ging van schuld, uit hel overschot van het jaar 1850, wordt hoofdzakelijk
gezegd, dat het gebleken is dat tot dekking van het tekort op de dienst van
1848, bij de afrekening van de dienst van 1849, niet meer zal te kort schie
ten dan de som van ƒ678,384. Dat voor de dienst van 1850 de middelen
over elf maanden 1,500,000, boven de raming liehhen opgebragt, zoo dat
er ruim acht tonnen gouds overblijft en de koloniale bijdrage over 1850 aan
zienlijker zal zijn dan geraamd is, ten gevolge van ruimer verkoop van pro
ducten en het bedingen van hooger prijzen. Reeds is er, behalve de uitkee-
ringen voor rente bij de raming vermeld, eene som van ƒ7,200,000 ontvan
gen, waardoor de raming met 2,550,000 wordt te hoven gegaan, terwijl
er vermoedelijk in het volgend jaar nog een saldo tot aanzuivering daarvan
zal kunnen inkomen.
De begrooting van uitgaven over 1850, ook na de verhooging voor het
herstel der munt en voor de droogmaking van het Haarlemmer-meer, klimt
nog niet volkomen tol het bedrag der oorspronkelijke raming van de midde
len, en men mag zich dus, van nu af aan, gelukwenschen met het bestaande
uitzigt voor de loopende dienst.
Intusscben mogen de nog aanwezige en verder opkomende bezwaren niet
uit bet, oog worden verloren. Onder deze wordt eene zeer aanzienlijke plaats
hekleed door het verlies hetwelk zal worden veroorzaakt op het plaatsen van
de nog overige gouden stukken van ƒ10 en ƒ5 waarvoor de toegestane som,
voorzeker niet voldoende zal zijn.
Genomen op het tijdstip dat nog geen aanzienlijk verlies geleden werd,
was de intrekking der gouden stukken dringend geworden tot behoud onzer
zilver-circulatie. Van de ingetrokkene 49,790,970 zijn thans 21,836,000
verkocht, op welke 244,446.10 is verloren, en op de nog overige 27,954,970
zalindien de goudprijzen niet verbeterenveel grooter verlies geleden wor
den hetgeen geheel of ten deele nog op de loopende dienst zal moeten ge
vonden worden door verhooging van de som voor dit onderwerp bestemd.
Dit alles in overweging genomen zijnde, is het der Regering voorgekomen
dat thans het besteden der som van een millioen gulden tot vernietiging van
schuld met gerustheid kan worden voorgedragen, daar men voorzigtig be
hoort te zijn om niet verder te gaan dan het wezenlijk overschot.
Nu de termijn bij de wet van den 24sten December 1849 vastgesteld, is
vcrloopenkan er berekend worden wat er als uitsparing te beschouwen is
door den vervroegden overgang der uitgestelde schuld. De werkelijke schuld
daarvoor zal in kapitaal bedragen ƒ70,943,500.00, waarvan de rente a 2) pCt.
is ƒ1,773,587.50; en ware die uitgifte niet geschied, zou men, naar aanlei
ding van de wet van den 14dcn Mei 1814, jaarlijks hebben moeten inkoopen
een kapitaal van vier millioen gulden W. Schuld, welke, berekend wordende
tot den beursprijs van 55 pCt., zou hebben gevorderd eene uitgave van
ƒ2,200,000.00 weshalve het bedrag der besparing kan gezegd worden over
1850 te zijn ƒ426,412.50.
Deze som behoort althans, naar aanleiding der wet van 27September 1841
tot vernietiging van schuld te worden bestemd. De uitkomst van de dienst
van 1850 heeft doen besluiten om die tot de hierboven gemelde som van een
millioen gulden te verlioogen.
Dit voorstel wenscht de Regering dat op zich zelf beschouwd worde en dus
voor alsnog buiten verband gehouden met hetgeen bij vervolg ten aanzien
van de oprigting van eene amortisatie-kas en van het toevoegen aan dezelve
van onderscheidene inkomsten zal kunnen worden gedaan. Zij vermeent zich
daaromtrent alsnog het nader onderzoek en de overweging te moeten voorbe
houden en verlangt het tegenwoordige voorstel te zien aangemerkt als eene
uitbreiding van de begrooting van 1850, welke plaats vindt nu de omstan
digheden veroorloven en de tijd geboren is om het uitvoerlijke en doelmatige
er van op goede gronden te beoordeelen.
