LEYDSCHE COURANT. v: 1851. WOEJNSDAG, 19 MAART. th m BIMENLANDSCHE BERIGTEN. Do Courant wordt Maandag, Woensdag cn Vrijdag uitgegeven. Die van Maandag komt uit Zaturdug Avond. <n M. 1 De Prijs der Courant is J 12 in het jaar de afzonderlijke nommers worden tegen 10 Centen afgegeven LEYDEN, 18 Maart. Onder de verzoekschriften waarover 11. Vrijdag in de Tweede Kamer ver slag is uitgcbragtwas er een van 35 leden der Maatschappij van Landbouw te ZoetermeerZegwaard c. a., met klagten over gemis van uitwatering door de droogmaking van het Haarlemmermeeren verzoek om enquête 1°. omtrent het malen boven het bepaalde peil2°. omtrent de gevolgen der droogmaking; 3°. omtrent de handelingen der polderbesturen. «De com missie stelt voor, nederlegging ter Griffie, en verzending van een afschrift aan den Minister van Binnen!. Zaken. De lieer Wintgens wenseht, dat de Kamer bepale of eene enquête zal plaats hebben, of niet. De Heer van der Linden ondersteunt het voorstel der Commissie. Hij gelooftdat de toedragt der zaak in het adres wat al te treurig is geschetst. Hij erkent echter de bezwaren uit de verkleining van Rhijnlands boezem voortsprui tende en is van oordeeldat liet vragen van inlichtingen het beste middel isom op de hoogte der zaak te komen. De Heer Mackay is van ditzelfde gevoelen. - De Heer Gevers merkt aan, dat de toestand niet zoo erg is, als door de adressanten wordt opgegeven. Hij verdedigt voorts de commissie voor de droogmaking van het genoemde Meer tegen het in 't adres voorko mende verwijt, dat zij niets zou hebben aangewend, om het geschil op te ruimen. Hij schetst den voormaligen en den tegenwoordigen toestand van Rhijnlands uitwateringen doet opmerken dat het bijzonder belang voor het algemeen moet wijken en dat het doel der droogmaking minder is land aanwinning, dan beveiliging der omliggende steden tegen overstroomingen, welke de noodlottigste gevolgen zouden kunnen hebben. Hij bestrijdt de meeningdat de commissie niets zou hebben gedaan tot handhaving van het bestaande contract. Voor 't overige verzet hij zich niet tegen eene en quête. Ten slotte wordt overeenkomstig het voorstel der commissie be sloten. Bij gelegenheid der behandeling van genoemd verzoekschriftlaten wij hier eerst volgen een bcrigt uit het Handelshl. van den 8sten dezer meldende dat onlangs de Heer Dijkgraaf van Rhijnland, Mr. I. J. van Hees van Berkel, in eene vergadering van UIL Hoogheemraden en Hoofd-Irigelanden een voorstel heeft gedaanom vermits in December en Januarij jongstl. gedurende 13 dagen achtereen tot aanmerkelijk nadeel der Ingelanden en tegen de letter der overeenkomst met de Meer-Commissie in 1847, welke bepaalde dat de Mecr-Commissie zoude zorgendat de boezem van Rhijnland gc-enen hoo- geren stand dan 35 duirn onder Amst. peil bekwamdie boezem boven dat peilsoms tot 16j duim, beeft gestaan de vergadering hem zoude magtigen om bij overtredingter beveiliging van Rhijnlands Ingelandenal die regtsmiddelen dadelijk te doen aanwendenten name van het Hoogheem raadschap wejke tot uitvoering en nakoming der overeenkomst zouden knnnen strekken, over welk voorstel in een volgende vergadering zou worden beslist. En nu deelen wij verder hoofdzakelijk medeeen belangrijk in de N. Rott. Cour. ingezonden stuk over het Haarlemmermeer Eene zoo gewigtige onderneming als de droogmaking van het Haarlemmer meer wekt in liooge mate de belangstelling van het gcheele publiek. Eene uitvoerige en juiste beschrijving van al wat met de groote onderneming in verband staat, kan veel nut stichten. Bestond thans zoodanig werk, zoo waren de verstandigen in staat gesteld te antwoorden op vele onjuiste onderstellingen, die alleen in angstvalligheid of onkunde grond vinden. Tot geruststelling der belanghebbenden kan het nuttig worden geacht de hoofdbedenkingendie sedert het begin der onderneming het meest ter sprake zijn gebragtte onderzoeken. Daartoe behoort 1. De verkleining van den boezem van Rhijnland. 