronden van zeer uiteenloopenden aard.
55 De verdedigers van het inlijvingsplan beweren inderdaad dat deze maat
regel, gevorderd door de inwendige behoeften der monarchie, overigens aan
Oostenrijk geen magtsvergrootingnoch in Europa, noch in den boezem zei
ven des bonds zal aanbrengen.
55 Deze bewering schijnt vrij moeijelijk overeen te brengen met de redene
ring waarvan men zich bedient, als men de voordeelen der inlijving voor de
zaak van orde en vrede wil aantoonen. Dan zegt men dat Oostenrijkmag-
tiger geworden in de raadsvergaderingen des bonds, er beter in staat zou
zijn den omwentelingsgeest in Duitschland en de eerzuchtige bemoeijingen
te beteugelen, die maar al te dikwerf getracht hebben van dien geest een
middel van magtsvergrooting en onregtmatige verheffing te maken.
55Zekerlijk heeft het Keizerlijk kabinet, aldus sprekende, niet ter verdedi
ging zijner zaakeen ijdel schrikbeeld willen vertoonen. Door de revolution-
naire werkelijkheid, zooals het die ziet, wordt het gedrongen, verpligt, om
de grenzen der wettelijkheid te huiten te gaan. In zijne oogen is het ge
vaar dringend en Duitschlands Statenverbond niet magtig genoeg om het af
te wenden. Doch er is in deze voorstelling blijkbare overdrijving. De daad
zaken geven Oostenrijk geen regt om zóó te spreken. Zijn leger van 400,000
man is sterk, het is in het oproer onwrikbaar bevonden.
55 Men moet kiezen tusschen deze beide stellingenof de voorgestelde ver
andering zal Oostenrijks magt buiten mate vergrooten, en dan hebben Euro
pa, Frankrijk in het bijzonder, het regt om op liet behoud van het staat
kundig evenwigt bedacht te zijnof de verandering zal in dit opzigt geene
merkbare uitwerking hebbenen ook in deze onderstelling zou eene veran
dering moeten worden afgekeurd, die geen voordeel zou opleveren, maar de
algemeene opinie zou ongerust maken door wijziging van het Europeesch
staatsregt.
55 De Duitsche bond is een der grondslagen van dat regt. Geplaatst tus
schen de groote mogendheden, draagt hij door zijn groot ligchaam en lijde
lijke kracht, grootelijks bij tot behoud van den algemeenen vrede. De ge
lijke geaardheid der volksstammen maakt den bond hiertoe ongemeen
geschikt. Slavonische, Ilongaarsche, Illyrische, Italiaansche volksstammen
te voegen bij de Duitsche, zou den bond geheel van aard doen veranderen.
Dit groote ligchaam, twintig onderscheiden volken en twintig Staten bevat
tende, zou zich aan den geest voordoen, niet langer als een waarborg voor
vrede en evenwigt, maar als eene dreiging, als een zinnebeeld van verwar
ring en gewelddadige magtsvergrooting. Zou zoodanige inrigting niet vroeg
of laat ongenoegen wekken en verbittering, gevaarlijk voor de rust van Euro
pa? Schrikt men ook niet voor de moeijelijkheid, die men zou ondervinden,
om een zoo onmatig groot, zoo zamengesteld werktuig in beweging te bren
gen? De bondgenootschappelijke organisatie eerlijk, en derhalve met eerbie
diging van de onafhankelijkheid der onderscheiden regeringen, toegepast, zou
daartoe blijkbaar niet sterk genoeg zijn. Een man van genie, een door de
omstandigheden begunstigd alleenheerscher, zoo als Karei V of Ferdinand II,