De Regering meent dat en het belang der schatkist, en der schuldeischers
van den Staat het meest bevorderd kan worden door de amortisatie te doen
werken ten aanzien van die vaste schuld, welke tot de hoogste rente loopt,
en dus van de 4 pCts. Andere bestaande schulden, waaronder er zijn die
meerder rente geven (zoo als die ten laste van het Haarlemmer-meer en eenige
wegen) zijn aan bijzondere regelen van intrekking onderworpen, en, wat de
schatkistbiljetten aanbelangt, die rente is geen doorgaande last, maar wordt
voor een gedeelte tijdelijk gespaard, naar mate van den toestand der schatkist.
Die nog in omloop zijn, kunnen ook niet anders dan a pari worden ingetrok
ken en geven dus geene grooterc hesparing dan de rente.
Hoe eenvoudig de maatregel zal zijnen hoe spoediger die kan werken
hoe meer nut hij zal stichtenvan daar het voorstel tot inkoop en vernieti
ging van zoodanig kapitaal 4 pCt. schuld als door de aan te wijzen som zal
kunnen verkregen worden, terwijl aankoop ter beurze, of levering bij open
bare inschrijving ten minsten prijze, zal kunnen plaats liehhen, en aan dit
laatst de voorkeur zal worden gegeven, indien deze wijze van verkrijging bij
ondervinding aannemelijk wordt bevonden.
Zitting van Maandag 23 December.
In deze zitting zijn de algemeene beraadslagingen aangevangen over hoofd
stuk XIKoloniën. Schier al de groote vraagstukkenreeds in het verslag
der Kamer ter sprake gekomen zijn ook heden breedvoerig behandeld en
daaronder ook inzonderheid de plaats gehad hebbende vrachtvermindering van
20door de Handelmaatschappij bepaald voor den vervoer van producten.
De lleeren Stolte, Baud, Hoffmann en van Hall hebben dien maatregel af
gekeurd terwijl de Heeren Sloetvan Hoëvell en de Man den Minister daar
voor dank en hulde hebben toegebragt. De Heeren Iluguenin en Mackay
hebben meer bepaaldelijk de quaestie der afschaffing van de slavernij reeds
door de Heeren van Hoëvell en Sloet aangedrongentot een onderwerp van
beschouwing gemaakten zich voor de afschaffing verklaard in liet lie-
lang der inenschheiden in het doel van het Christendom.
Overigens is in deze zitting op voorstel van den Heer van der Linden be
paald dat de mededeelingen in de maand Junij jl. door den Minister voor
de Koloniën aan de Kamer gedaan, ten aanzien van den toestand der kolo
niën weder in handen zullen worden gesteld van eene Commissie. Daardoor
zal later de gelegenheid geboren wordenom de koloniale aangelegenheden
te behandelen en daardoor kunnen welligt de beraadslagingendie heden aan
de orde van den dag zijnworden bekort. In die Commissie zijn benoemd
de Heeren Sloet tot Oldhuisvan Hoëvellvan der LindenBaud en Stolte.
Tusschen de Heeren Baud en Sloet zijn woordenwisselingen ontstaan over
publiciteit in Indische aangelegenheden waartegen de eerste zich op de wijze
als door den Heer Sloet geschied was, verklaard heeft, terwijl de Heer Sloet
zich als een voorstander daarvan heeft doen kennen. Heden avond voort
zetting der beraadslagingen.
Avondzitting van Maandag 23 December.
In deze zitting zijn de beraadslagingen over het Hoofdstuk Koloniën voort
gezet en ten einde gebragt.
De Heer Blussé verdedigde den maatregel der vrachtvermindering. De
lieer van Hasselt was er tegen.
De Heeren van Hoëvell, Groen, Sloet, Baud en Hoffmann, hebben nog
meestal naar aanleiding van hunne redevoeringen van lieden en het daarop
over en weder aangevoerde, nadere uitleggingen, teregtwijzingen en toelich
tingen gegeven.