2. De overeenkomst tot regeling der belangen van het Hoogheemraadschap - aangegaan bij de geheele afsluiting van het Haarlemmermeer, en 3. De toestand van Rhijnland in het algemeenvóór den aanvang van het werk en na de afsluiting van het Meer. 1. Sedert het begin der onderneming heeft de eisch van Rhijnland, tot opheffing van alle bezwaren die voor het Hoogheemraadschapuit hel ver kleinen van den boezem kunnen voortkomen de aandacht veelvuldig getrok ken. Daarbij wordt echter wel eens uit het oog verloren, op welke wijze die boezem van lieverlede toegenomen is en welke middelen van ontlasting die in vorige tijden gehad heeft. In den aanvang der zestiende eeuwdat is ruim honderd jaren nadat de eerste inpoldering der lage landen schijnt te hebben plaats gehadbesloegen de vier kleine meeren te zamen ongeveer 6000 bunders. Op de bekende kaart van Bolstra vindt men deze meeren aangewezen, onder de namen van Haarlemmer-, Leydsche-, Spiering- en Oude Meer. De Rhijnmond bij Kat wijk was toen gesloten, en de landen bezuiden den Rbijn, die vroeger ook naar den IJssel uitwaterdenhadden bij verschillende overeenkomsten met Rhijnland, hunne lozing verkregen naar Spaarndam. Naast de sluizen, al daar omstreeks 1253 door Rhijnland gebouwd, moest het wratersehap van Woerden eringevolge eene dier overeenkomsten in 1363 nog twee andere aanleggen. De sluizen te Halfweg zijn omstreeks denzelfden tijd gestichtcn twintig jaren later die op den IJsselte Gouda. De doorgraving bij Katwijkin 1571 uitgevoerddoch spoedig daarna weder verstoptkwam eindelijk in het begin dezer eeuw ofschoon op eenig- zins bekrompen schaaltot stand en verleende een nieuwen uitweg aan de wateren van Rhijnlands boezem. Het Haarlemmermeer was intusschen nagenoeg drie maal zoo groot gewor den, en besloeg thans ruim 18,000 bunders, bij .eenen omtrek van 11 uren gaans. De geheele boezem van Rhijnland wordt gerekend 22,700 bunders oppervlakte te hebben gehad. Wanneer men nu aanneemt, dat het regt van waterlozing op het Meer zoo oud zij als de instelling van het Hoogheemraadschap, en dus welligt van het begin der dertiende eeuw dagteekentblijft nog de vraag hoe groot toen het Meer was, dat 300 jaren later 6,000 bunders besloeg? Zeer waarschijn lijk was de boezem toen kleiner dan de oppervlakte die thansna de indijking van het Meer, is overgebleven, en 4,900 bunders inhoudt. Mag men nu uit de oorspronkelijk verleende toestemming tot waterlozing op den kleinen boezemeen verkregen regt op den grooteren boezem afleidendan staat men Rhijnland den eisch toe op het behoud van het geheele Haarlemmermeer, onverschillig welke uitbreiding dit haddc verkregen, ja al ware half Holland door den plas verslonden. Reeds vóór dat bij de wet van 1839de droogmaking is vastgesteldle verde Rhijnland eene uitvoerige memorie met bezwaren in. Zij trachtte daarin aan te toonendat Rhijnlands boezem de krachtige opzetting bij wester stormen zou missen, en daardoor de uitwatering door de sluizen aan het If merkelijk zou verminderen. De hoezem zoude vijf maal kleiner worden dan hij was en de verruiming der Ratwijksche uitwatering zoude met de lrtilp van het stoomgemaal te Spaarndam onvoldoende zijn om dien kleineren boezem snel genoeg te doen afstroomen. Het bestuur over de droogmaking meende een gedeelte der eischen als overdreven te moeten beschouwen. Omtrent de stichting van een tweede stoomgemaal als dat van Spaarndamhehield men zich voor nader te heslis sen wanneer de behoefte daaraan duidelijk zou zijn gebleken. In 1847 bij de geheele afsluiting van het Meer was het wenschelijke ge bleken van dit tweede stoomgemaal. De stichting waarvoor de kosten op bijna twee tonnen gouds geraamd zijn werd echter door finantiële bezwaren tot nog toe vertraagd. Thans zijn die bezwaren opgeheven en dat werk zal voortgang hebben. 2. Steeds bezorgd voor de gevolgen der geheele afsluiting van het droog te maken Meerdrong het Hoogheemraadschap van Rhijnland aan op het sluiten eener overeenkomst met het Rijk, welke bepalingen bevat, waarvan een eenzijdige uitleg de schromelijkste gevolgen zou kunnen hebben. Zoo vindt men »dat de commissie het boezemwater in het Meer zal terug laten loopendoor de wachtdeuren of sluizen der w erktuigenof op zoodanige andere wijze, als meest uitvoerbaar wezen zal, waardoor de boezem gedurende de wintermaanden tot op 30 duim onder Amst. peilen gedurende de zomer maanden tot op 45 duim onder dat peil zal worden teruggebragt." Men eischt hier van den verkleinden boezem meer dan vroeger van den geheelen waterplas te verwachten was. In de memorie der opzieners van Rhijnland van 1839 vindt men toch voor den gemiddelden stand des boezems, gedurende de maand November 1829, opgegeven te Leyden 27 en te Spaarn dam 24 duim onder A. P. De hoogste stand wordt niet genoemd, maai' was

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1851 | | pagina 1