Daarna heeft de Minister van Koloniën zeer breedvoerig alle de punten
heden in discussie gebragt, besproken, geantwoord op de aan hem gerigte
vragen en opheldering gegeven aangaande onderscheidene vraagstukken. Hij
heeft den maatregel der vrachtvermindering in verband tot, de opheffing der
expertise als noodig, nuttig en billijk geschetst en uit de beraadslaging der
scheepvaartwetten aangetoond, dat toen reeds die vermindering ter sprake is
gekomen.
In stemming gebragtis het hoofdstuk met algemeene stemmen aangeno
men. zoo mede Hoofdstuk XII. Onvoorziene uitgaven).
Daarna is de zitting opgeheven tot morgen ochtend ten 10 ure.
Telegrapliiscli Berlgt, 5 uur 17 min.
De wel op de Middelen is aangenomen met vier en veertig tegen
vijftien stemmen, en vervolgens al de nog aanhangige ontwerpen.
De Kamer is daarna uiteengegaan tot nadere bijeenroeping.
HAARLEM23 December.
Het is bekend, dat in September in den Vogelenzang, de uitwerkselen eener
aardbeving, vergezeld van een dof, maar zeer hoorbaar geluid, zijn gevoeld,
en dat deze schudding zich ook, tot Ilillegom, en tot in deze stad heeft doen
gevoelenen zigtbare sporen aan gebouwen heeft nagelaten. Donderdag
avond heeft men in genoemd oord op nieuw eene dergelijke dreuning gevoeld
en gisteren ochtendomstreeks tien ureheeft zich dat verschijnsel op eene
zeer merkbare wijze weder voorgedaan. HaarlCour.)
AMSTERDAM, 23 December.
Naar wij van goederhand vernemenzegt het Handelsbladheeft de Bonds-
commissie te Frankfort vergaderd, bepaaldelijk geweigerd toe te stemmen
in de voorgestelde afzonderlijke vertegenwoordiging van het Groothertog
dom Luxemburg en Hertogdom Limburg bij den Bond. Eene der voorname
redenenwaarop die weigering steuntbestaat daarindat alsdan aan die
beide Statendie in betrekking tot den Bond slechts als één geheel worden
beschouwdmeerdere stemmen en alzoo meerder invloed in den raad zou
moeten worden toegekend, dat hun volgens detractaten zou toekomen.
Nog leest men in dat blad: Het komt ons niet onbelangrijk voor, te
meldendat op de dezer dagen in het Huis met de Hoofden alhier plaats
gehad hebbende veiling van muntennagelaten door wijlen den Minister
J. J. A. Gogelonder anderen de navolgende hooge prijzen besteed zijn
Zilveren proef eener geprojecteerde munt van ƒ3. Hen en ondeelbaar
sterk; dito van ƒ1; dito van 10 stuivers, dito van 5 stuivers; dito van
2 stuivers zijnde alzoo 5 stuks te zamen voor ƒ530. Gouden proef eener
dukaatvoorz. Lodewijk Napoleon 1 enz., keerz. stempel der dukaat van
Utrecht, met het jaartal 1799 65.. Dito, keerz. de geharnaste man,
A°. 1808, met den naam George ƒ61. Rijksdaalder, A°. 1807, met gladde
rand, en den naam van George en Koningrik in plaats van Koningrijk 182.
Rijksdaalder gulden en halve gulden met Benedictum sit nomen Domini
keerz. Rijks AI apen op Staven 181. Dito met het borstbeeld, keerz. de
geharnaste man, 1809 88. Dito met het borstbeeld, Koning van Holland,
keerz. de geharnaste man en Eendragt maakt MagtA°. 1809 95.
Gisteren ten 1 ure breidde zich een hijzonder zware mist over onze
stad uithier en daar zelfs zoo hevigdat men op straat in levensgevaar
verkeerde; eerst met middernacht begon de mist op te trekken.
Het gaan met licht was vrij algemeen. Op eenige grachten waren lijnen
langs de hoornen gespannen terwijl voor de vensters van vele huizen licht
brandde.
Omtrent de ongelukken ten gevolge der mist wordt ons het volgende
medegedeeld
In het Binnen-Gasthuis zijn ingebragt de lijken van twee mans- en twee
vrouws-personenvoor alsnog onbekend.
Daarenboven zijnvoor zoo veel bekendnog een twintigtal personen